dinsdag 28 september 2021

Servies en bestek

     Er moet een film bestaan waarin een arme vrouw de wens uitspreekt ooit een volledig servies te bezitten, met theekopjes en bijhorende schoteltjes, ‘teacups and matching saucers’.  Ik heb die film gezien, maar ben vergeten welke het is. Ons eigen daagse servies is een bont allegaartje. De verklaring is eenvoudig. Je breekt af en toe een bord, kop of glas, en als je er maar enkele meer hebt, koop je een ander setje, waarvan je dan weer enkele exemplaren breekt. En af en toe krijg je een grappige mok cadeau van een familielid dat een ver land bereisd heeft en een souvenirtje wou meebrengen. Zo’n mok heeft dan rond de flauwe holte onderaan een rand zonder inkepingen: als je hem omgekeerd in de vaatwas plaats blijft het water na de wasbeurt in die holte achter. Dat is erg vervelend.
     Ons daagse bestek is even bont als ons servies, maar hier is de verklaring moeilijker. Messen, vorken en lepels breken niet als je ze laat vallen, en toch verdwijnen zij. Een aardappelmesje komt ongemerkt bij het keukenafval terecht, je zoon neemt enkele lepels en vorken mee naar zijn ‘kot’ in Leuven, en als hij na een vlijtig academiejaar naar huis terugkeert, heeft hij heel andere lepels en vorken bij zich. Een van de soeplepels die zo in ons bezit kwamen, werd mijn lieveling: hij was groot, zwaar, diep, zonder versiering en toch elegant. Maar de lepel is alweer verdwenen uit onze bestek-lade.
     Met ons zondagse bestek is het anders gesteld. Dat was een cadeau van mijn schoonmoeder. We gebruiken het maar zelden en het blijft dus makkelijker intact. Dat komt goed uit, want volgens psychologen moet een bestek of servies vooral intact zijn om waardering te krijgen. Ze hebben dat experimenteel onderzocht. Voor een set van tien kopjes waarvan één met een ontbrekend oor, wordt minder geboden dan voor een set van negen kopjes met alle oren ongeschonden. Dat is wat de psychologen beweren. Zelf heb ik niets onderzocht maar ik denk dat het getal ook éven moet zijn. Ik zou geloof ik meer bieden voor een set van acht kopjes dan voor een van negen, want dat negen is verdacht. Het roept de verdenking in het leven dat er ooit tien kopjes waren, waarvan er één aan scherven is gevallen, en die scherven heeft men dan bedrieglijk opgeruimd, alsof er niets was gebeurd. Of misschien was dat tiende kopje wel een oor kwijt en heeft de verkoper het verstopt nadat hij over het psychologisch experiment van hierboven had gelezen. 
     Maar we hadden het dus over ons zondagse bestek. Dat is wél intact – twaalf vorken, twaalf soeplepels, twaalf messen, twaalf dessertvorken, twaalf dessertmessen – alles, alles … op de koffielepeltjes na, want daarvan hebben we er maar zeven meer. Vijf lege plaatsen in de bestekcassette! Waar kunnen die vijf lepeltjes in godsnaam naartoe zijn? Ze zijn niet in scherven stukgevallen, zij zijn niet bij het keukenafval terechtgekomen, en Jan heeft ze niet naar zijn ‘kot’ meegenomen. En dan: zeven. Het kerft in mijn ziel. Ik denk dat ik er best maar eentje weggooi. De wantoestand heeft lang genoeg geduurd. 

zaterdag 18 september 2021

Zijn ambtenaren- en lerarenpensioenen te hoog?


      Het korte antwoord op de vraag van de titel is: ik weet het niet. Een langer antwoord vind je in een goed overzichtsartikel op Doorbraak. Ik beperk mij hier tot een algemene beschouwing, daarbij niet vergetend dat ikzelf gepensioneerd ben, dat er in ons land ongeveer twee miljoen gepensioneerden zijn tegenover een actieve bevolking van vier miljoen, en dat we nog altijd gemiddeld ongeveer 33 jaar werken en 23 jaar op pensioen zijn.
     Daar gaan we. Zelfs als je de zelfstandigen er buiten laat, zijn de verschillen in onze pensioenstelsels spectaculair. Een werknemer uit de privésector ontvangt gemiddeld een netto pensioen van 1400 euro, een ambtenaar één van 2000 euro. Een verschil van 600 euro, of anders: een verschil van bijna 40 procent*. En dan gaat het om gemiddelden. Een gepensioneerde master in het onderwijs – ook een statutaire ambtenaar dus – met een volledige loopbaan krijgt, geloof ik netto 2400 euro per maand.
      Is dat te veel? Is dat te weinig? ‘t Is een moeilijke discussie. Tegenstanders van hoge ambtenarenpensioenen halen er andere zaken bij die er niet rechtstreeks, of niet veel, mee te maken hebben: de vermeende geringe productiviteit van ambtenaren, hun werkzekerheid, hun (vooral vroeger) kortere loopbaan, en ten slotte hun te grote aantal. Voorstanders halen de andere ‘pensioenpijlers’ in de privésector aan, waarbij werknemers bij hun pensionering een aardig extraatje krijgen. Zo’n extraatje is ambtenaren ontzegd. Maar om de maandelijkse kloof van 600 euro te dichten, zou élke werknemer uit de privé bij pensionering een extraatje moeten krijgen van, schat ik, 200 000 euro. Zoveel zullen er niet zijn die zo’n bedrag krijgen. Een actuaris mag mij overigens corrigeren als mijn schatting er te ver naast zit.
     Gevaarlijk is ook om te veel aandacht te besteden aan de pensioenen van 10 000 topambtenaren, met het tot de verbeelding sprekende brutobedrag van 6000 euro. Daar blijft netto niet veel meer dan 3 200 van over (zie hier). Als men dus die topambtenarenpensioenen terugbrengt tot het netto niveau van een masterpensioen in het onderwijs, bespaart de staatskas jaarlijks niet meer dan 100 miljoen op een totale pensioenuitgave van 52 miljard*. Dat is in verhouding niet zoveel.
      Ambtenaren zelf omschrijven hun pensioen, terecht, als ‘uitgesteld loon’. In elke redelijke berekening van de kwestie moeten het onmiddellijke loon, en het ‘uitgestelde’ loon – het pensioen – worden samen genomen. Het is een package deal, wat niet belet dat er andere mogelijkheden bestaan. Een lager pensioen en een navenante stijging van de directe verloning valt te overwegen. Het zou voor een betere mobiliteit zorgen tussen staat en privé. De ambtenaar zou niet vastgekluisterd zijn aan zijn baantje met de ketting van zijn pensioenvoordeel. Hij zou zijn geld krijgen op het moment dat hij het het meest nodig heeft. Maar voor de staatsuitgaven zou het geen verschil maken: een hoog loon of een hoog pensioen, geld is geld en uitgeven is uitgeven.
    Met de term ‘uitgesteld loon’ is de discussie van het ambtenarenpensioen trouwens niet opgelost, maar hoogstens verlegd. Misschien is het totale loon van de ambtenaar wel onrechtvaardig hoog vergeleken met dat in de privé-sector. Ik zeg niet dàt het zo is, maar ik kan mij een enkele mechanismen voorstellen die daarvoor verantwoordelijk kunnen zijn: bureaucratie waardoor voorbijgestreefde praktijken standhouden, een speciale verhouding tussen vakbonden en directie, een loon dat in laatste instantie bepaald wordt door politici die het zelf niet moeten betalen maar wel stemmen moeten krijgen van hen die dat loon ontvangen …
     Maar eigenlijk komen we niet ver met een begrip als ‘rechtvaardig loon’ waarvan de precieze cijfers, net als de namen van de gesneuvelde soldaten onder een anonieme grafsteen, slechts aan God bekend zijn. Een bruikbaarder term is die van de personeelsadvertenties: ‘marktconform’ loon, dat wil zeggen, het loon dat nodig is om de nodige werknemers aan te trekken en weg te houden van andere werkgevers met gunstiger voorwaarden. En dan denk ik dat minstens voor het onderwijs de huidige lerarenschaarste mee in de afweging moet worden betrokken. Er zijn veel middelen die weinig  kosten waarmee het beroep aantrekkelijker kan worden gemaakt – beginnende leraren niet te veel lastig vallen met begeleiding, mentoren, trajecten en portfolio’s bijvoorbeeld – maar de vermindering van hun loon – het onmiddellijke of het uitgestelde – hoort daar niet bij.

 

 

 

* Het brutoverschil tussen ambtenarenpensioenen en werknemerspensioenen is natuurlijk nog veel groter.


** De pensioenen bedragen ongeveer 11 procent van het BBP. De totale pensioenuitgave van 52 miljard kan ook vergeleken worden met betekenisvolle onderdelen, zoals de 16 miljard voor gepensioneerde ambtenaren, of daarin de 3 à 4 miljard voor gepensioneerde leraren. Om die laatste schatting te maken, ben ik uitgegaan van zon 135 000 gepensioneerde leraren.

Hoe klinkt de stem van een christelijke jihadist?

  


      Als je zoals ik twintig jaar les hebt gegeven, en je bent, zoals ik, conservatief aangelegd, dan heb je tientallen keren ongeveer dezelfde les gegeven, vooral als je ook ‘parallelle’ klassen had waar je dezelfde leerstof kon doceren. Waarom zou je immers een goeie les weggooien en vervangen door een nieuwe als die nieuwe niet beter was. Ik gaf de voorkeur aan wat schaven, opknappen, verven en bijspijkeren, liever dan kind, badwater, bad en badkamerinterieur weg te gooien, vooral als dat kind en de rest nog niet versleten waren. 
    Als je zoals ik dan ook nog eens over literatuur sprak in de klas, heb je sommige teksten tientallen keren voorgelezen en becommentarieerd: van Conscience, Buysse, Elsschot, Reve, Euripides, Shakespeare. Ze zijn geworden, zoals de laatst vermelde auteur het noemde, ‘familiar in my mouth as household words’. En aangezien ik mijn lessen vaak lardeerde met filmfragmentjes als illustratie, zijn veel monoloogjes en dialoogjes daaruit eveneens ‘familiar to my ear’ geworden. Ik herinner mij niet alleen de woorden, maar ook de dictie, de tongval, de intonatie, de schakeringen.
     Door de bank genomen ben ik niet bijzonder goed of slecht in het herkennen van stemmen. Van mijn eigen opgenomen stem schrik ik, zoals de meeste mensen, en ik schrik nog iets meer omdat ik om de zoveel woorden een zucht blijk te slaken waar ik mij niet bewust van ben. Andere stemmen van bekenden en beminden kan ik meestal plaatsen, maar filmacteurs herken ik eerst aan hun gezicht, daarna pas aan hun stem. Bij mijn vrouw is dat omgekeerd.
     Nu zag ik laatst die oude film van 1988 over Camille Claudel. De film heeft mij geen enkel moment geraakt, maar ik heb wel veel bijgeleerd over die Camille. Alles wat ik over haar wist was dat ze een beeldhouwster was, de zus van Paul, de minnares van Rodin en dat ze in een gekkenhuis werd opgesloten. Ik dacht dat dat laatste gebeurd was door door toedoen van Rodin, maar het was door toedoen van broer Paul. Wel werd ik getroffen door de vader van Camille. Ik had die acteur (Alain Cuny) nog nooit eerder gezien, dacht ik, maar die stem, die stem … Ze komt als uit een graf, draagt als in een kerk, stijgt noch daalt, spuwt minachting en declameert vol toorn en gramschap zelfs als de woorden liefde en genegenheid uitdrukken.
     En toen wist ik het: Turpin in La Chanson de Roland (1978). Slechts weinigen van mijn lezers zullen die film kennen, maar ik gaf er enkele fragmenten uit in de klas. Klaus Kinsky speelt een uitgemergelde Roland. Wie de film wél gezien heeft zal zich de groep opstandelingen herinneren die door een wit berglandschap trekken terwijl de aanvoerster een eigenaardige strijdkreet slaakt. En Karel de Grote die zijn baronnen verzameld heeft in het kerkportaal. En Turpin, wiens stem als uit een graf komt, draagt als in een kerk, stijgt noch daalt, minachting spuwt, en declameert vol toorn en gramschap over het heidens gebroed, ‘cette engeance paienne’, dat moet worden uitgeroeid. Een soort christelijke jihadist eigenlijk. De woorden komen overigens bij mijn weten niet letterlijk voor in de oud-Franse tekst. 

vrijdag 10 september 2021

De reductio ad Hitlerum van Dirk Verhofstadt



 
     Dirk Verhofstadt is de jongere broer van Guy, en is moraalfilosoof en ‘kernlid’ van Liberales. Hij kreeg van de scherpe Kaaiman in De Tijd vaak ingepeperd dat hij ‘betaald werd om boekjes te lezen’. Misschien was Kaaiman wel wat jaloers. Kaaiman verzweeg bijvoorbeeld dat Verhofstadt junior – hieronder D.V. –  na het lezen van een boek meestal voor een of andere liberale publicatie een ‘bespreking’ moest schrijven. Mijn leerlingen zagen daar tegen op, tegen zo’n ‘bespreking’. Ik denk niet dat ze jaloers waren op iemand die zulks om den brode deed.
     D.V. kan als het moet nog iets anders dan boekbesprekingen schrijven. In De Morgen van vorige week schreef hij een opiniestuk over Tom Van Grieken die beloofde in 2024 ‘de rekening te presenteren’ aan de leraren die in de klas linkse praatjes aan de man brachten. Hoewel ik de intimidatie van Van Grieken ongepast vond (zie hier en hier), kan ik weinig goeds zeggen over het stuk van D.V.
     Het stuk begint met … de N-VA. Die partij zou immers volgens D.V. in de toekomst een coalitie kunnen vormen met het Vlaams Belang van Van Grieken, en dan wordt het gevaarlijk voor ‘alle leerkrachten in ons onderwijs’. Hoe nu? Natuurlijk zou het beter zijn als een grote partij als Vlaams Belang ooit deelnam aan een Vlaamse regering* en natuurlijk kijkt die partij daarvoor in de eerste plaats naar N-VA. Maar of N-VA ooit in een regering stapt met het Vlaams Belang zal niet afhangen van een verkiezingsresultaat op zich (en ook niet van een provocerende uitspraak van Van Grieken drie jaar voor de verkiezingen). Het zal in de eerste plaats afhangen van de volgende voorwaarde: of één of meerdere andere partijen (CD&V, Open-VLD, Vooruit) ook in de coalitie willen stappen; als dàt niet gebeurt, verspeelt N-VA haar kans om aan de federale regering deel te nemen, wat het het fundament is van haar communautaire en sociaaleconomische strategie. D.V. weet dat ook, maar hij vindt het blijkbaar taktisch een goede zet om aan het begin van zijn stuk het schrikbeeld van een exclusieve N-VA-VB-regering op te roepen. Tja, ’t is ook een manier om de uitstroom van liberale kiezers richting N-VA te stoppen.
     Veruit het grootste stuk van D.V. bestaat uit een opsomming van wetenswaardigheden over de nazi-politiek in het onderwijs: het wegzuiveren van Joodse en anti-nazi leraren, het ariseren van de schoolboeken, het introduceren van de rassenkunde en Lebensraum-theorieën in de leerplannen, het belang van de lichamelijke opvoeding, de weerslag van het Concordaat met het Vaticaan op het katholiek onderwijs. De ‘reductio ad hitlerum’ is een snoepje waar D.V., zoals Bomans schrijft, blijft op kauwen.
     D.V. verdedigt zijn gekauw met het excuus dat er ‘zoveel overeenkomsten zijn tussen het extreemrechtse gedachtegoed van vandaag met dat van de jaren dertig dat we dit niet langer mogen verzwijgen.’ Heeft D.V. die overeenkomsten tot nu toe dan verzwegen? En heeft hij weet van een concordaat tussen VB en het Vaticaan? Natuurlijk, wie ijverig naar overeenkomsten speurt, zal die wel vinden. Maar als ik mijn leerlingen een vergelijkingsopdracht meegaf, vroeg ik altijd om zowel gelijkenissen als verschillen te zoeken, en de reikwijdte van allebei in het oog te houden. Bovendien, de overeenkomsten die D.V. na zijn historisch exposé summier samenvat –  intimidatie, verklikkerij en gedachtepolitie – treft men vandaag heus niet alleen aan bij extreemrechts.
     De ‘reductio ad hitlerum’ aanwenden tegen extreemrechts berust op een bepaalde opvatting van geschiedkundige verbanden. D.V. gebruikt zinswendingen als ‘de geschiedenis leert ons …’ Hij eindigt zijn stuk met een citaat van Primo Levi: ‘Het is gebeurd; dus het kan opnieuw gebeuren.’ Dat is een mooie uitspraak maar je kunt ze in een polemiek moeiteloos toepassen tegen élke tegenstrever. Op 23 maart 1933 keurde in het Duitse parlement de voltallige liberale fractie – vijf man – de  invoering van de nazidictatuur goed. Moet ik nu ook zoiets schrijven omdat ik polemiseer met de liberaal D.V.? ‘Het is gebeurd, dus kan het opnieuw gebeuren?’ Dat vind ik wat makkelijk.
     D.V. schrijft dat van Van Grieken ten aanval trekt tegen de ‘vrijheid van onderwijs’, de ‘privacy’ van de leerkrachten en de ‘vaste benoeming van het onderwijzend personeel’. Over die twee eerste onderwerpen verkeer ik in twijfel. Ik weet niet of ik ‘vrijheid van onderwijs’ en ‘privacy’ wel wil uitbreiden tot vrijheid om ongestoord linkse of rechtse politieke propaganda te voeren in de klas. Maar over het laatste onderwerp – de vaste benoeming – twijfel ik niet: dàt is geen liberaal principe. Het is niet de taak van een liberaal om vaste benoemingen te bepleiten. Hij kan daar, zoals ik, wijselijk over zwijgen omdat hij geen vriendschappen op spel wil zetten, of omdat hij geen stemmen wil verliezen. Maar het wordt opportunisme als een liberaal zoiets actief verdedigt wanneer het hem in een discussie goed uitkomt.
     Taktisch spelletje, reductio ad hitlerum, opportunisme … de lezer heeft hier van het betoog van D.V. geen fraai beeld gekregen. Toch zit er in zijn tweede alinea een stukje argumentatie verscholen dat zich minder makkelijk weg laat wuiven. Aangezien Van Grieken vaag en bondig was over de linkse praatjes (‘multiculturele onzin’), gaat D.V. zelf enkele voorbeelden verzinnen van wie en wat bedreigd wordt. Het gaat om leraren of schooldirecteurs die zeggen

  1. dat Vlaams-nationalistische collaborateurs hebben meegewerkt aan de jodenvervolging (geschiedenis)
  2. dat er gevaar dreigt van racisme en vreemdelingenhaat (zedenleer)
  3. dat we het Verdrag van Genève moeten volgen (zedenleer)
  4. dat homo sapiens sapiens afkomstig is uit Afrika (biologie)
  5. dat alle mensen gelijkwaardig zijn (biologie)
  6. dat er op school geen plaats is voor homofobe ideeën (beleid van directie)
  7. dat er op school geen plaats is voor neonazistische ideeën (beleid van directie).

     Ik kan niet spreken voor Van Grieken, maar zelf zou ik op een school geen van die uitspraken – God forbid – willen verbieden. Aan de andere kant zou ik het ook niet helemaal in de haak vinden als er op een school alléén maar plaats was voor die uitspraken. Als het Vlaams-nationalisme alléén ter sprake kwam in verband met collaboratie en Jodenvervolging. Als racisme beschreven werd als een kwaal waaraan alléén blanke autochtonen lijden. Als geen discussie mogelijk was over de aanpassing van het Verdrag van Genève in een tijd van massamigratie die politieke en economische beweegredenen met elkaar verbindt.
     Verder. Natuurlijk is de moderne mens in Afrika ontstaan, maar alleen een halve gare zal daar politieke of ideologische conclusies uit trekken. Hoe men ‘biologisch’ vaststelt dat alle mensen gelijkwaardig zijn, zou ik niet weten, maar ik geloof wel dat ze allemaal een gelijk recht hebben om te leven, vrij te zijn en het geluk na te streven zonder dat de koning van Engeland of iemand anders daar een stokje voor steekt. Ondertussen vind ik niet dat alle culturen en maatschappijvormen gelijkwaardig zijn, en dat vond Gwendolyn Rutten, partijgenote van D.V. ook niet toen zij in Het Laatste Nieuws onze manier van leven superieur noemde. Ze is daarna een poosje het mikpunt geweest van allerlei linksen, leraren en andere.
     Gelijke rechten voor homoseksuelen is vandaag gelukkig geen zaak meer van ‘links’ of ‘rechts’. Waar nog een en ander voor verbetering vatbaar is, voel ik meer voor een opbouwende benadering dan voor stigmatiserend gepreek tegen de crime thought ‘homofobie’. En wat is homofobie? Zelf vind ik de uitspraken van de Paus behoorlijk homofoob, maar ik zou ze nu ook niet verbieden in het katholiek onderwijs. Hetzelfde vind ik van de neonazistische ideeën die ‘vaak worden geuit door personen die een band hebben met extreemrechtse partijen’. Wat valt daar allemaal onder? D.V. heeft er waarschijnlijk een bredere definitie van dan ik. En moet dan hetzelfde schoolbeleid worden gevoerd tegen de neocommunistische ideeën die ‘vaak worden geuit door personen die een band hebben met extreemlinkse partijen’? Misschien wil Van Grieken dat laatste, maar ik niet, want daar zijn fijne collega’s bij.
     Ik beschuldig D.V. nergens van, maar als je zijn lijstje geïsoleerd bekijkt, verraadt het de vaag centrumlinkse sfeer die typisch is voor het artistieke milieu, de media, de academische wereld, de internationale instellingen en veel onderwijsinstellingen en -structuren. Mij goed. Als vaag centrumrechtse conservatieve liberaal kan ik daarmee leven. Zolang andere accenten niet verboden worden, is het allemaal goed. En zolang de politieke praatjes in het onderwijs slechts een minuscuul rolletje toebedeeld krijgen. Daar moet het vooral om kennisoverdracht blijven gaan, en niet om politieke heropvoeding in de richting van links, rechts of het centrum.

    
* Als de PVDA een even groot en stabiel verkiezingsresultaat zou halen, zou ik daar dezelfde pijnlijke conclusie aan koppelen, om ongeveer dezelfde redenen.

donderdag 9 september 2021

'Factchecks hebben effect'

 


      In Het Nieuwsblad van vandaag staat een sympathiek stukje, 1/3 kolom groot, met het kopje dat ik hierboven heb overgenomen. Dan verzink ik in gedachten vooraleer ik verderlees. Dat wegdromen is een onderdeel van de op moderne scholen gebruikte OVUR-strategie om leesvaardigheid te ontwikkelen: oriënteren, voorbereiden, uitvoeren, reflecteren. Mijn oriëntatie bestaat uit wegdromen. 
     Ha, factchecks, denk ik dan, daar heb ik al eens stukjes over geschreven (o.a. hier). Wat heb ik daar ook weer in beweerd? En die factchecks hebben dus effect? Zouden ze ook effect hebben op zo’n stijfkop als ik? Ja, wellicht wel, want ik respecteer correcte feiten en die feiten van de factcheckers zijn geloof ik meestal correct. Soms heb ik iets verkeerd voor. Dan lees ik zo’n factcheck en daardoor weet ik dat het verkeerd voor had. Ik ben de factchecker dan dankbaar dat hij mijn kennis even bijspijkert en mijn vooroordeel rechtzet.
     Maar de kous is daarmee, zoals men zegt, nog niet af. Mijn vooroordeel over een of ander feit heeft vaak te maken met een algemene opvatting over hoe de wereld in elkaar steekt. En die opvatting zal niet snel veranderen door een factcheck. Mijn kleine vooroordeel is weerlegd, maar mijn grote vooroordeel is amper gewijzigd. Zou dat bij andere mensen ook zo zijn?
     Ik lees nu het artikeltje en het blijkt te gaan om internationaal onderzoek van de Ohio State University, die ongetwijfeld een verdienstelijke instelling is. En hoe is Ohio State University terwerkgegaan? Ze heeft 2000 proefpersonen eerst desinformatie over een bepaald onderwerp voorgeschoteld. Een deel van de groep kreeg daarnaast een factcheck. En daarna werd de hele groep getest op hun kennis van het onderwerp. De mensen die de factcheck onder ogen hadden gekregen, scoorden beter op de test.
     Duh! Was het resultaat omgekeerd geweest, dàt was pas nieuws. Dan zou het onderzoek meer dan 1/3 kolom in een Vlaamse krant waard zijn geweest. Maar dit soort onderzoek heeft ook zijn voordelen. De mensen van Ohio State University moeten niet bang zijn dat hun resultaat door anderen niet kan worden gereproduceerd of gerepliceerd. De wetenschappelijke consensus* – wat men vandaag erg belangrijk schijnt te vinden – is hier onbedreigd. 

* Tussen twee haakjes. De onderzoekers van Ohio State University beweren dat de consensus voorafgaande aan hun onderzoek was ‘dat het corrigeren van desinformatie het probleem zou verergeren en mensen verder in hun foutieve opvattingen zou versterken.’ Dan heb ik twee vragen: één zou rond die vorige stelling echt consensus hebben bestaan, of wordt het woord hier weer misbruikt, en twee, is die stelling nu met hun onderzoeksmethode weerlegd?  

woensdag 8 september 2021

Factchecks hebben effect


      In Het Nieuwsblad van vandaag staat een sympathiek stukje, 1/3 kolom groot, met het kopje dat ik hierboven heb overgenomen. Dan verzink ik in gedachten vooraleer ik verderlees. Dat wegdromen is een onderdeel van de op moderne scholen gebruikte OVUR-strategie om leesvaardigheid te ontwikkelen: oriënteren, voorbereiden, uitvoeren, reflecteren. Mijn oriëntatie bestaat uit wegdromen. 
     Ha, factchecks, denk ik dan, daar heb ik al eens stukjes over geschreven (o.a. hier). Wat heb ik daar ook weer in beweerd? En die factchecks hebben dus effect? Zouden ze ook effect hebben op zo’n stijfkop als ik? Ja, wellicht wel, want ik respecteer correcte feiten en die feiten van de factcheckers zijn geloof ik meestal correct. Soms heb ik iets verkeerd voor. Dan lees ik zo’n factcheck en daardoor weet ik dat het verkeerd voor had. Ik ben de factchecker dan dankbaar dat hij mijn kennis even bijspijkert en mijn vooroordeel rechtzet.
     Maar de kous is daarmee, zoals men zegt, nog niet af. Mijn vooroordeel over een of ander feit heeft vaak te maken met een algemene opvatting over hoe de wereld in elkaar steekt. En die opvatting zal niet snel veranderen door een factcheck. Mijn kleine vooroordeel is weerlegd, maar mijn grote vooroordeel is amper gewijzigd. Zou dat bij andere mensen ook zo zijn?
     Ik lees nu het artikeltje en het blijkt te gaan om internationaal onderzoek van de Ohio State University, die ongetwijfeld een verdienstelijke instelling is. En hoe is Ohio State University terwerkgegaan? Ze heeft 2000 proefpersonen eerst desinformatie over een bepaald onderwerp voorgeschoteld. Een deel van de groep kreeg daarnaast een factcheck. En daarna werd de hele groep getest op hun kennis van het onderwerp. De mensen die de factcheck onder ogen hadden gekregen, scoorden beter op de test.
     Duh! Was het resultaat omgekeerd geweest, dàt was pas nieuws. Dan zou het onderzoek meer dan 1/3 kolom in een Vlaamse krant waard zijn geweest. Maar dit soort onderzoek heeft ook zijn voordelen. De mensen van Ohio State University moeten niet bang zijn dat hun resultaat door anderen niet kan worden gereproduceerd of gerepliceerd. De wetenschappelijke consensus* – wat men vandaag erg belangrijk schijnt te vinden – is hier onbedreigd. 

* Tussen twee haakjes. De onderzoekers van Ohio State University beweren dat de consensus voorafgaande aan hun onderzoek was ‘dat het corrigeren van desinformatie het probleem zou verergeren en mensen verder in hun foutieve opvattingen zou versterken.’ Dan heb ik twee vragen: één zou rond die vorige stelling echt consensus hebben bestaan, of wordt het woord hier weer misbruikt, en twee, is die stelling nu met hun onderzoeksmethode weerlegd?  

maandag 6 september 2021

Politiek in de klas?


      Dat leraren in de klas geen partijpropaganda moeten voeren, daar zullen velen het over eens zijn (zie ook hier). Maar geldt dat ook voor ontboezemingen over de ‘grote eigentijdse problemen’ – zoals een FB-vriendin het formuleerde? We kunnen denken aan onderwerpen als klimaat, kernenergie, ruimtelijke ordening, legalisering van drugs, vrij wapenbezit, Trump, feminisme, abortus, godsdienst, censuur, verkeer, migratie, racisme, kansarmoede, herverdeling van de rijkdom? 
     Die dingen liggen allemaal nogal gevoelig. Je kunt niemand verbieden om er op een trouwfeest over te beginnen, maar zoiets loopt niet altijd goed af. Zulke onderwerpen verdienen kiesheid, moderatie, flegma en redelijkheid, en bijna iedereen is ervan overtuigd dat die eigenschappen bij hemzelf aanwezig zijn. Juist die overtuiging is echter vaak al een aanwijzing van de àfwezigheid van de eigenschappen. Is het dan niet beter om er helemaal over te zwijgen, en al zeker in de klas?
     Mijn vader zat op de middelbare school tijdens de Duitse bezetting. De leraren waren verdeeld tussen ‘witten’ en ‘zwarten’. Iedereen wist van iedereen tot welk kamp hij behoorde. De klassenleraar in de retorica bijvoorbeeld was anglofiel – zijn bijnaam was ‘father’. Maar zo’n leraar zou nooit een schampere opmerking hebben gemaakt tegen een ‘zwarte’ leerling. Dat was geen onderwerp voor de klas, zei mijn vader. Een leraar had er geen zaken mee wat een leerling dacht over het ‘grote eigentijdse probleem’ van de Duitse bezetting.
     Ik ben nu Uwe Johnsons ‘Jahrestage’ aan het lezen, over het wedervaren van Gesinne, een Duitse immigrante in New York in 1967-1968. Ik vind, je leest geen boek van 1573 dichtgedrukte bladzijden zonder daar terloops een opmerking over te maken. Welnu, die Gesinne heeft een dochter van 10 jaar, Marie, die op school, uit protest tegen de oorlog in Vietnam, op het bord geschreven heeft: ‘Bugs Bunny for President.’ Gesinne wordt uitgenodigd voor een gesprek met de lerares van de dochter, Zuster Magdalena. (18 november 1967)
     De zuster is niet boos. Ze heeft thee klaargezet. Ze valt de moeder niet eens lastig met het Bugs Bunny-incident. Dat is op school gebeurd; je kunt dat dan ook beter op school regelen, en de ouders daar buiten laten. Nee, zuster Magdalena gaat naar de kern van het pedagogisch project van de school. In de geschiedenisles, zegt ze, heeft Marie haar verontwaardiging geuit over de behandeling van de Indianen; in een schoolopstel over de natuur was ze begonnen met een uitweiding over de oorlog in Vietnam. Zuster Magdalena vindt die ‘moraliserende solidariteit’ van Marie storend. Het oogmerk van de school is niet, zegt de zuster, het overdragen van de onrechtvaardige aspecten van de leerstof, maar de inhoud van de leerstof op zich.
    Ik geloof niet dat het Uwe Johnsons bedoeling was om zuster Magdalena sympathiek voor te stellen. En misschien stonden haar eigen lessen wel stijf van chauvinistische, kolonialistische en obscurantistische propaganda. Maar haar formulering staat mij wel aan: ‘de inhoud van de leerstof zelf’ en niet de ‘moraliserende solidariteit’ met de ‘onrechtvaardige aspecten’ ervan.

zondag 5 september 2021

Tom en de linkse leerkrachten


 ** Drie politici hebben van de week voor sensatie gezorgd: Tom van Grieken met zijn uitspraak over ‘linkse leerkrachten’, Gwendolyn Rutten met haar uitspraak over het kleine pietje van Van Grieken, en Conner Rousseau met zijn uitspraak over het egoïsme van wie zich niet laat vaccineren. De drie uitspraken vond ik nodeloos kwetsend in de mond van een politicus.

** Voor mij als gewezen leraar is vooral de uitspraak van Van Grieken bijgebleven. Het pietje van Van Grieken en het equivalent ervan bij Rutten interesseren mij niet erg, en wat Rousseau betreft, een klein kind begrijpt dat heel velen van hen die zich wél lieten vaccineren dat ook uit egoïsme deden.

** Van Grieken zei dat hij de linkse leerkrachten in 2024 – het verkiezingsjaar – ‘de rekening zou presenteren’. Je kunt dat op twee manieren verstaan. Het Vlaams Belang zal vooruitgang boeken bij de volgende verkiezingen en daarmee de linkse leraren groot verdriet doen. Of: het Vlaams belang zal na de volgende verkiezingen aan de regering deelnemen en van daaruit maatregelen nemen tegen leraren die hun linkse overtuiging laten blijken in de klas. Dat eerste valt af te wachten, en het tweede, daar ben ik tegen.

** Van Grieken zei ook dat hij vroeger opzag tegen 1 september vanwege de linkse leerkrachten die hem met hun multiculturele onzin lastigvielen. In mijn tijd had ik veel rechtse of minstens anticommunistische leerkrachten. Mijn linkse kinderzieltje kon tegen die andersdenkendheid blijkbaar beter tegen dan het rechtse kinderzieltje van Van Grieken. Maar je hebt nu eenmaal leerlingen die opzien tegen 1 september, om welke reden dan ook.

** En zijn er dan veel van die linkse leraren, vraag je je af? Afgaande op mijn ervaring zou ik zeggen dat de meeste leraren in de eerste plaats apolitiek zijn, en dat de algemene sfeer in het (katholiek) onderwijs vaag centrumlinks is. Wellicht voelen extremisten van links zich in die vaag centrumlinkse sfeer meer op hun gemak, en laten ze zich in de klas makkelijker gaan, dan extremisten van rechts die van nature evenzeer tot drammen geneigd zijn, maar die vaker op hun tong bijten in het voor hen ongunstige klimaat.

**  Koen Pelleriaux, hij, heeft indertijd onderzoek gedaan naar de ideologische opstelling van leraren en leerlingen in het onderwijs. Hij stelde een verschil vast tussen algemeen secundair onderwijs (aso) en beroesonderwijs (bso). In aso waren zowel een meerderheid van leraren als leerlingen vaag centrumlinks, waardoor grote conflicten uitbleven. In bso waren er meer leerlingen met een rechts profiel, terwijl ze les kregen van dezelfde vaag centrumlinkse leraren. Daar zat meer conflictstof.

** Mogen leraren hun politieke overtuiging laten blijken in de klas? De Vlaamse universiteitsrectoren reageerden op Van Grieken met een verwijzing naar de ‘meerstemmigheid en pluralisme in een democratische rechtstaat’. Dat lijkt mij naast de kwestie. In een ‘democratische rechtstaat’ is er onder andere vrijheid van politieke propaganda. Dat betekent niet dat er ook vrijheid van propaganda moet zijn in het klaslokaal, of het nu van links is of van rechts. ’t Is de oude drogreden van compositie: ‘wat toepasselijk is op het geheel moet ook toepasselijk zijn op alle onderdelen’.

** De kwestie van politiek in de klas kan op twee manieren worden benaderd. Ofwel vraag je van de leraren dat ze zich onthouden van élke politieke commentaar, dat is wel heel streng, ofwel geef je iets meer speelruimte – vanuit de overtuiging dat ‘alles politiek is’, dat een beetje authenticiteit het pedagogisch contact bevordert, en dat leerlingen ook nieuwsgierig kunnen zijn naar de mening van de leraar. Either suits me. Maar bij de laatste benadering moet de leraar zich terughoudend opstellen, de klok in het oog houden en de leerlingen met respect behandelen en toespreken.

** Het Nieuwsblad publiceerde een lezersbrief van zekere SVG uit M. als reactie op Tom van Grieken. ‘Leerkrachten mogen geen fake news verspreiden en moeten openstaan voor alle meningen van de leerlingen (voor zover het meningen zijn en geen verdraaiingen van de feiten).’ Dat betrouw ik niet helemaal. De grens trekken tussen fake news, feiten, verdraaide feiten en meningen is in de praktijk redelijk moeilijk. Hoe onverdraagzamer men is, hoe makkelijker men de eigen mening gelijkstelt met feiten, en de mening van de tegenpartij met ‘verdraaide feiten’.

** Ondertussen kunnen ook bepaalde leerplandoelen, vakoverschrijdende eindtermen, handboeken, etc. een vage centrumlinkse oriëntatie verraden. Het ene vak leent zich daar beter toe dan het andere. De geschiedenis van de 19de eeuw lijkt soms één groot priester Daens-verhaal. Aardrijkskunde kleurt vaak erg groen. In godsdienst en zedenleer wordt niet altijd het onderscheid gemaakt tussen pragmatisch en verdraagzaam samenleven aan de ene kant en principieel multiculturalisme aan de andere kant. Op korte termijn valt daar allemaal niet veel tegen te beginnen. Al mag die lerares geschiedenis die vier maanden doorzeurt over de Palestijnse Zaak haar lessenreeks wel eens wat inkorten.

** Dirk Verhofstadt schreef in De Morgen van 2 september een langer stuk waarin hij ervoor waarschuwde dat uitspraken als die van Van Grieken kunnen leiden tot een nazistische dictatuur. Het begint ermee dat men dreigt om de leraren ‘de rekening te presenteren’ en het eindigt ermee dat men oppositionele leraren opknoopt, aan een kort touw, om de doodstrijd langer te laten duren. Ik geloof niet dat dat een erg waarschijnlijk toekomstperspectief is. ‘Er zijn zoveel overeenkomsten,’ schrijft Verhofstadt, tussen het extreemrechtse gedachtegoed van vandaag met dat van de jaren 30 dat we dit niet langer mogen verzwijgen.’ Ja, zo is het. Dirk heeft tot nu toe gezwegen, maar nù kan het niet langer.

** Ikzelf zie heel veel verschillen tussen extreemrechts van nu en het nazisme van de jaren 30, maar één gelijkenis geef ik toe: rond het dreigement om ‘de rekening te presenteren’ hangt een Hitler-achtig geurtje. De Führer dreigde er graag mee om de Joden de rekening van iets te presenteren, bijvoorbeeld als de Engelsen de oorlog aan Duitsland zouden verklaren. Maar ik wil daar ook geen te verregaande conclusies aan verbinden. Van Grieken gebruikt dreigende taal; Hitler gebruikte dreigende taal; dus …, die logica gaat mij wat ver.

** De Vlaams Belang-jongeren hebben een meldpunt voor linkse taal in de klas. Ze willen ‘zicht krijgen op het probleem’ … maar ‘namen bijhouden op een zwarte lijst’ doen ze niet. Het doet denken aan de ‘praktijktesten tegen discriminatie’. Ook dat is ‘om zicht te krijgen op het probleem’. Maar de voorstanders van die tests hopen evengoed op een intimiderend effect.

** Zo’n meldpunt, zeggen de VB-jongeren nog, moeten helpen om de directies op de hoogte te brengen van de politieke propaganda (alleen de linkse?)  in de klas. Ik denk niet dat daar een meldpunt of kliklijn voor nodig is. Meestal weten directies zoiets, van ouders, collega’s of leerlingen. Ook die hebben dan informeel ‘geklikt’. Maar dat is nog iets anders dan het klikken te formaliseren met een meldpunt. (Zie ook hier)