donderdag 29 september 2022

De 'principes' van de onervaren gids


      Vaak vraag ik mij af waar ik mij meer aan stoor, aan het politieke bedrijf, of aan de berichtgeving over het politieke bedrijf. Ik lees over de ongelukkige Sammy Mahdi die ‘in het zand bijt’. De dag ervoor ging het over de ‘vernedering’ van Jan Jambon. Ik begrijp dat politici door hun beroep gedwongen worden zich met de ‘perceptie’ bezig te houden. Maar dat betekent niet dat de pers zich even obsessief op die perceptie moet richten. De pers mag gerust de perceptiepolitiek van politici fileren, maar ze moet zelf niet te veel perceptie gaan creëren, vind ik.
     Het commentaarstuk van Liesbeth Van Impe in Het Nieuwsblad van 29 september valt dan nog mee. Toegegeven, Van Impe gebruikt geladen woorden als de ‘kamikaze’-tactiek van Mahdi en de ‘wraak’ van N-VA en, ja, ‘in het zand bijten’ hoort er ook bij. Daarmee doet Van Impe aan perceptiecreatie. Maar haar betoog bevat ook een stuk analyse. Volgens Van Impe heeft Crevits het Vlaams regeerakkoord drie jaar geleden ‘erbarmelijk onderhandeld’ en heeft Mahdi die perceptie willen keren door duidelijk te maken dat hij niet met zich liet sollen.
     Als ik zoiets lees, word ik altijd wat opstandig. ‘Erbarmelijk onderhandeld …’ Liesbeth weet het weer beter, denk ik dan. Is ze vergeten hoe slecht de kaarten voor CD&V lagen in 2019? De christendemocraten hadden een verkiezingsnederlaag geleden. Ze bereidden zich voor op een regeringsdeelname met een Waalse meerderheid. N-VA was in Vlaanderen incontournabel en kon zowel met CD&V als Vooruit een regering vormen. Dan moet je wel een aantal programmapunten inslikken, zeker als je een extra minister krijgt. Zou Van Impe bij de besprekingen zoveel meer onderhandelingstalent aan de dag hebben gelegd dan Crevits? Ik durf daar geen uitspraken over doen.
     Over het onderhandelingstalent van Mahdi durf ik wel iets zeggen. Die moet nog bijleren. CD&V schoof indertijd Jean-Luc Dehaene naar voren met de slagzin: ‘De gids is ervaren.’ Déze gids is niet ervaren. Mijn eigen onderhandelingservaring beperkt zich tot klassenraden die zich over A-, B- of C-attesten moesten uitspreken. Ik was in die onderhandelingen geen gezaghebbende stem. Maar ik heb er wel uit geleerd dat op een zeker moment een compromis in de lucht hangt. Dat wordt dan door een gezaghebbende stem verwoord en iedereen knikt, met meer of minder enthousiasme. Het gebeurt ook wel eens dat een leerkracht niet knikt, hysterisch wordt, begint te wenen of het lokaal verlaat. Dat verandert dan niet veel aan het compromis.
     Mahdi heeft zich dus vergist. Het compromis van twee dagen geleden was hét compromis. Was hij bij die vergaderingen aanwezig geweest, dan had hij dat misschien begrepen. Je voelt de sfeer, ziet iemand een blik ten hemel slaan en iemand anders de schouders ophalen, je hoort iemand zijn stem verheffen en iemand anders zuchten of snuiven - en je trekt je conclusies. Mahdi moest het stellen zonder al die signalen en had niet de elders opgedane onderhandelingservaring die hem ook blindelings tot de juiste intuïties kon brengen.
     Ik draag Mahdi geen kwaad hart toe. Ik zie in hem geen saboteur of complotteur als Kris Peeters. Ik geloof zelfs niet noodzakelijk dat het zijn plan was om de Vlaamse regering te verlaten zodat zijn partij geen verantwoordelijkheid moest dragen voor het stikstofdossier en in het Ventilusproject. Wellicht geloofde hij zelf dat het ging om een keuze tussen slappe toegevingen enerzijds en stevige principe-politiek anderzijds.

    Alleen ben ik het niet eens met zijn inschatting. Het gaat bij de jaarlijkse begrotingsbesprekingen niet om ‘principes’, het gaat om centen en gesjacher, en om hier zoveel miljoen uitgeven en daar zoveel miljoen besparen. Zelfs de onderhandelingen voor het regeerakkoord betreffen eerder gejacher dan principes. 
    Akkoord, als je de begrippen maar ruim genoeg interpreteert, kun je achter gesjacher ook een soort ‘principes’ postuleren. Het belang van het onderwijs! Armoedebestrijding! De sterkste schouders moeten de zwaarste lasten dragen! De lat gelijk leggen! Gerichte steun! Activering van de werklozen! Hogere of lagere pensioenleeftijd! Meer geld voor cultuur en minder voor sport! Meer geld voor sport en minder voor cultuur! In al die gevallen zal de overheid geld afnemen van bepaalde burgers om uit te delen aan andere burgers. Er worden daarbij keuzes gemaakt. Maar wat is de keuze in verband met de kinderbijslag? Mahdi heeft vele keren herhaald dat het ging om steun aan ‘de gezinnen’* en ‘de middenklasse’. Maar aan de middenklasse geld geven dat door dezelfde middenklasse moet worden betaald door middel van belastingen: dat is geen keuze, en dus ook geen ‘principe’**.
     Het enige ‘principe’ achter indexering van kinderbijslag is dat de gezinnen met geen of weinig kinderen, langs de belastingen om, een deel van hun geld moeten afgeven aan gezinnen met veel kinderen. Het is het oude katholieke ‘principe’ dat gezinnen veel kinderen moeten hebben. Het ‘principe’ komt rechtstreeks uit de Bijbel: ‘Zijt vruchtbaar en vermenigvuldigt, en vervult de aarde’, wat Vlaamse katholieken vertaalden als 
Gaat en vermenigvuldigt u (Genesis 1:28, 9:1 en Jeremia 29:6). Maar dát aftandse ‘principe’, dat vandaag alleen nog leeft in ándere diepgelovige gezinnen, heeft Mahdi geen enkele keer in de mond genomen. Wat is een ‘principe’ waard dat men niet eens luidop durft te verwoorden - the principle that dare not speak its name?*** 

 

 * Op het VTM-nieuws heeft Mahdi heel even gesproken over ‘steun aan de gezinnen’ en ‘steun aan de bedrijven’. Had hij nu gezegd dat hij minder steun aan de bedrijven wilde geven en meer aan de gezinnen – zij het langs kinderbijslag om – dan zou dat wél een keuze zijn geweest. Maar ook dat heeft Mahdi dus niet gezegd. 

** Arbeidseconoom Stijn Baert formuleerde die gedachte als volgt op Twitter: Cruciaal in discussie over Vlaamse begroting is onderscheid tussen koopkrachtmaatregelen en activeringsmaatregelen. De eerste moet focussen op wie echt in problemen zit, de twee op werkenden soigneren. En, helaas, indexering kinderbijslag voor iedereen doet geen van beide. 

** De kinderbijslag was een evident front in de strijd om dé gezinspartij te zijn, schrijft Van Impe. Blijkbaar is het front toch niet zo evident. Ook diepgewortelde gevoeligheden kunnen slijten. Ik heb nog meegemaakt dat de katholieke Bond van grote gezinnen werd omgedoopt tot Bond van grote en jonge gezinnen en informeel zelfs tot Bond van grote en kleine gezinnen. Later werd het de Gezinsbond.

woensdag 28 september 2022

De hoge energieprijzen



 Poetin. Het heeft enige tijd geduurd voor ik begreep dat de hoge energieprijzen geen complot van Poetin waren. Ik heb graag dat alles de schuld is van Poetin, want ik mag die man niet. Op een slechte dag ben ik een, weliswaar ongetalenteerde, complotdenker, op zoek naar het cui bono. Maar mijn geloof in de exclusieve schuld van Poetin hield niet lang stand. Eerst hoorde ik Peter De Roover (N-VA) op TV verklaren dat Poetin alleen gebruik maakte van een situatie die al eerder bestond. Een typisch talking point, dacht ik toen. Maar weken later botste ik min of meer per toeval op een grafiek van de gasprijzen op de wereldmarkt. En warempel, die waren inderdaad al flink aan het stijgen vóór maart 2022. Dus vóór de inval in Oekraïne.



Tom Vandendriessche. Een meer getalenteerde complotdenker dan ikzelf is Tom Vandendriessche (VB). Hij schreef een stuk onder de titel ‘De energiecrisis is doelbewust’. Met zon titel oogst hij wellicht ook bijval bij lezers die zich mindere interesseren voor de inhoud van het stuk, dat heel wat subtieler is dan de titel laat vermoeden. Tja, doelbewust ... De stelling dat onze politici doelbewust hoge energieprijzen nastreven, is natuurlijk overdreven. Maar ze is misschien wel een beetje waar. Ik kan mij best voorstellen dat sommige Groenen bijvoorbeeld het niet erg vinden dat energie duur wordt. Dan wordt er minder van verbruikt. ‘Consuminderen’, heet dat in hun jargon. En: ‘We worden individueel wat armer, maar collectief rijker, door een beter milieu.’

Johan Van Overtveldt. Nog later zag ik een filmpje voorbijkomen van Johan van Overtveldt (N-VA). Volgens hem wordt er gewoon niet genoeg energie geproduceerd. Bedrijven die normaal verder in olie-, aardgas-, schaliegas- of kernenergie hadden willen investeren, durfden dat niet omdat de politiek in de nabije toekomst alleen windmolens, zonnepanelen en warmtepompen wil toelaten. Als we in geforceerde dagmarsen het paradijs van de hernieuwbare energie proberen te bereiken, zorgt dat voor problemen. De oude energiebronnen worden afgebouwd terwijl de nieuwe nog lang niet toereikend zijn. Die uitleg overtuigde mij meteen. Zoiets moest het zijn. En Van Overtveldt keek zo droevig.

Alexander De Croo. Onze premier Alexander Decroo (OpenVld) verklaarde enige tijd geleden dat we energiegewijs voor ‘vijf tot tien moeilijke winters’ stonden. Ik was daarover zoals iedereen die ik ken erg verontwaardigd. ‘Hij staat niet voor vijf tot tien moeilijke winters,’ mompelde ik.  Als ik mompel en er is niemand die het hoort, ben ik een eersteklasse populist. Maar tegelijk wist ik dat het laten onthoofden van een boodschapper met slecht nieuws ons niet verder brengt. De Croo heeft gelijk. Ook als de oorlog in Oekraïne morgen stopt, kunnen we nog vijf tot tien moeilijke winters hebben, of zelfs meer. Als men dezelfde eenzijdige nadruk blijft leggen op windmolens, zonnepannelen, warmtepompen en isolatiemateriaal, zal het nog lang duren voor we genoeg energie hebben. Wie toch van geforceerde dagmarsen houdt, kan beter naar een nucleaire toekomst oprukken.

Tinne Vanderstraeten. In haar eerste publieke optredens als minister van Energie liet Tinne Vanderstraeten (Groen) zien dat ze geen naïeve geitenwollensokken kwezel was, maar een zakenadvocate, gespecialiseerd in energierecht, met goede connecties in de directiekamers van de sector. Tinne had dossierkennis. Pieter Laleman stipte op zijn Facebookpagina aan hoe jammer het is dat we die dossierkennis niet als brandstof kunnen opstoken om ons in de winter te verwarmen. De dossierkennis van Tinne bestaat erin dat ze perfect de legale, technische en financiële omstandigheden kent waarmee het door Groen geïnspireerde beleid de kerncentrales onleefbaar heeft gemaakt. Tot Poetin de energiezaak weer overhoop haalde.

Peter Mertens. De communistenleider Peter Mertens (PVDA) gaf zijn analyse in Dag Allemaal: ‘Het kan toch niet dat stroom die wordt gemaakt voor 25 euro per megawattuur, aan de consument verkocht wordt voor 250 euro.’ Peter weet beter, maar de argeloze lezer zou uit dat voorbeeld kunnen concluderen dat zijn energiefactuur voor 90 procent uit winsten en overwinsten bestaat. Room die winsten af en de factuur wordt met 90 procent verlaagd, zou de argeloze lezer kunnen denken. De werkelijke ordegroottes, vermoed ik, liggen anders. Als niet-econoom weet ik niet waar ik de cijfers moet vinden. Ik lees over honderden miljoenen euro operationele winst in zeven maanden tijd. Maar op welke omzet is dat? Hoeveel hebben gezinnen en bedrijven het laatste zeven maanden samen aan elektriciteit aangekocht? Vijftig miljard? Is de nettowinst op die elektriciteit het laatste jaar, in de hele sector, gemiddeld meer dan 10 procent? Zo niet, dan kan het afromen van die winsten hoogstens de factuur met 10 procent verlagen, en dan blijft er niets over om te investeren in de toekomstige energie.

Ecce Ios. Mijn goede Facebookvriend Ecco Ios kan het soms snedig zeggen. ‘De steunmaatregelen komen erop neer dat de middenklasse zichzelf subsidieert. Bijgevolg maakt het weinig uit of die de thermostaat enkele graden lager zet; men kan net zo goed stoken tot het lekker warm zit. Wat de middenklasse teveel betaalt aan energiekosten gaat naar meerwinsten van energiebedrijven, die via extrabelastingen zullen aangewend worden om de meerkosten te compenseren, en wat er daarna nog tekort is, betalen ze aan elkaar.’ Een perfect perpetuum mobile, een efficiënte overheid en een stationair draaiende economie: Ecce Ios doorprikt drie illusies met één gedachte-experiment.

Paul Samuelson. De technische discussies in de pers over marginal pricing, tussen Varoufakis, Joannes Laveyne, Bram Claeys, Guido Camps en anderen, kan ik niet in alle finesses volgen. Die ambitie heb ik niet meer. Het is iets voor economen. Camps verwijst in zijn bijdrage op Doorbraak zelfs naar het Handboek voor economie van Paul Samuelson, hoofdstuk 24, pag 499-515. Dat roept herinneringen op. Toen ik zestien of zeventien was, heb ik dat boek uitgeleend uit de schoolbibliotheek. Helaas, het was te moeilijk voor mij. Ook ontnamen mijn marxistische vooroordelen mij het geduld dat nodig was om  de ‘burgerlijke’ redeneringen te volgen. Moet ik daar nu spijt van hebben? De Amerikaanse humorist P.J. O’Rourke haalde later hard uit naar dat boek vanwege de keynesiaanse strekking ervan. ‘Hoewel het zogezegd niet over politiek gaat, bevat het zoveel slechte politiek als maar mogelijk is binnen de liberaal-democratische fatsoensgrenzen.’ Zou het boek eigenlijk nog te bestellen zijn? Camps gebruikt het als argument voor een opgelegde elektriciteitsprijs gebaseerd ‘op de gemiddelde kostprijs van de verschillende technologieën, verhoogd met een redelijke winstmarge.’ Ik vind het moeilijk te geloven dat Samuelson, keynesiaan of niet, voor zo’n prijsvorming zou hebben gepleit. Zelfs als er binnen een vrije markt een tendens zou bestaan naar een gemiddelde kostprijs, is het daarom nog niet mogelijk die kostprijs buiten een vrije markt vast te leggen. You cannot have your cake and eat it.
Ha, nu zie ik dat een exemplaar van het boek nog tweedehands verkrijgbaar is. Uitgavejaar 1971. Misschien is het wel het exemplaar van mijn vroegere schoolbibliotheek dat afgevoerd werd toen niemand anders buiten ikzelf het wilde ontlenen.  

vrijdag 23 september 2022

De energiefactuur van de hogere middenklasser


      Op de sociale media lees ik nu allerlei boodschappen van mensen die trots melden dat ze hun verwarming in hun hele leven nog nooit hoger dan op 18 of 19 graden hebben gezet. De anderen, zoals ik, die gewoon waren om tot 21 of 22 graden te stoken, zwijgen bedremmeld. We moeten hopen dat wij, en niet de anderen, een grote meerderheid vormen, want bij ons kan nog bijkomend energie bespaard worden; de anderen zitten al aan hun limiet.
     Als gepensioneerde ben ik veel thuis, en als ik niet strijk, of kook (zelden!) of piano speel, zit ik stil en krijg ik het snel koud, terwijl ik het graag gezellig warm heb. Ik zal dus maatregelen moeten nemen. Van de regering moet ik alvast niks verwachten. Je kent het mopje van de man die met de krant opengeslagen en een rits belastingsaanslagen en energiefacturen voor zich uitgespreid, op zijn rekenmachine aan het tokkelen is. Hij mompelt tegen zichzelf: ‘Wacht .. wacht … wacht …’ en dan luidkeels: ‘Jaaaaa! Ik behoor tot de lagere middenklasse.’
     Dat gejuich van de lagere middenklasser die op energiesteun van de regering kan rekenen, zul je in ons huis niet horen opstijgen. Eerst was ik er gerust in toen ik las dat een getrouwd stel een gezamenlijk belastbaar inkomen van 125 000 euro mocht verdienen en toch nog voor steun in aanmerking kwam. 125 000 euro, dacht ik, dat is veel. Maar wat verder las ik dat zo’n indrukwekkend bruto inkomen uitdraait op een gezamenlijk netto maandinkomen van 5 000 euro per maand. Dan wordt het een dubbeltje op zijn kant. Mijn vrouw verdient weliswaar veel te weinig voor het werk dat door haar efficiënte handen gaat, maar met mijn pensioen erbij, gaan we wellicht, over de kritische grens heen, bij de hogere middenklasse terechtkomen. ’t Is een nieuwe lezing van de herverdeling. Het gaat niet meer om een overheveling van fondsen van ‘de 1 procent’ rijken naar de 15 procent armen, maar om een herverdeling binnen de middenklasse.
     Als ik de maatregel goed begrepen heb, zal ons gezin dus, zoals alle middenklassegezinnen, in november en december (en misschien ook de maanden daarop) eerst een tegemoetkoming krijgen van 200 euro per maand, maar daarna zullen we dat ‘deels (tussen 35 en 55 procent)’ moeten terugbetalen via een speciale heffing. Hoezo ‘deels’? Hoezo ‘tussen 35 en 55 procent’? We zullen vrees ik alles moeten terugbetalen, want dat geld moet ergens vandaan komen. Als hogere middenklasser betalen we dus eerder 135 of 155 procent terug van de energiesteun, en de lagere middenklasser zal daar ook zijn deel van terugbetalen, zij het dan niet via een speciale heffing, en zij het dan wat minder dan 100 procent.
     Daar komt nog bij dat ik weinig fiducie heb in ‘plafonds’ die de prijzen naar beneden zouden kunnen halen. Was het maar zo eenvoudig!* Ik heb geprobeerd te begrijpen wat men juist onder prijsplafonds verstond en het kwam neer op onhaalbare beloften, blufpoker tegen buitenlandse leveranciers, broekzak-vestzakoperaties zoals de hierboven vermelde energiesteun, en afromen van overwinsten binnen de energiesector. Over dat afromen bestaat naar verluidt een grote mate van consensus tussen economen en politici. Goed dan, ze doen maar. Alleen weten die economen, en hopelijk ook die politici, dat die overwinsten, hoe groot ook in absolute bedragen, een klein percentage bedragen van de energiefactuur. ’t Wordt dus eerder een symbolische maatregel. 
     ’t Is trouwens een groot geluk dat men niet aan echte prijsplafonds denkt, want die hebben in de geschiedenis al veel ellende veroorzaakt. En hoe ga je die prijsplafonds opleggen? Door op de producenten een bataljon sansculotten af te sturen die op zolders gaan rondkijken of daar geen energie verborgen is die tegen betaling met assignaten kan worden weggesleept? Of door ‘keiharde’ onderhandelingen? Je kunt dat laatste altijd proberen, maar als je voor een bepaald product stelselmatig een lagere prijs oplegt dan de producent eigenlijk verlangt, dan zal die op de duur zijn kapitaal wel in iets anders investeren. Het product in kwestie wordt dan goedkoop … en schaars … en daardoor weer duur. Of je moet het aanpakken zoals in de vroegere Sovjet-Unie waar alle producten blijvend goedkoop waren, en schaars, en gerantsoeneerd, of enkel op de zwarte markt te verkrijgen.
      In een interessant artikel in De Standaard van vorige week, legde Varoufakis uit hoe moeilijk het is om concurrentie te verwezenlijken voor elektriciteit die amper kan worden opgeslagen is en waarvan een gegarandeerde maar wisselende hoeveelheid door één elektricititeitsnet moet worden verspreid. Zo’n concurrentie leidt volgens hem tot de hoge prijzen van nu. Hier gebruikt Varoufakis de klassieke marxistische truc om enkele crisisjaren uit te spelen tegen de tientallen jaren waarin de vrije concurrentie wel redelijk goed heeft gewerkt**. Hij wil de hele sector sovjetiseren, met een centraal bureau dat de winstmarges bepaalt bovenop de productiekosten, en dat een vijf-, tien- of vijftienjarenplan voor de energietransitie opstelt. Het is mij niet duidelijk hoe hij zal vermijden dat zo’n systeem leidt tot ofwel een permanente onderproductie van energie, ofwel een voldoende productie, maar onder verlieslatende omstandigheden. Slimme mensen als Varoufakis lijken uit de sovjetervaring vooral te concluderen dat alles kan worden opgelost als de planbureau’s maar door slimmere mensen bevolkt worden.
    Om een lang verhaal kort te maken, een energietoeslag krijg ik niet, een prijsplafond betrouw ik niet en een sovjetisering wil ik niet. Ik zal de verwarming af en toe een graadje lager zetten. 20 graden.

 

* Sommige economen, las ik in Het Nieuwsblad, vergelijken prijsplafonds met het bestrijden van overgewicht door de weegschaal op het maximum vast te zetten.

** En of die vrije-marktbeginselen in een crisis dan falen omdat ze te ver of niet ver genoeg werden doorgedreven is weer een andere vraag. 

vrijdag 16 september 2022

Kortjes


Prik.
- Ik ben eergisteren mijn vierde prik gaan halen zonder daar veel over te piekeren. Misschien is zo'n prik een voordeel, misschien een nadeel, maar teveel piekeren is zeker een nadeel.
- De vriendelijke meneer die de prik zette, vroeg mij of ik covid had gehad. Nee, zei ik, niet dat ik weet. ‘Dan zie je dat de prik werkt,’ antwoordde de meneer. Werkt … werkt … Mijn vrouw, mijn zoon en mijn twee ouders hebben allemaal, ondanks drie prikken, wél covid gehad.
- Onze vroegere huisarts had een standaardzin bij het voorschrijven van medicijnen. ‘Als het werkt, heeft het bijwerkingen.’ Ik kan een vijftal korte muziekfragmenten uit het hoofd spelen. Sinds mijn vierde vaccin bots ik bij elk van die stukjes op een of meerdere hiaten.

Discussiëren op FB.
Aan mijn stukje van gisteren over discussiëren op Facebook heb ik een voetnoot toegevoegd. Die gaat als volgt: ‘Ik probeer in Facebook-discussies zoveel mogelijk binnen de terminologie en het referentiekader van mijn opponent te blijven. Dat is niet alleen een kwestie van welwillendheid, maar ook een poging om niet in elke discussie het hele wereldbeeld erbij te betrekken.’

Mainstream media.
Mijn FB-vriend Petrus en ik bakkeleien soms over de linkse bias in de pers. Ik zie die wel, en Petrus niet. Ik ben eerder rechts en Petrus eerder links. Dat is niet toevallig, denk ik dan, want een wind die van links komt, merk je als linkse fietser niet. Je voelt alleen een nauwelijks merkbaar duwtje in de rug. Maar ik durf dat allemaal niet neer te schrijven. Petrus vraagt dan of ik voorbeelden heb van linkse bias. Mja, maar ik durf ze niet aan te halen omdat ze elk op zich te zwak te zijn om in een discussie met een andersdenkende aan te voeren. Ook weet ik dat tien, honderd of duizend voorbeelden geen goed argument zijn. Petrus haalt ook nog aan dat alternatieve rechtse media als ’t Scheldt nog veel meer bias vertonen. Ik ken ’t Scheldt niet, maar zou Petrus beseffen dat dat op zijn beurt ook geen goed argument is? 

Vlaamse regering.
Ik volg de politiek niet op de voet en al zeker niet in zulke technische dossiers als de energieprijzen. Ik weet dan ook niet of de Europese, de federale of de Vlaamse regering de kwestie goed of slecht aanpakken. Maar iedere keer dat Mijlemans in Het Nieuwsblad uithaalt naar de Vlaamse regering, stijgt mijn sympathie voor Jambon.

Design.
Onze koffiezetmachine was na twee jaar kapot en we kregen dankzij ons garantiebewijs een nieuwe, van hetzelfde merk. De nieuwe vind ik mooier. Elk nieuw huishoudapparaat dat we kopen is mooier dan het vorige. Dat is altijd zo geweest. Hoe komt het dan dat de huishoudapparaten van 50 jaar geleden mooier zijn dan die van nu? Het doet denken aan een tekening van Escher waar men al dalend plots bovenaan staat.

Fietshelm.
Ik zal geloof ik nooit een fietshelm dragen. Ik heb het gevoel dat ik mij met zo’n helm daverend belachelijk zou maken. Daar weegt de kleine extra veiligheid die de helm meebrengt niet tegen op. Misschien later, als ik oud en bangelijk ben geworden. Toch komt er ook nu al wat beweging in mijn afkeer. De normale fietshelm neemt de vorm over van de rennershelm. Die vind ik vreselijk. Maar je ziet steeds meer fietshelmen die de vorm hebben van een skihelm. Ik vind die mooier, mijn zoon niet. Wie heeft er gelijk? Dat is een kwestie van smaak zul je zeggen. Misschien. Vandaag zag ik een reclame voor de mooie Cowboy design-fietsen. Als je deze week nog een Cowboy-fiets gaat testen, maak je kans een POC Corpora helmet
 te winnen. En welke vorm heeft die? Juist, die van een skihelm. Die mensen van Cowboy weten wat mooi is.


donderdag 15 september 2022

Schelden en discussiëren op Facebook


     Ik plaatste gisteren een stukje over de recente aanvallen in de pers op Mattias Desmet. Ik begon dat stukje met de naïeve en ook lichtjes hooghartige bekentenis dat ik het boek van Desmet niet gelezen had. Het leverde mij een aantal scheldwoorden op zoals ‘die Clerick’, ‘randdebiel’ en ‘lapzwans’. Het mooiste vond ik ‘feodaal’. Dat hoop ik zelf ooit nog eens te kunnen gebruiken. ‘Smerige feodaal!’ en dan het antwoord krijgen: ‘Je bent zelf een feodaal.’ Waarop ik weer: ‘Ach man, ga ergens anders feodalen!’
     Ik zal niet beweren dat zulke scheldwoorden mij niet raken. Het hangt vooral van het moment van de dag af. ’s Morgens en in de vroege namiddag, kan ik tegen een stootje; ’s avonds voel ik mij wat sneller in mijn ziel geraakt, vooral als blijkt dat de scheldwoorden komen van iemand die mijn stuk niet of maar half gelezen heeft. Hoezo niet gelezen of maar half gelezen? Zijn mijn stukjes dan niet goed, geestig, diepgravend en rechtvaardig genoeg om helemaal en grondig te worden gelezen? ’t Is de ultieme belediging voor wie schrijft. 
    Maar ach, ook dat mes snijdt niet erg diep. Mijn nachtrust wordt er niet door verstoord. Ik ga niet urenlang in bed met nijdige rukken nu eens op mijn ene en dan weer op mijn andere zij gaan liggen omdat iemand mij een ‘idioot’ of een ‘lafaard’ noemde, of, helaas, de moeite niet nam om een stukje van mij goed te lezen. Ik geef een zakelijk antwoord als het mogelijk is, en de ervaring leert mij dat zulke mensen hun woorden wel eens intrekken als ze de kwestie achteraf opnieuw bekijken. 
     Waar ik meer onder lijd zijn de hautaine replieken. Zo’n respons die begint met ‘komaan’ of ‘phulease’ of ‘écht?’. Dan voel ik mij weer even als een klein kind dat terecht gewezen wordt. De leraar die zegt: ‘Je kunt beter’ of ‘dit is onder jouw niveau.’* De loketbediende in het station die je met minachting aankijkt en sneert: ‘Hoezo een ticketje naar Kortrijk? Je bent in Kortrijk. Ook de slimste thuis zeker?’ Dan heb ik het even moeilijk. Ik neem mij dan voor om zelf nooit zulke replieken te plaatsen.



     In de loop der jaren heb ik mij een aantal regels opgelegd voor Facebook-gedrag. Ik denk twee keer na voor ik een kritische opmerking plaats op de pagina van iemand anders. Ik ontvriend niemand – behalve prostituées die per abuus in mijn vriendenbestand zijn terechtgekomen. Ik kom niet tussen in ruzies tussen derden op mijn eigen pagina. En ik probeer mijn eigen replieken zo zakelijk mogelijk te houden. Mijn blogstukjes wil ik wel larderen met af en toe een sneer, een plaagstoot, een denigrerend adjectief of desnoods een scheldwoord**, maar in een digitaal gesprek van mens tot mens begin ik daar niet aan. 
    Wel stel ik soms, aan iemand die op mijn pagina reageert, een vraag. Vaak is dat omdat ik iets niet begrepen heb of niet zeker weet of ik het wel goed begrepen heb. Soms krijg ik op zo’n vraag een boos antwoord. Dat komt, geloof ik, omdat mijn sparring partner mijn vraag ten onrechte als ‘retorisch’ interpreteert***, of als een strikvraag ziet, of geen antwoord klaar heeft, of misschien zijn hele wereldbeeld door die ene vraag bedreigd ziet. Die boosheid heb ik vroeger ook gehad, maar ze is mij ondertussen vreemd geworden. Er zijn veel dingen waar ik geen antwoord op heb en mijn wereldbeeld is soepel genoeg om een stootje op te vangen.
     Waarom ga ik überhaupt discussies aan op Facebook? Ik ben zelf neoliberaal, conservatief inzake onderwijs, anti-immigratie, pro-Westers, pro-Amerikaans en ecorealistisch. Op de as elitisme-populisme sta ik in het radicale centrum. Nu zijn er allerlei heel verstandige mensen die op al die terreinen een andere of tegenovergestelde mening hebben. Zowel hun als mijn wereldbeeld is gegrond op goede en minder goede argumenten. Ik vind het fijn om die minder goede argumenten van de andere kant onderuit te halen, of althans om dat te proberen, en te kijken hoe ver ik daar mee wegkom****.
     Dat klinkt allemaal heel verdraagzaam. Toch heb ik ook mijn onverdraagzaam kantje. Het gebeurt heel soms dat ik in een discussie verzeild raak waar ik naar mijn mening op één punt overduidelijk gelijk heb, en mijn opponent gebruikt smoesjes om dat niet toe te moeten geven. Dan discussieer ik even verder tot ik zeker weet dat er geen sprake is van een misverstand. Als dat niet het geval is, stop ik de discussie, zonder een sarcastisch ‘nog een fijne namiddag’, maar toch vrij radicaal: stop. Ik ga met die persoon nooit meer in discussie. Het is mij in mijn zeven jaar Facebook nog maar twee keer overkomen. Het ging twee keer om heel lieve mensen die ik nooit een scheldwoord heb weten gebruiken. 

    

 *Ik was diep geschokt toen onder een gedicht op FB van Koenraad Goudeseune de commentaar stond: Je kunt beter, Koenraad.’ Ondertekend: Piet Piryns. 

** Ik probeer mijn scheldwoorden dan zo te kiezen dat ik met het lijdend voorwerp ervan nog altijd een koffie zou kunnen drinken in het station van Gent.

*** De laatste tijd pas ik beter op met de vragende vorm. ‘Zou het niet kunnen dat …’ wordt dan tentatief bevestigend ‘Het zou geloof ik kunnen dat …’ Maar dan heb je weer mensen die mij toevoegen dat het hen niet interesseert wat ik ‘geloof’. Je kunt het nooit voor iedereen goed doen.

**** Ik probeer in die discussies zoveel mogelijk binnen de terminologie en het referentiekader van mijn opponent te blijven. Dat is niet alleen een kwestie van welwillendheid, maar ook een poging om niet in elke discussie het hele wereldbeeld erbij te betrekken.

woensdag 14 september 2022

Mattias Desmet onder vuur

 


   Ik heb dat boek van Mattias Desmet niet gelezen. Ik heb het al zo moeilijk gehad met dat boek van Bert de Munck, Leven en laten leven. Een kritische geschiedenis van de pandemie. Ik wil dat geen tweede keer meemaken. Zo’n boek waarbij je op de ene bladzijde instemmende streepjes zet in de marge, en op de andere bladzijde driftige vraagtekens, ’t is vermoeiend. En ik vrees dat Desmet zijn boek van hetzelfde laken een pak is. Ik ben zelf een man van enerzijds/anderzijds, maar die twee mogen niet te ver van elkaar liggen, anders krijg ik hoofdpijn. 
     Ik ben natuurlijk wel een beetje nieuwsgierig, en af en toe lees ik een samenvatting of bespreking van het boek. Daar is geen gebrek aan. Laatst verschenen zelfs drie kritische besprekingen kort na elkaar: Brecht Decoene en Ignaas Devisch schreven elk een stuk voor De Standaard, Maarten Boudry schreef een stuk voor De Morgen. Ik heb die stukken alle drie gelezen.
     Het stuk van Boudry is interessant omdat het gaat over de inhoud van het boek. Dat maakt meteen dat ik er niet veel over kan zeggen, omdat ik het boek dus niet gelezen heb. Maar één argumentatielijn lijkt mij toch een geval van de pot die de ketel zijn zwartzijn verwijt. Boudry verwijt Desmet dat die uit de medische literatuur systematisch de minimalistische cijfers puurde, terwijl ik gemerkt heb dat hijzelf nogal systematisch de maximalistische cijfers eruit haalt*. Het ene is niet veel beter of erger dan het andere. En Boudry is door zijn opleiding en specialisatie niet beter gewapend dan Desmet om de betrouwbaarheid van medische publicaties juist in te schatten.
      Aan het stuk van Decoene heb ik mij het meest geërgerd. Decoene zegt het niet letterlijk, maar hij schijnt aan te sturen op het ontslag van professor Desmet. ‘Geen academische vrijheid zonder wetenschappelijke integriteit,’ luidt de titel van het stuk. Nu ben ik zelf een koele minnaar van de academische vrijheid. Wie aan de universiteit heeft rondgehangen heeft minstens een paar professoren gehad die eigenlijk al lang ontslagen hadden moeten zijn gezien hun wetenschappelijke onbenulligheid. Dat was het nadeel van de vaste benoeming en de academische vrijheid. Daartegenover stond een voordeel dat Decoene zelf ook onderkent: de mogelijkheid ‘om gevoelige, tegendraadse, controversiële en onzinnig ogende onderzoekshypotheses te ontwikkelen.’  Dat is inderdaad een voordeel. Daarover zijn Decoene en ik het eens.
      Maar Decoene stelt aan die ‘tegendraadse’ lui een aantal inhoudelijke kwaliteitseisen die niet zo veel ruimte meer laten voor ‘controversiële en onzinnig ogende onderzoekshypotheses’. Hij wil namelijk ook dat hun informatie betrouwbaar en volledig is, geen data en studies foutief voorstelt, geen misleidende cijfers citeert, geen noodzakelijke nuances achterhoudt en de wetenschappelijke gemeenschap niet op een dwaalspoor zet. Dat is allemaal heel redelijk, maar het lijkt mij bij half-wetenschappelijke disciplines als psychologie en moraalfilosofie moeilijk om uit te maken welke informatie aan die voorwaarden voldoet. 
     Een wetenschapper mag geen ‘noodzakelijke nuances’ achterhouden. Natuurlijk niet. En welke instantie zal beslissen wanneer welke noodzakelijke nuance door wie werd achtergehouden? Zal SKEPP, waar Decoene bestuurslid van is, die beslissing nemen? Dan staan alle theologen, psycho-analytici en postmoderne filosofen en literatuurtheoretici morgen op straat. Dat zou misschien niet eens zo’n slecht idee zijn, maar ik zou de verantwoordelijkheid voor dat massa-ontslag niet op mij willen nemen, en ik wil ze ook niet uitbesteden aan SKEPP. Zelf meet ik als leek de betrouwbaarheid van informatie wel eens af aan wat Wikipedia over een onderwerp schrijft. Maar ’t is geen feilloos middel. Als ik de de bladzijde over Mattias Desmet opsla lijkt die wel door Decoene zelf te zijn geschreven – of is het omgekeerd, en is het Decoene die Wikipedia-bladzijde over Desmet heeft afgeschreven in De Standaard?
     Anders is het gesteld met formele kwaliteitseisen in academia. De strenge regels over plagiaat, en over het verzinnen van onderzoeksresultaten juich ik toe. Bedriegers moeten eruit!  Maar Decoene gaat veel verder. Een wetenschapper moet bescheiden zijn, zich laten corrigeren, geen boek publiceren voor hij eerst enkele peer reviewed artikels over het onderwerp gepubliceerd heeft, geen zaken postuleren, altijd in dialoog gaan met andere experten, geen mediakanalen opzoeken die hem naar de mond praten, en, ten slotte,  geen verklaringsmodel als leerstof presenteren als het niet jarenlang in al zijn elementen, en in zijn samenhang, uitgebreid is getest. 
     ’t Zijn allemaal wijze regels die naadloos aansluiten bij mijn eigen voorzichtige temperament. Maar zou je die wel aan álle wetenschappers opleggen? Dat zou niet goed zijn, geloof ik. Je hebt in de menswetenschappen nu eenmaal ook de caractériels die ongeduldig zijn, die het hoog in hun hoofd hebben, die zich niet om voetnoten bekommeren, die zich van hun collega’s weinig aantrekken, die niet zo geïnteresseerd zijn in de peer reviewed tijdschriften, die goed verkopende boeken schrijven, die hun hypotheses als postulaten verkopen, en die in de aula grandioze verklaringsmodellen verkondigen. Ik ben er vrij zeker van  dat die grandioze verklaringsmodellen uiterst, uiterst eenzijdig zijn. Maar dat betekent niet dat ze geen inzichten bevatten die andere, meer bezadigde wetenschappers – die zelf nooit op zo’n inzichten zouden zijn gekomen – tot nauwkeuriger onderzoek aanzetten. 
    Als Decoene zich in zijn stuk gedraagt als bad cop krijgen we met Ignaas Devisch een good cop aan het woord. Hij wil Desmet niet ‘ridiculiseren’, hij zoekt oplossingen. ‘Mijn dierbare Mattias,’ schrijft hij, ‘keer terug naar je stal, ga met open vizier het gesprek aan over je boek en wees bereid je positie bij te sturen.’ Dat is ongeveer hetzelfde als wat Decoene zegt, maar op een vriendelijker en menselijker toon. 
     In zekere zin is Devisch zelfs naïef als hij schrijft over het interview dat Desmet gegeven heeft in de extreem-rechtse Amerikaanse talkshow van Alex Jones. Desmet had niet gezien, denkt Devisch, dat hij in die talkschows geen eerlijk forum zou krijgen om zijn eigen maatschappijkritisch standpunt te verdedigen. Desmet had Alex Jones tijdens het inter­view kunnen confronteren met zijn nonsensicale gebazel*. ‘Dat zou een geniale zet zijn geweest.’ Die suggestie van Devisch is twee keer naïef. Ten eerste heeft Desmet niet aan die talkshow deelgenomen om ‘een eerlijk forum te krijgen’ maar om zijn boek te doen verkopen, en ten tweede maakt zo’n Alex Jones in dertig seconden gehakt van een onbekende zenuwachtige Vlaamse professor die het waagt in zijn show te komen tegenspreken. Mocht Devisch ooit in debat gaan met Alex Jones en dat debat wordt uitgezonden, dan zou ik daar uit schroom niet naar kijken, hoe nieuwsgierig ik ook ben. 
     Naïeve mensen als Devisch zijn op hun manier ook gevaarlijk. Waag het niet om op hun hart te trappen. Een humanist van het Thomas Morus-type is best bereid om ketters een tweede kans te bieden. Maar als dat geen succes wordt, moeten ze alsnog op de brandstapel. ‘De enige vraag die ertoe doet,’ redeneert Devisch, is de volgende: ‘Vervult iemand zijn job als wetenschapper op een wetenschappelijk integere manier? Op dat punt moeten we genadeloos streng zijn.’ Dat is dezelfde conclusie als die van Decoene: ‘wetenschappelijk integer’ en ‘genadeloos streng’. Maar ’t is voorzichtiger verwoord.
     ‘Academische vrijheid is een belangrijk uitgangspunt dat we alleen in uiterste nood kunnen beperken,’ schrijft Devisch.  Dat vind ik ook. Maar wat is ‘uiterste nood’ volgens Devisch? ‘Bijvoorbeeld, schrijft hij, wanneer een wetenschapper studenten probeert te manipuleren of schade aan derden toebrengt.’ Oei! ‘Studenten probeert te manipuleren?’ Heb ik dat zelf nooit gedaan in de klas***? En valt wat Decoene schrijft -  een eigen onvoldragen theorie doceren – onder manipulatie? En hoe komt Devisch bij die ‘schade aan derden’? Ik zou daar in een discussie over academische vrijheid nooit aan hebben gedacht. Denkt Devisch misschien aan het verwijt van Maarten Boudry dat ‘Desmet e tuti quanti’ door hun ‘desinformatie over Corona’ verantwoordelijk zijn voor ‘honderdduizenden die nodeloos stierven’? Ik hoop van niet. Anders komen we weer in de buurt van het Berufsverbot waar ik in mijn jeugd tegen protesteerde.

*. Boudry zegt dat het coronavirus  ‘in werkelijkheid minstens tien tot vijftien keer zo dodelijk is als seizoensgriep’. Dat ‘minstens’ vind ik aardig. Je vindt geloof ik gemakkelijker studies met formuleringen als cijfers ‘substantially higher (possibly 10 times or more) than that of most strains of the flu.’ Zie ook mijn stukje hier en hier.

** Ik verkondigde in de klas bijvoorbeeld de meerderwaardigheid van het ABN, daarbij de retoriek niet schuwend, terwijl dat in de handboeken van vandaag niet meer bon ton is. 

** Mattias Desmet, heb ik begrepen, is een tegenstander van complottheorieën, terwijl Alex Jones die juist met veel verve aan de man brengt. 

zondag 11 september 2022

Kortjes


 
Charles III en Salman Rushdie. Toen Ayatollah Khomeiny de wakkere moslims overal ter wereld opriep om Salman Rushdie te vermoorden, waren de reacties in het VK minder eenduidig dan in andere Westerse landen. De rechtse Margaret Thatcher was onvoorwaardelijk in haar steun voor de linkse auteur. Prins Charles zag het anders. Op een diner party verklaarde hij, volgens Martin Amis, dat hij nooit een auteur zou steunen die de diepste overtuigingen van de moslims gekwetst had. Hij was zich toen al aan het voorbereiden op zijn rol als ‘defender of faith’.

Manke vergelijking (1). Elke vergelijking loopt mank, maar de ene meer dan de andere. Lea Ypi maakt in haar boek Vrij de vergelijking tussen Albanië met Italië. Het ene land kon je als Albanees, onder het communisme, niet verlaten; het ander kon je als Albanees, na de val van het communisme, niet binnen, of toch niet zonder toestemming. Goed, dan maak ik meteen een tweede vergelijking. Ik zou het niet prettig vinden als ik mijn huis, op politiebevel, niet mag verlaten. Maar dat ik het huis van mijn buurman niet binnenmag zonder zijn toestemming, dat vind ik redelijk. Op een slechte dag is mijn linkerbeen ook mank.

Manke vergelijking (2). De Amerikaanse schrijfster Erica Jong (Het ritsloze nummer!) vergelijkt het lot van schrijvers in Iran en in het Westen. In Iran heb je de censuur van de ayatollahs, maar in het Westen heb je de censuur van de uitgevers met een boekhoudersmentaliteit, die alleen winstgevende boeken willen uitgeven. Ja, dát is ongeveer hetzelfde, hoor.

Simone de Beauvoir.  Laatst botste ik op een treffende uitspraak van de Franse filosofe Simone de Beauvoir. ‘De waarheid is één. De vergissing meervoudig. Het is geen toeval dat rechts het pluralisme belijdt.’ Simone, hoeft het gezegd, was zelf links. Maar wat een rare redenering. Ik geloof ook dat de waarheid één is, maar dat betekent niet dat we die ene waarheid gemakkelijk kunnen kennen. We gissen naar de waarheid. Daarom is pluralisme beter dan de pretentie dat je de ene waarheid gevonden hebt. Het doet denken aan dat mopje van de drie filosofen in de donkere kamer: een atheist, een agnost en een jezuïet. De atheist zegt: het is hier donker. De agnost zegt: maar het is mogelijk dat hier in het donker een zwarte kat ligt te slapen. De jezuïet zegt: vrienden, verheug u, ik heb de zwarte kat hier op mijn schoot. 

Smaken verschillen. Mijn vrouw en ik hebben een heel verschillende smaak als het over slechte films gaat. Zij kan lachen met A Million Ways to Die in the West en ik kan lachen met Austenland. Over goede films zijn we het meestal eens.

Complottheorieën. De beste complottheoriën beginnen met ‘ze’. Ze hebben Jaurès vermoord. Ze slaan de gasprijzen op. Ze zijn nooit op de maan geland. Onlangs las ik een fraai verwoord stukje op FB met als titel ‘Ze pakken ons alles af’. Vroeger was er stilte, zuiver putwater, groene natuur en gingen we niet dood aan kanker omdat er geen chemische vervuiling was. Maar ze hebben het ons afgepakt.

Poetinisten en zelenkisten. Bij de poetinisten in het Westen vind je de lafaards en de cynici; bij de zelenkisten vind je de heethoofden en de moralisten. Natuurlijk zeggen die omschrijvingen niet veel over hoe die mensen zich echt zouden gedragen bij een uit de hand gelopen caféruzie waar het mes wordt bovengehaald.

Poetins karakter. Over Poetins persoonlijkheid wordt veel gespeculeerd. Hoe verstandig is hij eigenlijk? Hoe rationeel is hij? Is hij voorzichtig of paranoïde? Soepel of koppig? Maar over twee eigenschappen zijn de meeste specialisten het eens: hij veracht zwakke tegenstanders en hij is heel gevoelig voor vernedering. De eerste eigenschap zou het Westen moeten aanzetten tot een ferme opstelling, de tweede tot een diplomatieke gedragslijn. Zo weten we het nog altijd niet.

woensdag 7 september 2022

Tom Naegels en Doorbraak


     Mijn vrouw had mij gewaarschuwd dat Tom Naegels een nogal fel stuk over Doorbraak had geschreven. Ik kreeg daar geen lichte hartverzakking van, maar besloot toch het lezen van het stuk enkele dagen uit te stellen. En nu heb ik het gelezen, en ook nog eens de commentaren erop die op de Facebookpagina van Naegels verschenen.
     Het is, zoals ik al verwacht had geen scheldtirade geworden. Die bestond al, en wie Tom Lanoyes opsomming van 'Apartheids-nostalgici, pseudo-dwarse excuustruzen, rijkeluiszoontjes en regelrechte schedelmeters’ wil overtreffen, moet vroeg opstaan. Tom beperkt zich tot ‘schreeuwlelijkerds, wappies, malloten en eindtijdprofeten’, woorden waarmee hij overigens maar een deel van de medewerkers mee beschrijft. Anderen noemt hij ‘beschaafde oude heren die genieten van goede wijn’. Dat is welwillend verwoord. Hij had evengoed ‘gepensioneerde en elders gesjeesde scribenten’ kunnen schrijven, maar hij heeft het niet gedaan. Toch krijgen ook de beschaafde oude heren een veeg uit de pan. Ze moeten zich immers, volgens Tom, ‘rekenschap geven van de griezelige onzin die verschijnt op een site waaraan zij geloofwaardigheid verlenen.’
     Ik publiceer zelf ook af en toe een stuk op Doorbraak en reken mij meteen tot de beschaafde oude heren – al drink ik geen wijn, bier of sterkedrank. Maar dan vraag ik mij af: treft ook mij het verwijt dat ik de wappies en malloten ‘legitimeer’? Ik denk het niet. Ik behoor immers niet tot wat Naegels de ‘grote namen’ noemt. Je kunt mij moeilijk verwijten dat ik als glijmiddel voor de rotzooi van anderen dienst doe. Het is niet zo dat ik duizenden lezers aantrek die dan naast mijn stuk ook iets van Sanctorum of Grootaers zien staan en bij zichzelf zeggen: Tiens, zou dat iets voor mij zijn? Ik hoop eigenlijk op het omgekeerde effect: dat die Grootaers-lezers, terwijl ze toch bezig zijn, ook een Clerick-stuk lezen.               
     Draag ik dan helemaal geen morele verantwoordelijkheid voor de andere stukken op de site? Tja, wie mij kent, weet dat morele rechtlijnigheid niet mijn sterkste kant is. Ik ben nogal van ‘leven en laten leven’. Maar laat mijn morele slapte geen excuus zijn. De kwestie die Tom opwerpt, wil ik niet van tafel vegen, noch onder de mat. Het huis moet een beetje netjes zijn vóór de poetsvrouw langskomt. Dus: hoe erg is het als je eigen stukken verschijnen naast ‘griezelige stukken’ van anderen? Dat is wat mij betreft, zoals zo vaak, een vraag naar de proporties. Hoe griezelig zijn de stukken en welk aandeel vormen zij in het geheel van het aanbod.
     Ik kijk even op de site van Doorbraak en doorloop de stukken van 5, 6 en 7 september*. Daar zit weinig bij dat ik griezelig vind. Veel informatieve artikels over cultuur, sport, binnenlandse en buitenlandse politiek, en economie. Ook de opiniestukken zijn niet van dien aard dat ik mij op een deftige bijeenkomst moet schamen als ik er mee geassocieerd word. Het stuk ‘Eigen wolk eerst’ is een polemiek tégen Wim en Sam van Rooy. Sanctorum schrijft in zijn gekende stijl dat volgens hem vrouwen wel aanleg hebben voor humor, maar niet voor satire. Men kan dat, als men wil, griezelig vinden. Ik zal op een deftige bijeenkomst dus zwijgen over Sanctorum, vrouwen en satire. Als iemand anders over Sanctorum begint, zal ik het andere stuk aanhalen waarin hij het opneemt vóór het gedicht van Ruth Lasters. Dát zal verwarring zaaien.
     Natuurlijk staan er veel stukken bij die mij niet aanstaan. Het devies van het blad is nog altijd ‘Meer dan een mening’ – wat ook gelezen moet worden als ‘Meer dan één mening’. Er staan twee opinie-artikels in tegen militaire steun aan Oekraïne, één van de linkse Erik De Bruyn en een van de rechtse Sid Lukassen. Dat is niet mijn mening. Het stuk van Marcel Bas over Tsjechië is heel informatief maar er schemert misschien, naar mijn smaak, te veel sympathie door voor die Tsjechen die Oekraïne niet meer willen steunen. 
     Het beeld dat ontstaat door de artikels van drie dagen samen te leggen, levert in elk geval niet het griezelige beeld op dat de linkerzijde heeft van de Doorbraak-site. Je hebt zoiets ook ter rechterzijde. De kritieken die je daar op De Standaard hoort en leest, geven soms de indruk dat elke bladzijde gevuld is met woke-pamfletten, aangevuld met enkele serieuze stukken die de andere legitimeren. Dat is een verkeerde indruk. Zo is ook Doorbraak geen verzameling van wappie-pamfletten met ter legimitatie daarnaast enkele stukken van beschaafde bejaarden.
     Naegels zou nu kunnen antwoorden: als het zo zit, gooi dan die paar wappie-columnisten eruit. Mja. Misschien kan Doorbraak een deal sluiten met Het Mediahuis. Bij ons gaat Alain Grootaers eruit als bij jullie Marc Reynebeau eruit gaat. Wij geven Sid Lukkassen de bons, als Het Nieuwsblad hetzelfde doet met Peter Mijlemans. Maar dat gaat niet. Veel lezers van Doorbraak lezen nu eenmaal graag Grootaers, zoals  veel lezers van De Standaard  nu eenmaal graag Reynebeau lezen en zoals veel lezers van Het Nieuwsblad nu eenmaal graag Peter Mijlemans …  nee, dat laatste geloof ik eigenlijk niet.
     Ook de griezelige voorbeelden die Naegels zelf geeft, overtuigen mij niet helemaal. Naegels hekelt een recente uitval van Grootaers tegen de ‘incompetentie, lafheid, ruggengraatloze valsheid, hypocrisie, narcisme, hebzucht, arrogantie en egoïsme van een generatie internationale en nationale politici en een globale elite van roversbaronnen en luxetechnocraten.’ Ik kan met de beste wil van de wereld niet zwaar tillen aan zo’n zin. Ik hou niet van overdrijvingen, ik hou niet van veralgemeningen en ik hou niet van opruiende taal. Maar ik begrijp dat hier een wereldvisie wordt samengevat, die de mijne niet is, en die ik af en toe ook wil bestrijden, maar die ik graag een plaats gun op een medium waar ik zelf ook op publiceer. Sid Lukkassen achtervolgt mij op De Dagelijkse Standaard met artikels als ‘Clerick strikes again’, maar hij vertegenwoordigt ondertussen een hedendaagse denkstroming, en niet alles wat die denkstroming inhoudt is onzin. Lukkassen verdient het gepubliceerd te worden, en waar mogelijk weerlegd.
    Naegels is ook erg verontwaardigd over een korte recensie die Doorbraak gewijd had aan ‘een boek dat beweert dat de klimaatverandering goed is voor de wereld­. Rond 1900 was het CO 2-gehalte in de atmosfeer immers gevaarlijk laag. Bossen groeien nu als nooit tevoren. Er zijn veel meer ijsberen. Het Great Bar­rier Reef doet het gewéldig. Naegels spot, terecht vind ik, met het belachelijke slotzinnetje van de recensie: ‘De werkelijkheid is ook hier precies omgekeerd van wat men ons probeert wijs te maken.’ Maar ik veronderstel dat zijn voornaamste bezwaar is dat de tekst foutieve informatie bevat. Opruiende opinies, tot daar, maar een hoofdredactie moet toch de feiten controleren! Ja maar, de feiten ... Ik ben zelf  redelijk overtuigd dat er dringend iets aan CO2 en klimaatopwarming moet worden gedaan. Maar dat de bossen groeien, dat de ijsberenpopulatie het naar omstandigheden goed stelt, en dat de Great Barrier Reef tekenen van herstel vertoont, is inderdaad iets wat je niet vaak op voorpagina’s leest, en toch juist schijnt te zijn.
     Wat hierboven staat over de bossen en ijsberen is interessant om twee redenen. Het gaat hier niet zozeer om enkelvoudige feiten, maar om veralgemeningen die voortbouwen op een selectie van metingen, tellingen en schattingen. Een mainstream hoofdredactie zal onvermijdelijk bepaalde selecties en bepaalde veralgemeningen dik in de verf zetten en andere als ongeloofwaardig in de prullenmand gooien. Dat hangt samen met wat ze zo een beetje gelooft en niet gelooft, en met de beschavingsopdracht die ze zichzelf geeft. Dan kan het eigenlijk geen kwaad dat er alternatieve media zijn die de weggegooide feiten uit de prullenmand halen en daarmee hun eigen veralgemeningen uittekenen. 
    In de coronajaren heb ik met enige aandacht de mainstream media gevolgd. Veel van wat daar verteld werd, was ongeveer juist, alhoewel alarmistisch gekleurd. Ik volgde ook af en toe de alternatieve media die de andere kant van de zaak belichten. En verhip, veel van wat ik daar las, bleek achteraf ook juist – helaas met de gebruikelijke overdrijvingen. Misschien hebben de alternatieve media op die manier wel een positieve rol gespeeld in de matiging van het beleid. Of een negatieve, doordat ze mensen tot onvoorzichtig gedrag aanzette, dat kan ook. Stof genoeg voor opinie-stukken, in mainstream media en alternatieve media.

 

* Dit zijn de stukken: Vrouwen en satire: een tegennatuurlijke combinatie (Johan Sanctorum) - Nucleaire onderhandelingen met Iran slepen aan (Lieven van Mele) - Eigen wolk eerst (Fons Mariën) - Geven PS en MR Vivaldi de doodsteek (Christophe Degreef) - Ventilus-project is grootste subsidie ooit voor windmolens (Lode Goukens) - Beleeft Filip De Pillecyn na Felix Timmermans ook een revival? (Frank Hellemans) - Is er een Praagse Herfst in aantocht (Marcel Bas) - Pleidooi voor een strategische terugtocht uit Oekraïne (Erik De Bruyn) - Stilte voor de storm. Wanneer wordt de regering wakker (Katrien Houtmeyers) - 7 september. Net binnen: Universiteit Leuven gesticht (Luc Pauwels) - Mondo Duplantis ongenaakbaar op plaats twee (Maarten Hertoghs) - Boekbespreking ‘Delirium’ (Paul Cliteur) - Brexit: het heden lag verscholen in het verleden (Boekenteam) - Debat Vlaamse partijvoorzitters legt vooral politieke onmacht bloot (Filip Michiels) - Zweden op campagne (Herman Matthijs) - Het democratiefestijn is afgelopen (Sid Lukassen) - Volatiele markten falen opnieuw (Paul Becue) - Valsisme (Siegfried Bracke) - Veel kandidaten maar geen Nieuwe Brit als premier (Frans Crols) - Foreign Affairs: From Washington with Love (Frans Crols) - 6 september. Net binnen: Nederlands eindelijk verplicht in Bedrijven (Luc Pauwels) - Wat mag het buitenland verwachgen van Liz Truss? (Harry De Paepe) - Een stadsdichter, wat is dat voor iets (Johan Sanctorum) - Biden bestempelt niet enkel Trump maar half de VS als gevaar (David Geens) - China wil met kernenergie de ruimte in, de Verenigde Staten vogen (Wannes Bok) - Voetbal: Nog slechts drie titelkandidaten. (François Colin) - Vergeten vragen van de voorbije week (Dominique Laridon) - De afrekening van Tom Naegels met de vrije pers (Julien Borremans) - Hete herfst is begonnen in Duitsland (Dirk Rochtus) - Beste Tom Naegels (Jurgen Pieters) 

dinsdag 6 september 2022

De stadsdichteres

 


   In de Antwerpse gedichtenrel gaat mijn sympathie uit naar de schepen van cultuur, Nabila Ait Daoud (N-VA), en mijn solidariteit naar de dichteres, Ruth Lasters. Natuurlijk is het hier misplaatst om het ‘hoge trotse woord van censuur te spreken’, maar bij kunst is het als met de staatsambtenaar aan het loket. Die moet niet alleen neutraal zijn, maar hij moet ook elke schijn wegnemen dat hij het misschien niet zou zijn. Zo moet ook een politieke gezagsdrager elke schijn wegnemen dat ergens in een donker hoekje van zijn ziel nog altijd een censuurwens zou sluimeren. ‘On n’arrête pas Voltaire,’ zei Charles de Gaulle. Maar de symboliek wil meer. Niet alleen mag je als politicus Voltaire niet arresteren, je moet hem ook lauweren, prijzen in officiële toespraken, en af en toe een kleine geldsom geven, zelfs als hij je in zijn geschriften voor het vuil van de straat zou uitmaken. Dat hoort bij het beschaafde respect voor kunst en artistieke vrijheid.
     De Antwerpse schepen van cultuur heeft dat niet goed begrepen. Ze dacht dat het een kwestie van goede afspraken was – over het bestellen, indienen en goedkeuren van de gedichten. Maar dat is niet de manier waarop artistieke geesten redeneren. Ook dacht de schepen dat stadsgedichten verbindend moesten zijn. Alweer fout. Gedichten moeten niets. Dichters laten zich niets voorschrijven, behalve misschien door de mode, maar zeker niet door politici. Als je aan één dichter raakt, voelen ze zich allemaal gekrenkt. De gilde van schrijfbroeders en schrijfzusters sluit de gelederen. Zelfs de extreemrechtse Dostojevski protesteerde indertijd toen de Tsaar censuur – echte weliswaar – uitoefende tegen linkse literatoren. Niemand nam het op voor de tsaar, zoals vandaag niemand het opneemt voor Nabila – ook ik niet.
     Tot zover de rel. Nog iets over het gedicht zelf misschien? 
     Vooruit. Dat gedicht is een werkstukje dat Lasters, die ook lesgeeft, gemaakt heeft met zes van haar leerlingen. Ze hekelt de regeling om 12-jarige leerlingen te labelen als ‘A-stroom’ en ‘B-stroom’ waarbij ‘B’ gelijkgesteld wordt aan ‘tweede keus’.  Verder legt ze met voorbeelden uit dat mensen die een praktisch beroep uitoefenen – loodgieters, bakkers, electriciens die stroomschema’s tekenen en uitvoeren – minstens even nuttig zijn voor de maatschappij als mensen die het meer van de theorie moeten hebben – notarissen en senatoren.  Ten slotte stelt ze voor om het woord ‘intelligent’ niet meer voor te behouden voor cognitieve aanleg en vaardigheden, maar voor elke aanleg en voor elke vaardigheid.
     Daar is allemaal weinig aanstootgevends aan. Het gedicht doet wat denigrerend over notarissen, senatoren en quizzers die deelnemen aan de Slimste Mens – tja, die moeten daar maar tegen kunnen. Dat men de praktische beroepen soms te weinig respecteert, is waar. Het wordt al aangeklaagd in het beroemde gedicht van Bertolt Brecht ‘Vragen van een lezende arbeider’. In de geschiedenisboeken, schrijft Brecht, gaat het altijd over Caesar die op zijn eentje Gallië veroverde. ‘Had hij niet minstens een kok bij zich?’ Een terechte vraag natuurlijk, alhoewel ikzelf liever een spannend boek lees over een geniale politicus en veldheer dan over een kok, een bouwvakker of een leraar.
     Vervelend is wel dat Lasters in haar kritiek twee labelsetjes door elkaar gooit. Er is het labelsetje A-stroom en B-stroom en er is het labelsetje aso-bso-tso. Je zou vanwege de beginletter kunnen denken ‘B’-stroom hetzelfde als als ‘b’so, maar dat is het helemaal niet. Het zit als volgt in elkaar. Het middelbaar bestaat uit drie grote onderwijsvormen die elk een belangrijk deel van de leerlingen aantrekken: aso (42 %), bso (25 %) en tso (31 %). Aso bereidt voor op verdere studies, bso bereidt voor op een bepaald beroep, en met tso kun je de twee richtingen uit, wat in de praktijk ook neerkomt op verdere studies.
     Dat heeft allemaal weinig te maken met de A- en B-stroom in het eerste jaar van het middelbaar. De A-stroom bestaat uit 90 % van de leerlingen en levert in de daaropvolgende jaren de meerderheid van zowel aso, bso als tso. De B-stroom daarentegen bestaat uit 10 % van de leerlingen – leerlingen die geen diploma behaalden in het lagere onderwijs. Het 1B-jaar biedt die leerlingen de kans om via een inhaaljaar naar de A-stroom over te stappen of zich voor te bereiden op sommige van de bso-richtingen. Om het eens anders te zeggen: in die B-stroom zijn weinig leerlingen die later, in de woorden van Lasters, ‘stroomschema’s zullen tekenen en uitvoeren’.
     Lasters heeft gelijk als ze beweert dat de ‘B’ van B-stroom een negatieve bijklank heeft. Van mij mag ze gerust de letters  omwisselen en voortaan de B-stroom de A-stroom noemen en omgekeerd. Ze mag die omwisseling voor mijn part ook van de Vlaamse regering eisen. Wel zou ik het jammer vinden als ze de huidige waan en waanzin van de ‘gemeenschappelijke eerste graad’ zo ver zou drijven om de B-stroom leerlingen in dezelfde klassen te willen onderbrengen als de andere. Zo lang ze daar niet aan gaat, is het voor mij allemaal goed.
     Er zit iets moois in het protest van Lasters. B-stromers en bso’ers voelen zich vaak niet erg op hun plaats op school. Ze voelen zich ‘dom’ en noemen zichzelf ook zo. Elke leraar die daar lesgeeft, probeert hen, vaak tevergeefs, dat idee uit het hoofd te praten. Het gezamenlijk schrijven van zo’n gedicht kan daar een middel toe zijn. Het leuke is in elk geval dat het minderwaardigheidsgevoel meestal niet blijvend is. Het gevoel van eigenwaarde bij die kinderen herstelt zich als ze later een nuttig beroep uitoefenen, een huis laten bouwen, in een auto rondrijden en op vakantie gaan naar Dubai. Wanneer volwassen mannen en vrouwen als buren over koetjes en kalfjes praten, is het verschil tussen gewezen aso-ers, bso-ers en tso-ers nauwelijks merkbaar. Het onderwijs benadrukt bepaalde verschillen, maar het mooie is: het duurt niet al te lang – en zeker niet voor de leerlingen in bso.
     Er zit ook iets minder moois in dat protest. Het is een soort protest waarbij je je toehoorders tot applaus dwingt. Je zegt iets waar iedereen het over eens is, en je doet alsof niet iedereen het erover eens is. Zelfs als je dan roept, overdrijft, onredelijk bent, en dingen door elkaar haalt, kun je nog altijd op bijval rekenen. ‘Er moet eindelijk iets gedaan worden aan de kinderarmoede,’ is zo’n uitspraak. Probeer dan maar eens om te zeggen dat er eigenlijk al een en ander gebeurt. ‘Vlaanderen moet eindelijk wat meer respect hebben voor bso-leerlingen.’ Nu moet je eens wat rondsnuisteren op het internet naar folders en brochures over bso of de b-stroom. Je vindt er niets dan meest respectvolle woorden. Mag je daarop wijzen? En mag je er ook op wijzen dat bso-leerlingen beter gesubsidieerd worden dan aso-leerlingen? Ik zou het niet durven. 
     Ik zag ooit een filmpje van een welbespraakte Hollandse dame die tekeer ging tegen de uitdrukking ‘lager geschoold’. ‘Als je dat woord nog één keer gebruikt, dan zoek ik je op en hak ik je kop d’raf,’ zei ze. Sindsdien denk ik tweemaal na voor ik iets zeg.

 

Ik druk hieronder het gedicht af. Dat derde woord ‘staat’ was beter vervangen geweest door ‘land’, vind ik. ‘Olie -, oliedom land dat leerlingen vanaf twaalf jaar’ enzovoort.

 

Olie-, oliedomme staat die leerlingen vanaf twaalf jaar
nog altijd letterlijk met ‘A’ labelt of ‘B’. Welkom in het middelbaar!

Aan Vlaanderen een vraag: wanneer ligt de maatschappij volledig plat?
Is dat wanneer de notarissen en de senators staken? Of als de loodgieters,
de bakkers en de havenarbeiders niet opdagen?

Ah, inderdaad! Het land ligt op zijn gat als de dakwerkers nakateren,
als alle winkeliers hun schup afkuisen, als de onthaalmoeders
de luiers zelf aandoen, als koks hun kat sturen naar Nam Fong,
Mister Spaghetti en naar alle internaten.

En wie is nu het slimst, iemand die weet waar de Aconcagua ligt
(vraag uit De slimste mens ter wereld) of wie het hele stroomschema kan tekenen
en uitvoeren voor een schoolkeuken, het Sportpaleis, Wetstraatvergaderzalen?
Iemand die weet hoeveel een flamingo weegt of iemand die een tillift kan bedienen
zonder dat de bomma valt op koude tegels voor het licht uitgaat?

Wij moesten maar eens over A- en B-ministers praten. Dan zouden ze
misschien verstaan hoe het aanvoelt. Alsof wij tweede keus zijn,
alsof een stiel leren slechts een plan B kan zijn
voor als de A-richting iemand niet ligt, niet gaat.

Straks vraagt gij, Vlaanderen, nog losgeld voor het woord ‘intelligent’
dat gij al eeuwenlang gegijzeld houdt, alleen voor quizzers reserveert,
voor dokters, architecten, wetenschappers, voor mevrouw Michiels en advocaten.