zaterdag 27 maart 2021

Pretentieuze filmkritiek


      De jonge Karel van het Reve dacht dat Hemingway een échte man was, tot een meisje hem duidelijk maakte dat je het ook anders kon bekijken. Misschien deed die Hemingway er alles aan om zich als een echte man te gedragen omdat hij deep down nogal onzeker was. Goed, hij bokste, nam het op tegen stieren, liep tussen fluitende kogels, zocht ruzie in bars, jaagde op heel groot wild, ving heel grote vissen, waste zich niet, dronk veel, deed hoekige uitspraken en bedreef seks zoals hij dat in het bordeel had geleerd. Maar misschien was hij in zijn diepste binnenste wel een watje. Wie zal het zeggen?
     In de film Hemingway & Gellhorn (2012) – een TV-film, maar ambitieus van opzet – wordt op de dubbelzinnigheid van de übermacho enkele keren gealludeerd, en verder krijgt de kijker het gedetailleerde relaas van zijn relatie met oorlogsjournaliste Martha Gelhorn. De film duurt bijna drie uur. Dat komt omdat regisseur Philip Kaufman – de reden waarom ik naar de film keek – àlles wil tonen: Hemingways typische manier van schrijven, zijn huwelijk met de katholieke Pauline Pfeiffer, het geslijm van zijn uitgever, de Spaanse burgeroorlog met revolutionairen die ‘Ay Carmela’ zingen, de rol van de kerk en de communisten in die burgeroorlog, de ontmoeting met de Roosevelts, de villa op Cuba, de landing in Normandië, de ontmoeting met Chiang Kai-shek en diens vrouw Soon Mei-ling, en wat later met de communistische charmeur Chou En-lai.
     Eigenlijk hou ik wel van zo’n systematische, episodische films. Het is een midbrow formule. Je wordt bevestigd in  ongeveer alles wat je weet of hoort te weten over een Beroemd Persoon. Het hele bovenstaande rijtje van boksen, stieren, fluitende kogels en heel groot wild komt aan bod. En omdat er altijd zaken zijn die je níet weet doet de regisseur enige moeite om alles goed uit te leggen. Gaat Hemingway op de vuist met een criticus die hem een slechte recensie gegeven had, dan wordt er voor gezorgd dat we de naam van die criticus te weten komen: eerst ‘Max’ en dan ‘Eastman’. Dat vind ik fijn. Ha, Max Eastman. Je ziet Hemingway optrekken met collega-auteur John Dos Passos die voortdurend communistische praatjes verkoopt. Als ik met Jan naar die film had gekeken, zou ik hem hebben uitgelegd dat Dos Passos later voor politiek rechts zou kiezen, en waarom. Het ware overbodig geweest, want het komt mooi in de film. En als er iets níet kan worden getoond – zoals Hemingway en Scott Fitzgerald die hun geslachtsdeel met elkaar vergelijken – dan wordt het in de film verteld als anekdote.
    Je kunt natuurlijk elke formule verknoeien, maar dat is hier niet gebeurd. Mooie locaties, prachtige  archiefbeelden waar de personages in gemonteerd zijn, Clive Owen en Nicole Kidman in de hoofdrollen, en beroemde acteurs in allerlei bijrollen – ik heb mij geen seconde verveeld.
     Achteraf las ik uit nieuwsgierigheid een aantal kritieken en ik vond er eentje van een zekere Maureen Ryan op de Huffington Post-site. Maureen had zich wél verveeld. Ze vond de film ‘stupid, stupid’, ‘artistic crap’, ‘a crime against TV’, kortom: het slechtste kijkvoer sinds vele maanden. ‘Loving or even liking this expensive misfire is simply not possible.’ Tja, kijk, Maureen, dat is een beetje persoonlijk, weet je. De film baadt in pretentie*, zegt ze. Mogelijk, maar vaak is ‘pretentie’ het lelijke woord voor ‘ambitie’, dat je gebruikt als je wat chagrijnig bent opgestaan – of zo geboren bent. De film bevat geen spanning, zegt Maureen, want als highbrow wist ze op voorhand dat Hemingway zou trouwen met en scheiden van Gellhorn, en dat de fascisten de Spaanse burgeroorlog zouden winnen. Flink hoor, Maureen, maar dat is een beperkte opvatting over spanning, hoor.
     Op één punt heeft Maureen gelijk. De acteurs spreken soms in clichés en doen uitspraken die zwaar op de hand liggen**. En ze somt er een aantal op, zoals Hemingway die tegen zijn geliefde zegt: ‘There’s no writing, Gellhorn. All you do is sit down at your typewriter and bleed.’*** Ja, dat is wat nadrukkelijk, maar is dat nu echt zo’n slechte zin?  Als een slecht acteur zo’n zin zegt, schiet je natuurlijk in de lach, maar Owen ís geen slecht auteur. En clichés hebben allerlei voordelen. Aan een toog in een hotel zegt één van de journalisten over de burgeroorlog: ‘There are atrocities on both sides. The important thing is to report with objectivity.’ En Gelhorn antwoordt: ‘Objectivity! Fuck all your objectivity shit!’. Maureen haalt dat aan als voorbeeld van een slechte dialoog. Zelf vind ik dat een ernstig probleem hier goed wordt samengevat. ’t Is misschien in clichés, maar aan de toog wordt al eens een cliché gedebiteerd.
     Een leuk nevenpersonage in de film is de Nederlandse cineast Joris Ivens die samen met Hemingway een film maakt over de Spaanse burgeroorlog. Net als Hemingway is hij bereid om zijn eigen film te censureren om de Russische communisten ter wille te zijn****. ‘He wears a baret,’ zegt Maureen sarcastisch. Je hoort haar denken: een regisseur met een baret, wat een cliché. Maar had ze even de naam ‘Joris Ivens’ gegoogled, dan had ze al snel enkele foto’s gevonden van Joris mét een baret. Had ze liever een hoge hoed gezien? En beseft Maureen eigenlijk niet dat de werkelijkheid zelf volgestouwd is met clichés?



* Het vergelijkbare Henry and June van Kaufman vond ik destijds wél enigszins pretentieus. Dat komt geloof ik omdat ik van die film toen veel had verwacht. Van déze had ik dat niet.

** De kwestie van onnatuurlijke filmdialogen heb ik hier en hier al even aangeraakt. 

*** Toegegeven: er kómen flauwe zinnen in de film, zoals wanneer Gellhorn zegt: ‘I do not see myself as a footnote to someone else’s life.’ Of wanneer Hemingway zegt: ‘Love is more infinitely durable than hate.’ Het zijn niet de zinnen die Maureen noteert, maar ze zijn er. So what? Mamet speak is niet de enige dialoogvorm in film. Heeft iemand Casablanca gezien? Of Gone With The Wind

**** Ivens handelt, mogen we aannemen, uit revolutionair pragmatisme, Hemingway, wordt gesuggereerd, uit een soort opportunistisch fatalisme. Fysieke en intellectuele moed vallen niet altijd samen.

donderdag 25 maart 2021

Opium van of voor het volk?

 


     Toen ik een jaar of vijftien was, wou ik graag marxist worden, maar dat was niet makkelijk. Er stonden geen werken van Marx in de boekenkast van mijn vader. Ik vond die ook niet in de bibliotheek van de school. Wat ik daar wel vond waren werkjes óver Marx, zoals dat van predikant, theoloog en socialist Willem Banning. Die werkjes waren jammer genoeg nogal kritisch voor het gedachtegoed van Marx, maar er stond toch altijd genoeg in waar ik mij aan op kon trekken.
     Een van de dingen waar Banning als theoloog dieper op inging, was de leer van Marx over godsdienst als ‘opium van het volk’. Die kreet moest volgens Banning strikt worden onderscheiden van wat Lenin daarvan gemaakt had: ‘opium voor het volk.’  Banning windt zich daarover op. ‘Er staat: Religion ist das Opium des Volkes, niet: für das Volk (term van Lenin, 1905). Dat laatste zou suggereren dat er een klasse van beroepsbedriegers is (priesters, predikanten) die voor het volk opium bereidt en het toedient: een stelletje bewuste misleiders.’
     Later vond ik dat een raar onderscheid. Zou Marx dan niet gedacht hebben dat priesters en predikanten een klasse van beroepsbedriegers vormden? Het ene sluit het andere toch niet uit? Je kunt toch geloven dat de opiumgodsdienst ontstaan is onder invloed van ‘objectieve maatschappelijke krachten’, als troost voor de ondermaanse ellende, en tegelijk geloven dat de priesters, behalve dan Daens, het goedje in de kerk verkochten omdat ze het zelf zo naar hun zin hadden in de huizen van de rijken. Ik heb ooit iets in die zin beweerd op een filosofie-examen en merkte hoe de examinator langzaam één wenkbrauw omhoogtrok. Het moet een discipel van Banning zijn geweest.
     Nu zie ik echter dat ik niet alleen sta met mijn twijfel aan het verschil tussen van en voor. Ludwig von Mises schetst ergens vooraan in Human Action het intellectuele klimaat van de 18de en 19de eeuw waarin, lang vóór Lenin, werd aangenomen dat godsdienst gebruikt werd door priesters die hun eigen macht en rijkdom, en die van hun vrienden, de uitbuiters, veilig wilden stellen. Mises gaat verder: ‘De marxianen namen deze bewering over door te spreken over ‘opium voor het volk’.’ En in een voetnoot voegt hij eraan toe: ‘Dat kán ook de mening zijn geweest van Marx zelf, maar die valt niet af te leiden uit de oorspronkelijke tekst.’*
     Alweer een voorbeeld dat afwezigheid van bewijs geen bewijs is van afwezigheid.


* De teksten van Marx en Lenin vind je hier. De commentaar van Banning vind je in Karl Marx. Leven en betekenis,  (hoofstukje ‘De Antropologie’). De commentaar van Mises vind je in Human Action (Hoofdstuk III, § 3: ‘The Praxeological Aspect of Polylogism’).

dinsdag 23 maart 2021

Reynebeau en Mohammed in Dantes Hel

 


     Ik had mij nog zo voorgenomen om de eerstkomende maanden te zwijgen over Marc Reynebeau*, en schrijft hij daar nu weer geen stuk over de nieuwe Dante-vertaling, die waarin de Mohammed-passage is geschrapt. Aangezien ik die passage in mijn lessen gebruikte, voel ik mij aangesproken. En aangezien Reynebeau de geschrapte passage niet citeert, doe ik het maar:

Als ‘t vat een middenstuk of bodemduig verliest
Vertoont het nooit een scheur als ik toen zag
Bij een die openspleet van kin tot gat.

Tussen zijn benen hing zijn ingewand
Hart, lever, long en ook die nare zak
Die alle voedsel weer in drek verandert.

Terwijl ik hem met aandacht gadesloeg
Keek hij naar mij, en trok met eigen hand
Zijn borst uiteen. ‘Kijk hoe ik mij verscheur.’

‘Kijk toe wat hier gebeurt met Mohammed.
Degene die daar huilend voor mij loopt,
Is Ali, zijn gezicht gekliefd van kin tot kuif. 

’t Is een van de vele sadistische passages uit de Hel.     
     Ik heb op het stuk van Reynebeau eigenlijk niet veel aan te merken. Hij houdt zijn mening voor zichzelf en geeft de woorden weer van vertaalster Lies Lavrijsen en uitgeefster Spiteri, die uitleggen waaróm de passage is geschrapt. Men wilde voor ‘jongeren uit andere culturen’ het muurtje afbreken dat hen zou tegenhouden kennis te  nemen van de ‘humanistische boodschap’ van Dante. ‘Het zou jammer zijn als die lezers door die passage op de tekst zouden afknappen.’
     Reynebeau schrijft alweer wat slordig. ‘Corrupte ... pausen boeten bij Dante, met immer brandende voeten bijeengepropt in een soort koker, voor het onheil dat ze hebben aangericht. Net als, onder zeer veel anderen, Judas, de moordenaars van Julius Caesar of homoseksuelen.’ Je zou hieruit kunnen besluiten dat ook Judas, de moordenaars van Julius Caesar en de homoseksuelen door Dante met brandende voeten  in een koker worden gepropt. Dat is niet zo: ze krijgen elk hun eigen soort straf, anders was de Hel een dun boekje geworden. Ook zou je kunnen denken dat die pausen allemaal samen in één koker ‘bijeengepropt’ zijn. Dat is alweer niet zo. Ze zijn elk in hun eigen koker begraven, het hoofd naar beneden, en met alleen de brandende voeten die boven de grond uitkomen. Het zorgt zelfs voor een grapje. Als Dante eraan komt, denkt een van de pausen, die niets kan zien, dat hij met een collega van doen heeft en roept uit: ‘Ben jij dat Bonifatius?’
     Eén zinnetje heeft Reynebeau erg knullig geformuleerd. ‘Dante blijft tenslotte, zoals een studie het samenvatte, een middeleeuwse gelovige met een beperkte culturele horizon.’ Spreken van de ‘beperkte culturele horizon’ van een zo universele geleerde als Dante, heeft iets potsierlijks, en spreken van ‘een’ studie, als men de oceaan van Dante-publicaties voor ogen houdt, heeft iets komisch. Maar als je het genereus interpreteert, is het waar wat Reynebeau schrijft: Dante wist allerlei belangwekkende zaken niet – over aardrijkskunde, sterrenkunde, geschiedenis en vreemde culturen – zaken die wij wel weten. En hij wist allerlei middeleeuwse zaken over godgeleerdheid die wij niet zo belangwekkend vinden. Onze culturele horizon verschilt inderdaad van de zijne.
     Voor een keer had ik van Reynebeau trouwens liever een commentaarstuk gehad, in plaats van een neutraal bericht waarin hij de meningen van anderen citeert. Wat vindt hijzelf van het schrappen van zulke passages? Karel van het Reve haalt de Mohammed-passage aan als voorbeeld om censuur en blasfemieverbod te hekelen. Als we zo beginnen, redeneert hij, moeten we op de duur nog een cultureel monument als Dante gaan censureren. Helaas, wat bij Karel van het Reve nog een reductio ad absurdum was, is ondertussen werkelijkheid.
    Reynebeau citeert verder een Italiaanse actiegroep die in 2012 vond dat Dante geen plaats had in het middelbaar onderwijs, ‘omdat hij racistisch, homofoob**, islamofoob en antisemitisch zou zijn’. Ook hier had ik graag de mening van Reynebeau gekend. Zelf ga ik niet akkoord met die actiegroep. Ik vind net als Lies Lavrijsen en Spiteri dat Dante de moeite waard blijft om aan jongere lezers aan te bieden. En ik vind zeker dat men daarbij de islamofobe, homofobe en anderszins verdachte passages niet uit de weg moet gaan. Die passages bieden juist een gelegenheid om het verschil te verduidelijken tussen de middeleeuwse ‘culturele horizon’ en de onze.
     Neem die homoseksualiteit. Kerk en staat beschouwden dat als een doodzonde en een misdaad, maar uit de Comedia blijkt dat er in Dantes tijd ook notoire homoseksuelen waren die blijkbaar hun straf pas kregen in het hiernamaals. Interessant hierbij is dat Dante de homoseksuelen in dezelfde hellekring plaatst als de bankiers. Die twee soorten mensen doen binnen zijn ‘culturele horizon’ iets tegennatuurlijks: seksuele betrekkingen hebben met iemand van hetzelfde geslacht, en interest aanrekenen terwijl iedereen weet dat geld niet vanzelf toeneemt en ‘geen jongen legt’ zoals Thomas van Aquino dat verwoordde. Dat is een mooie gelegenheid om die middeleeuwse inzichten te vergelijken met die van de hedendaagse biologie en economie.
     En kijk eens hoe Dante zijn homoseksuelen beschrijft:

Toen zag ik daar drie schimmen van een groep
Zich losmaken, al lopend naar ons toe
Beregend door de woeste martelvlammen

En ze begonnen weer, zodra wij stonden,
Hun oude klacht, en toen ze bij ons kwamen,
Gedrieën vormden ze een kring.

Als worstelaars geolied, naakt en glimmend
Die ‘t voordeel van hun eerste greep beloeren
Voordat het vechten echt begonnen is.

Zo draaiend, richtte ieder zijn gezicht
Naar mij toe; en in d’ omgekeerde richting
Bewogen steeds hun nekken en hun voeten …

‘k Begon: ‘Geen afkeer is ‘t, maar droefenis
Die ’k voel bij ‘t overschouwen van uw lot
Zo erg, dat ik die moeilijk kwijt zal raken …

      Is het niet enig hoe Dante de homo-erotische sfeer oproept, met die geoliede, naakte worstelaars in contrapost die elkaars lichamen beloeren? En is het mededogen dat hun straf bij hem oproept, niet ontroerend? Vertaalster Lies Lavrijsen spreekt van de ‘moderne humanistische boodschap’ van Dante. Dat gaat mij te ver. Ik wil niet zoals de vroegere Sovjetautoriteiten elke klassieke auteur annexeren als een ‘groot humanist’ en een ‘vooruitstrevend kunstenaar’. En of in de dertiende eeuw nu de Ghibellijnen dan wel de Zwarte Welfen, of misschien zelfs de Witte, waar Dante toe behoorde,  aan de goede kant van de geschiedenis stonden, dat weet ik niet. Ik ben in die twist strikt neutraal. Maar elke vorm van mededogen, waar die ook opduikt, is de moeite waard om even onder de aandacht te brengen van jongeren, tot welke cultuur ze ook behoren.


* Over Reynebeau schreef ik dus al enkele stukjes: hier, hier en hier

** Die beschuldiging van homofobie hoor je ook bij anderen. Op het Radio 1-programma ‘Nieuwe Feiten’ zei Tom Lanoye vlakaf: ‘Dante was een homofoob’. Ik ben geen Dante-kenner, maar dat lijkt mij fout. Dante plaatst homoseksuelen in de hel waar ze zich volgens de theologie van die tijd ook echt bevonden. In zijn ogen was dat een feitelijkheid. Maar als je Canto XVI leest, merk je dat hij de verdoemde homoseksuelen met heel veel sympathie tegemoet treedt. Hij wil hen voortdurend omhelzen. Die sympathie heeft hij ook voor sommige andere verdoemden, zoals voor overspelige minnaars, en hij wordt daarvoor vaak bekritiseerd door zijn reisgenoot Vergilius, die vindt dat zo’n mededogen een rebellie inhoudt tegen de wil van God. Maar bij de homoseksuelen is zelfs Vergilius blijkbaar niet erg verguld met het Godsbesluit. ‘Tegenover die mensen moet je hoffelijk zijn,’ zegt hij.
Lanoye vindt overigens dat de naam ‘Mohammed’ niet had moeten worden geschrapt. Hij noemt het zelfs een 
verminking. Hij wil er wel geen ‘cultuuroorlog’ voor opstarten, want uiteindelijk gaat het niet om een ‘officiële vertaling’ maar een ‘schoolproject’ en dat heeft hem ‘gerustgesteld’. Zulke fijne nuances vind je bij Lanoye, geloof ik, niet elke dag.

maandag 22 maart 2021

Mrs. Maisel en Miss Austen


      Miriam – Midge – Maisel, van de gelijknamige televisieserie, is een alleraardigst persoontje. Als ze gelukkig is, wat vaak gebeurt, glimlacht ze in haar eentje. Dat is een mooi trekje. Ze kleedt zich even elegant als Audrey Hepburn en ze spreekt even snel als Katherine Hepburn. Als ze over straat of in de gang loopt, doet ze dat met korte, snelle damespasjes, terwijl ze parmantig met haar armen zwaait, en haar polsen in een uitwaartse hoek houdt zodat haar handen min of meer horizontaal in de ruimte zweven, parallel aan het aardoppervlak. Het is bijzonder moeilijk om je armen zo te zwaaien en je handen zo te houden zonder er erg truttig uit te zien ... en Midge is niet truttig. Rachel Brosnahan, die de rol speelt, moet uren en dagen hebben doorgebracht met turen naar oude modefoto’s om zich de houdingen en gebaren eigen te maken. Daarna heeft ze ongetwijfeld weken rondgestapt met boeken op haar hoofd.
     

      Midge lijkt nog het meest op een heldin van Jane Austen*, met zowel haar rebelse eigenzinnigheid als haar onderwerping aan de conventies. Haar rebellie drijft haar op het podium, maar zodra ze ván het podium stapt, is ze de opgewekte echtgenote, de toegewijde fashionista, de begrijpende dochter, de kordate moeder, de trouwe bezoekster aan de synagoge. Ze beschouwt het mooi zijn van een vrouw als een genoegen én een plicht. Ik herinner mij een familiefeest van lang, lang geleden, waarop een nicht van mijn vader iets zei over ‘de plicht van een vrouw om mooi te zijn.’ Daar kwamen lauwe reacties op. Iedereen was het ermee eens, maar je zei zoiets niet luidop. Niet zo in Mrs. Maisel. Daar zegt men waar het op staat, zoals in een komedie van Neil Simon. ‘It’s so much easier to be happy when you’re beautiful.’
     Midge is ook wars van fanatisme. Ze volgt de conventies van haar tijd, maar dan de vooruitstrevende versie ervan. In haar milieu en in haar tijd wordt seks buiten het huwelijk als onbeschaafd en vulgair beschouwd, zeker voor een vrouw.  Seks vóór het huwelijk – de zogenaamde ‘voorhuwelijkse betrekkingen –, dat is een andere zaak. In de eerste aflevering komt een mooie, korte vrijscène. Mrs. Maisel gaat er helemaal in op. Maar ondertussen kijkt ze af en toe met voldoening naar haar verlovingsring: nu mag het. In de vijfde aflevering van het derde seizoen – let op voor de spoiler – neemt Lenny Bruce haar mee naar een televisiestudio, wat een half psychedelische scène oplevert zoals je die wel eens ziet in een sixties movie. Daarna volgt een romantische wandeling. Als ze dan aankomen bij de hotelkamer van Bruce, volgt een onuitgesproken uitnodiging, waar Midge niet op ingaat. Ik denk dat ze geen bezwaar heeft tegen Bruce – alleen tegen de hotelkamer. Dat is iets te vulgair naar haar smaak.
     Soms geeft Mrs. Maisel de indruk een slechte moeder te zijn.  Ze dumpt haar kinderen waar ze maar kan: bij haar ex-man, bij haar ouders, bij haar schoonouders, bij haar manager, bij de buren. Als ze lastig doen, zet ze hén voor de televisie, of geeft ze hen snoep. De huidige generatie van papa-vrienden en mama-vriendinnen zullen grote ogen opzetten als ze zoiets zien. Vijftig jaar geleden kon je van je kinderen houden, zonder er voortdurend mee bezig te zijn. Als er bezoek was, stopte je ze in bed, en als het zo uitkwam stuurde je ze naar een kostschool. Het kind moest dat maar verdragen. En het kind kón dat natuurlijk. Maar hoeveel ouders zouden vandaag de afwezigheid van hun kinderen verdragen? Na de nuchtere ouders van de jaren vijftig, kwamen de sentimentele ouders van de jaren tachtig. Net zoals na de nuchtere tijd van Jane Austen de sentimentele tijd kwam van Brontë en Dickens.

* Jane Austen breng ik af en toe ter sprake, o.a. hier en hier.




zondag 21 maart 2021

Maakt werken gelukkig?

 


     Er zijn liederen die ik al heel mijn leven ken, zoals ‘There’s No Business Like Show Business’ van Irving Berlin. Ik moet het voor het eerst gehoord hebben toen ik een jaar of zes was en de film Annie Get Your Gun zag in de bioscoop van mijn vader. Ik vermoed dat de film enkele jaren later hernomen werd en dat ik hem toen opnieuw heb gezien. In 1974 zag ik meerdere keren de compilatiefilm That’s Entertainment, in Kortrijk, in Gent – ik zat soms helemaal alleen in de matinee voorstelling. Ook in die film moet het lied voorgekomen zijn. En de film All That Jazz die ik minstens tien keer heb gezien eindigt ermee.
     Zoals dat meestal gaat, kende ik maar flarden van de tekst: ‘There’s no people like show people, they smile when they are low’ en ‘let’s go on with the show’. Dat is een vrolijke boodschap. Alles is fantastisch in de showbusiness: ‘Everything about it is appealing’. En als het al eens tegenzit, dan is de boodschap: veeg de tranen van je smoel, ga dapper door, en de volgende keer komt alles weer goed.
     Maar nu hoorde ik onlangs een melancholische versie van het lied die ik niet kende, en die begon met een strofe die ik evenmin kende. Ik kon melodie en tekst eerst niet thuisbrengen:

     The butcher, the baker, the grocer, the clerk
     Are secretly unhappy men because
     The butcher, the baker, the grocer, the clerk
     Get paid for what they do but no applause.

     Zo bekeken is het een droevig lied, en zó wordt het ook gezongen door Mary Hopkin*. Iedereen is ongelukkig in zijn baan, behalve de ‘show people’, want zij krijgen applaus. De andere krijgen alleen maar geld. Adam Smith schreef ook zoiets. “It is not from the benevolence of the butcher, the brewer, or the baker that we expect our dinner, but from their regard to their own self-interest.” Met dat ‘self-interest’ worden geloof ik de centen bedoeld die op de toonbank worden gelegd.
      Gelukkig is de werkelijkheid niet zo ongenuanceerd**. Een collega van mij verkondigde aan iedereen die het horen wilde dat hij eigenlijk werkte voor het geld, zoals zijn leerlingen eigenlijk werkten voor de punten. Als zijn leerlingen geen punten kregen, zouden ze hun taak niet maken, en als hij niet betaald werd, zou hij niet op school verschijnen. Later, na zijn pensionering, was hij altijd de eerste om interim opdrachten te aanvaarden, ook als ze onbezoldigd waren na het overschrijden van de bijverdiengrens. 
     Hoe het dus precies zit met de ‘butcher, the baker, the grocer, the clerk’, dat  zul je aan hen moeten vragen. De ‘teacher’ zou ik niet aan het lijstje toevoegen. Maar misschien komt dat omdat die ook wel eens applaus krijgt in de vorm van een instemmende knik, een begrijpend lachje, een geïnteresseerde blik, of een slimme vraag.

 

* Je vindt die versie hier

** De strenge econoom Ludwig von Mises wijdt in zijn hoofdwerk Human Action een hoofdstukje aan ‘the joy and tedium of labor’
    

vrijdag 19 maart 2021

Ben ik een egoïst?


      Als je een goede daad verricht, doe je dat dan uit generositeit, of uit een verfijnd gevoel van egoïsme? Een aantal denkers uit de 17de en 18de eeuw waren ervan overtuigd dat dat laatste het geval was. Iemand die geld geeft aan een bedelaar, dachten zij, doet dat om waardering te krijgen van die bedelaar, of van een omstander. Als hij dat geld ongemerkt geeft, zodat zijn linkerhand, naar het woord van Jezus, niet weet wat de rechter heeft gegeven, dan deed hij het voor het eigen goede gevoel. Hij is dan zelf de omstander van wie hij waardering krijgt. De hele redenering kreeg de naam van ‘psychologisch’ egoïsme’, om het onderscheid te maken met het ‘ethisch egoïsme’ van de klootzak die nóóit een goede daad verricht.
     Ik heb voor die kwestie altijd een milde interesse gehad en heb er vroeger al eens over geschreven (hier). Het leek mij een mooi voorbeeld van een cirkelredenering. Elke goede daad was een bewijs dat de persoon die de daad stelde een egoïstische behoefte had aan goede daden, dat hij wel móest krabben waar het altruïstisch jeukte*. Je kon er niets tegen in brengen, maar dat kun je nooit tegen een cirkelredenering. Dat was één nadeel. Ook dacht ik dat egoïstische en altruïstische motieven elkaar niet hoefden uit te sluiten. Je kon iets doen voor een ander om die ander een plezier te doen en om tegelijk te genieten van de waardering die je daarvoor kreeg. Ik voelde altijd een lichte weerzin voor vermoeiende, melodramatische toestanden met ‘onbekende weldoeners’, zoals in Dickens’ Great Expectations. Waarom zou je niet een beetje trots mogen zijn op je goedheid, zolang je maar niet overdreef?
     De aanhangers van het psychologisch egoïsme waren niet van de minsten: Thomas Hobbes, La Rochefoucauld, Bernard Mandeville, Jonathan Swift. De tegenstanders waren dat evenmin. Hume vond dat de egoïstische uitleg van genereuze daden een nodeloze omweg was. Kant dacht dat men de behoefte aan een goed gevoel kon vervangen door zuivere plichtsbetrachting (alhoewel misschien juist die plichtsbetrachting hém een goed gevoel gaf). Adam Smith, waarvan velen ondertussen weten dat hij niet de profeet van het eigenbelang was waarvoor hij soms gehouden werd,  Adam Smith dus, betoogde tegen Mandeville dat sympathie** voor onze naasten een belangrijke springveer is die ons in deze of gene richting vooruitduwt. Maar kon hij dat ook bewijzen? Eigenlijk niet.
     Onlangs echter las ik over de psycholoog Daniel Batson*** die dat handelen-uit-sympathie van Adam Smith wel degelijk heeft proberen te bewijzen met een slim experiment. De kern van zijn experiment bestaat erin dat een schijnbare proefpersoon – Elaine, in werkelijkheid een actrice – schijnbaar wordt gefolterd, met lichte elektrische schokken, in het bijzijn van echte proefpersonen. Er wordt dan onder andere nagegaan of die echte proefpersonen bereid zijn om de plaats van Elaine in te nemen. – Het antwoord is: soms wel, soms niet.
     Zoals dat bij psychologische experimenten de gewoonte is, gaat men dan de parameters van het experiment variëren om bepaalde hypothesen te testen. Een van die hypothesen is het bovenvermelde psychologisch egoïsme, namelijk dat proefpersonen die Elaine helpen dat alleen doen omdat ze het onverdraaglijk vinden haar lijden te moeten bijwonen. Dat heeft hen een slechter gevoel dan als ze zelf die schokken zouden ondergaan. Batson bedacht dus twee varianten. De echte proefpersonen moesten, terwijl Elaine haar ‘schokken’ kreeg, een taak uitvoeren. De ene groep kreeg een korte taak, en mocht dan naar huis, waarna ze niets meer met Elaine te maken hadden, en de andere groep kreeg een lange taak, waardoor ze wisten dat ze nog een hele poos met de gekwelde Elaine opgezadeld zaten.
     De reacties waren zoals je zou verwachten. Degenen met de korte taak gingen zo vlug mogelijk naar huis en lieten Elaine aan haar lot over; degenen met de lange taak konden het niet meer aanzien en waren bereid de plaats van Elaine in te nemen. Tot daar werd de hypothese van het psychologisch egoïsme bevestigd. Maar dan ging Batson nog een variatie toevoegen om een verschillende graad van sympathie op te wekken. Bij een deel van de proefpersonen werd Elaine voorgesteld als iemand die op hen geleek, een medestudente met vergelijkbare interesses en opvattingen, en bij een ander deel werd Elaine voorgesteld als iemand die niet op hen geleek, iemand met andere interesses en andere opvattingen. En die kunstmatig opgewekte sympathie en onverschilligheid maakte inderdaad een verschil. Wie sympathie voor Elaine had gekregen was bereid haar plaats in te nemen ook al hadden ze de kans om na het beëindigen van de korte taak naar huis te gaan. Loutere sympathie bracht dus een verandering teweeg in gedrag, zelfs bij een verder gelijke aanleg voor egoïsme.
     Batson bedacht ook een variant om te zien hoezeer de sociale druk speelde, de vrees om afgekeurd te worden, de ‘fear of the frown’. De proefpersonen werden eerst getest op de sympathie die ze voelden voor Elaine en kregen daarna de kans om al dan niet de plaats van Elaine in te nemen. Ze moesten die plaats echter verdienen door een taak op te lossen waarvan gezegd werd dat ze erg moeilijk was. Dat was niet helemaal waar, want de taak was best oplosbaar. Maar degenen die weinig sympathie hadden voor Elaine liepen in de val en zorgden ervoor dat ze mislukten. Ze konden er niets aan doen, zeiden ze tegen zichzelf, want de taak was o zo moeilijk. Zo ontsnapten ze aan het dilemma of ze zich zouden opofferen of niet, en konden ze met een gerust en gesust geweten naar huis. Ze hadden hun best gedaan, maar het was mislukt. Degenen die wel sympathie hadden voor Elaine slaagden er met enige moeite wél in om de taak uit te voeren die hen het voorrecht gaf om zelf gefolterd te worden.
     Ik vind die experimenten razend interessant. Ze zouden wellicht Hobbes, La Rochefoucauld, Mandeville en Swift niet hebben overtuigd. Ze overtuigen zelfs niet altijd andere experimenteel psychologen. Maar de uitkomst van het onderzoek is toch min of meer wat ik ervan zou hebben verwacht.
     Alleen weet ik niet wat ik als proefpersoon zou hebben gedaan: de plaats van Elaine innemen of niet? De verleiding om na de korte taak naar huis te gaan zou misschien niet zo groot geweest zijn. Maar de verleiding om bij de moeilijke taak niet al te zeer mijn best te doen, dat is nog wat anders.

  

* ‘To scratch an altruistic itch’, schrijft Pinker.

** Het is in deze materie niet gemakkelijk om te kiezen tussen de woorden ‘empathie’ of ‘sympathie’, of om een duidelijk onderscheid te maken tussen de twee.

*** Ik kwam de naam van Batson eerst tegen bij Pinker in The Better Angels of Our Nature. Een uitgebreider artikel over de kwestie van het psychologisch egoïsme vond ik hier.

 

woensdag 17 maart 2021

Niet akkoord met Ivo Michiels

 


     In het prachtboek van Jo Komkommer Dinsdagen in November* staat een prachtstuk over Ivo Michiels. Jo heeft Ivo redelijk goed gekend, want de beroemde auteur was een goede vriend van zijn vader. Hij was een man met veel innemende eigenschappen: gevoel voor humor, een uitbundige lach, gebrek aan rancune, een mooie vrouw. Hij had met verbeten ijver het schrijverschap nagestreefd om te ontsnappen aan het grauwe bestaan van fabrieksarbeider bij Agfa-Gevaert. Hij had in zijn repertoire een machtige mop die hij zowel vertelde als uitbeeldde. Die begon als volgt. Fidel Castro houdt vanop zijn balkon een redevoering die eindigt met de beklemmende oproep ‘Trabajo si! Samba no!’. Kan iemand van mijn lezers raden hoe de mop eindigt? Het helpt als je de vorige zin luidop leest en je je het enthousiaste Cubaanse publiek voorstelt.
     Zelf heb ik Ivo Michiels niet gekend. Ik heb er wel les over gekregen van Marcel Janssens. We moesten voor Nederlandse Literatuur een aantal auteurs lezen waaronder Elsschot en Michiels, en op het examen had ik de Michiels-vraag. Van het Boek Alfa herinnerde ik mij bitter weinig maar daar liet ik mij niet door van de wijs brengen. Ik situeerde de schrijver binnen de groep van modernisten zoals (even diep ademhalen): ‘Harry Mulish, Paul de Wispelaere, Willy Roggeman, Bert Schierbeek, Sybren Polet, Hugo Raes en in het buiteland, Marcel Proust, James Joyce, Virginia Woolf, Hermann Broch (wie?), Robert Musil en William Faulkner.’ Janssens knikte goedkeurend, want zo stond het in zijn cursus, en ik had geen enkele naam vergeten.
     Tijdens het academiejaar had Janssens de auteur ook uitgenodigd om een gastcollege te geven. Naast de keurige professor, was de auteur een bonte verschijning. Hij droeg een Hawaïhemd met open kraag, een lichtbruine leren jas, en met die broek was ook iets fout, maar ik weet niet meer wat. Tijdens zijn uitleg maakte hij wilde gebaren. Hij tekende twee ladders op het bord, waarmee hij twee verschillende gedachtestromen weergaf die hij volgde tijdens het schrijven. Die ladders werden dan de benen van een personage, en waar ze bij elkaar kwamen was de geslachtsdrift gelokaliseerd. Die geslachtsdrift was heel belangrijk, wist Michiels nog.
     Het college ging over hoe schrijven eigenlijk in zijn werk gaat. Dat moet iets heel persoonlijks zijn, waar ik overigens niets vanaf wist. Toch slaagde ik erin het met Michiels oneens te zijn. En ik was de enige niet. Een paar stoelen verder zat Erik Spinoy die herhaaldelijk en nadrukkelijk ‘nee’ schudde met zijn hoofd.
     Waar Spinoy en ik het niet eens mee waren, weet ik natuurlijk niet meer. Maar dankzij Jo heb ik nu toch íets in handen om met Michiels van mening te verschillen, al gaat het om een nuance, een peulenschil, een akkefietje. Net zoals Jo de beroemde auteur Ivo Michiels heeft gekend, had Ivo Michiels de beroemde auteur Willem Elsschot gekend. Hij waardeerde hem ten zeerste, ‘maar hij vond het tegelijkertijd zo jammer dat deze altijd zo laatdunkend over zijn eigen oeuvre en over zijn schrijverschap deed. Elsschot kon of wilde zich niet aan zijn Antwerpse wortels onttrekken.’
     Dat is inderdaad de indruk die Elsschot soms gaf. Toen Walschap hem voorstelde lid van de Academie der Vlaamse Letteren te worden, zei Elsschot: ‘Ik ben geen letterkundige. Ik ken die mensen niet.’ Toen men hem in Ten Huize Van vroeg of hij tevreden was met de uitgave van zijn Verzameld Werk antwoordde hij aarzelend. ‘Ja … natuurlijk. Het heeft vooral dit voordeel dat een deel van mijn werk gered is, in deze zin dat al die kleine boekjes waarin het verschenen is, daarvan zullen waarschijnlijk enkele in de loop van de jaren totaal verdwijnen, misschien alleen nog aanwezig zijn in de bibliotheek van een paar literaire liefhebbers. Nu zitten ze bij elkaar.’ Die ‘kleine boekjes’, dat klinkt inderdaad wat laatdunkend.
     Maar als Elsschot in hetzelfde programma de vraag wordt gesteld of hij nu door die nieuwe uitgave zichzelf herlezen heeft, is de toon van het antwoord anders. ‘Sinds ik die boeken geschreven heb, heb ik ze nooit meer herlezen. Nu pas, drie weken terug, heb ik de hele geschiedenis nog eens doorgenomen. Dat is me zéér meegevallen, tot mijn eigen verwondering. Ik heb de indruk gekregen dat ik dat onmogelijk nog zou kunnen schrijven.’
     Ik liet dat vraaggesprek altijd aan mijn leerlingen zien, en vroeg achteraf of Elsschot zijn eigen werk nu wel of niet hoog inschatte. De meningen in de klas waren dan verdeeld, maar er was toch altijd een meerderheid die vond van wel. Ik hoorde bij die meerderheid. De bewondering van Elsschot voor zijn eigen werk, vind ik ontroerend. De auteur die voor het mysterie staat van zijn eigen talent – dat hij ooit zoiets heeft kunnen schrijven! Elsschot móet geweten hebben hoe goed hij was, net zoals Horatius, Dante, Shakespeare, Goethe en Heine dat vóór hem ook wisten. En hij moet daar zó van overtuigd zijn geweest, dat hij het vernederend vond om reclame voor zichzelf te maken – wij weten hoezeer hij het reclameberoep verfoeide. Zijn soms geringschattende uitlatingen over zijn eigen werk, zijn een gevolg van zelfzekerheid. Bij andere schrijvers, die heel hardnekkig hun reputatie verdedigen, vraag je je vaak of of ze hun onzekerheid niet proberen te overschreeuwen.
     Het volstaat overigens om de Inleiding bij Kaas en het Nawoord bij Tsjip te lezen om te weten dat Elsschot heel goed wist waar hij literair mee bezig was. Het laatste waar je Elsschot van wil beschuldigen, is dat hij een poseur was. Maar als hij wat laatdunkend spreekt over zijn ‘boekjes’ neemt hij wel degelijk een pose aan.

* Als alle exemplaren nog niet uitverkocht zijn, kun je het nog altijd bestellen op de Facebookpagina van de auteur. Zie ook hier en hier.

maandag 15 maart 2021

Antiracistische wiskunde


      Het begon als een mopje van Margaret Thatcher, geloof ik, maar ondertussen bestaat de antiracistische wiskunde echt*. It’s totally a thing, zoals de Amerikanen zeggen. Ik heb het werkboekje ‘Dismantling Racism in Mathematics’ eens doorbladerd, 81 bladzijden, speciaal gemaakt voor wiskunde-leraren en -leraressen, en gesubsidieerd door een stichting van Bill en Melinda Gates. Bij het lezen wordt duidelijk dat veel van de antiracistische wiskunde weinig met antiracisme en en nog minder met wiskunde te maken heeft, maar daarentegen goed aansluit bij de onderwijsvernieuwingen van de laatste zeventig jaar. Want hoe zijn bijvoorbeeld de wiskundevraagstukken uit het vijfde leerjaar geëvolueerd? Zo, ongeveer, als je de karikatuur voor lief wilt nemen:

  • Jan - 1950
    Jan leent een bedrag van 350 000 frank. De afbetalingstermijn is 15 jaar. De interest bedraagt 5,75 procent en wordt na vijf jaar verhoogd tot 6,25 procent. Welk totaalbedrag aan interest en kapitaalaflossing zal Jan uiteindelijk betalen? De interest wordt steeds berekend op het totale bedrag.
    (     / 5 punten)
  • Jan en Katrien - 1965
    Jan en Katrien lenen een bedrag 500 000 frank De afbetalingstermijn is 20 jaar. De interest bedraagt 5 procent. Welk totaalbedrag aan interest zullen Jan en Katrien uiteindelijk betalen?
    (oplossingsmethode:    / 5 punten; uitkomst:      / 5 punten)
  • Steven en Linda - 1980
    Steven en Linda lenen een bedrag van 500 000 frank. De afbetalingstermijn is 20 jaar. De interest bedraagt 5 procent. Geef weer in een Venn-diagram.
  • (Uitkomst:    / 5 punten; attitude:     / 5 punten)
  • John en Cindy - 2005
    John en Cindy lenen een bedrag van € 100 000. De afbetalingstermijn is  20 jaar. De interest bedraagt 5 procent procent. Welk totaalbedrag aan interest zullen John en Cindey uiteindelijk betalen?
         a) 
    € 30
         b) € 100 000
         c)  € 700 000 000 000
    Je mag je rekenmachine gebruiken.
  • Elke en Jelle - 2020
    Elke en Jelle lenen een bedrag van 100 000 euro. De afbetalingstermijn is 10 jaar. De interest bedraagt 10 procent. Welk totaalbedrag aan interest zullen Jelle en Elke uiteindelijk betalen?  Wat denk jij? Formuleer een eigen persoonlijke mening.
    (        / 😃 )     

De antiracistische wiskunde bouwt verder op die pedagogische vooruitgang. Wel brengt ze enkele verfijningen aan, waardoor het cijfermatige nog wat meer op de achtergrond komt, en de sociale realiteit wat meer op de voorgrond.

  • Yassin
    Yassin  gaat een lening aan om een huis te kopen. Vind je het rechtvaardig dat de kappitalistische bank daarvoor interest aanrekent ? Ja / Nee. Vergelijk je antwoord met dat van je buur. Bepaal in onderling overleg hoeveel punten je verdiend hebt.
  • De Yuba-yuba’s
    De Yuba-yuba’s gebruiken in hun cultuur geen ingewikkelde interestberekening zoals onze kappitalistische banken. Dat komt omdat ze in een gemeenschapscultuur leven en elkaar niet uitbuiten. Is deze stelling  Juist / Fout? Je mag je GSM gebruiken.
  • Alika
    Uit protest tegen de moord op George Floyd besluit de afrofeministe Alika de lening voor haar huis niet verder af te betalen. De neokolonialistische bank dreigt ermee het huis van Alika in beslag te nemen.  Bespreek met de klas welke acties je hiertegen kunt ondernemen.

          Al die voorbeelden zijn verzonnen. Wie echte voorbeelden wil kan best het bovengenoemde werkboekje eens doorbladeren. Ook daar staat af en toe wel iets om te lachen in.


* Er bestaat trouwens ook zoiets als feministische gletsjerkunde. Echt. Daar schreef ik hier een stukje over. 

zondag 14 maart 2021

Woke met Marc Reynebeau

 


     Toen ik mij links en rechts aan het inlezen was over woke, stootte ik op enkele stukken van Reynebeau. In een van die stukken stelt hij wokeness voor als een ‘kinderziekte’ van een gezond lichaam, enkele kleine excessen  gedrapeerd rond een voor de rest voortreffelijke kern van verzet tegen racisme en vrouwendiscriminatie. Wat die kleine excessen zijn, zegt hij nergens.
     Dat woke als een ‘kinderziekte’ omschreven wordt, vind ik raar. De strijd tegen racisme en vrouwendiscriminatie is geen nieuw beweginkje dat in de kinderschoenen staat en weldra volwassen en verstandig wordt. De National Association for the Advancement of Colored People (NAACP) werd opgericht in 1909. De Women’s Social and Political Union (WSPU) werd opgericht in 1903. De bewegingen bestaan al zó lang dat ze nu eerder aan een ouderdomsziekte toe zijn, na de gezonde, productieve jaren van een halve eeuw geleden.** Dat die ouderdomsziekte zich vooral manifesteert in wat Reynebeau ‘jonge, vaak hoogopgeleide activisten’ noemt, moeten we dan opvatten als het zoveelste grapje van schalks universum.
     ‘Kinderziekte’ suggereert verder dat de buikkrampjes en hoestjes van woke van korte duur zullen zijn. Reynebeau schrijft ook letterlijk het het snel in orde komt als de andere kant een ‘volwassen gesprek’ aangaat en begrip toont.*** Maar dat valt nog te bezien. Op de Amerikaanse campussen is woke al een hele poos aan de gang, hoezeer de academische autoriteiten zich ook inspannen om een  ‘volwassen gesprek’ ermee aan te gaan en hoeveel begrip ze er ook voor tonen – en oh, wat tonen ze begrip – het lijkt niet veel te helpen om de excessen te kalmeren.
   Zelf vind ik het altijd moeilijk om een onderscheid te maken tussen de kern van de goede zaak en de excessen die erbij komen kijken, vooral als men die kern begrijpt als de zelfverklaarde goede bedoelingen van de zaakvoerders. Bestond de kern van de Russische collectivisatie uit de modernisering van de landbouw of uit het uitroeien van de koelakken? Bestond de kern van de collaboratie uit de zoektocht naar Vlaamse onafhankelijkheid of uit de samenwerking met de nazibezetter? Bestaat de kern van de woke-beweging uit het beëindigen van alle discriminatie, of uit de onverdraagzaamheid, de censuur en het omgekeerde racisme? Op de eerste twee vragen ken ik het antwoord, want aan de vruchten kent men de boom. Bij de derde vraag heb ik een vermoeden.
    Het stuk van Reynebeau bevat veel vage, weinigzeggende gedeeltes waarin de goede woke-zaak beschreven wordt in algemene woorden: ‘inclusie’ versus ‘privileges’, verandering in ‘de machtsverhoudingen’, en ‘minderheden die erkend, gehoord, gezien, gepresenteerd en ernstig genomen willen worden’. Tja, als het zo vaag blijft ga ik akkoord, hoor. Weg met de privileges en leve de inclusie, en ik wil iedereen erkennen, horen, zien en laten representeren. Het ernstig nemen van de woordvoerders zien we later wel.
     Zelfs als hij de vertaling van Gormans gedichten aanhaalt, blijft Reynebeau vaag. Ik zoek vruchteloos naar een standpunt. Vindt hij nu wel of niet dat alleen een zwarte de gedichten van een andere zwarte mag vertalen? Want dat was toch de oorspronkelijke vraag, de vraag die het debat op gang bracht****. Dààr geeft Reynebeau geen antwoord op. Het enige wat duidelijk wordt – dan pas wordt hij concreet –  is dat hij het niet begrepen heeft op Bart De Wever. Díe informatie heeft geloof ik geen grote nieuwswaarde.
     Als polemist neemt Reynebeau het niet nauw. Wanneer De Wever het ‘waanzin’ noemt dat alleen zwarten in aanmerking komen om gedichten van zwarten te vertalen, vraagt Reynebeau zich of  ‘in zijn Europa’ – dat wil zeggen het Europa van De Wever – ‘alleen witte vertalers poëzie mogen vertalen?’ Een vooraanstaand intellectueel als Reynebeau zal mij begrijpen als ik zeg dat hij hier een erg sofistische implicatuur geconstrueerd heeft. In ronde woorden: ‘alleen witte poëzievertalers’, dat is toch écht niet wat De Wever bedoelt. Waarschijnlijk denkt Reynebeau dat hij met zijn suggestie wegkomt als hij ze als retorische vraag formuleert en ze drenkt in een sarcastisch sausje.
     Reynebeau citeert de volgende zin van Bart De Wever: ‘Beeld je in dat iemand zou zeggen dat een kleurling (sic) ongeschikt is om een blanke auteur te vertalen.’  Hier is de implicatuur wél eenvoudig. De Wever suggereert dat verzet tegen zwarten als vertalers van blanke auteurs, even schandelijk racisme zou zijn als het omgekeerde. Met díe suggestie is niks mis, zou je denken. Maar Reynebeau triomfeert. ‘[De Wever] hoeft zich dat niet in te beelden,’ schrijft hij, ‘zijn partijgenote en medestrijdster op het anti-woke front Assita Kanko deed het al voor.’
     Hoe nu? Heeft Kanko geschreven dat een zwarte ongeschikt is om een blanke auteur te vertalen? Of iets in die aard? Reynebeau citeert als bewijs een tweet waarin Kanko bezwaar maakt tegen de televisieserie Bridgerton, waarin zwarte acteurs rollen spelen ‘die meestal aan witte acteurs te beurt vallen’. Dat is een oneerlijke vergelijking en een al even  oneerlijke omschrijving van de Bridgerton-controverse. Het is alsof je  verontwaardigd zou spreken over films waarin ‘de rol van Martin Luther King  meestal te beurt valt aan een zwarte acteur’. Zelf had ik overigens weinig bezwaar tegen de zwarte acteurs die in de serie negentiende-eeuwse Britse edellieden speelden. Alleen bij de zwarte actrice die de Engelse koningin moest voorstellen, vroeg ik voor de zekerheid aan mijn vrouw, die de serie aandachtiger volgde, of dat wel écht de koningin was. En het wás haar, in de serie althans. 

 

* Over woke schreef ik hier al een stukje. En over Reynebeau hier. En over zwarte acteurs voor blanke personages hier.

 ** Die ouderdomsziekte kan erin bestaat dat de beweging, naarmate ze succesvol was in het terugdringen van racisme en discriminatie, zich voortaan op futiliteiten gaat richten. Steven Pinker schreeft daarover in ‘The Better Angels of our Nature’ en ‘Enlightenment Now’.

 *** Eigenlijk schrijft Reyenbeau dat het in orde komt als beide kanten een volwassen gesprek aangaan, maar wat de woke-kant betreft is dat een petitio principii.

 **** Wie er naast die oorspronkelijke vraag ook de vertaalervaring van Rijneveld en haar kennis van het Engels erbij haalt, verdenk ik van mistspuiterij. Dat doet Reynebeau overigens niet, maar anderen die aan het debat deelnamen deden het wel.

Reynebeau en de 'flietjes'


      Waarom staat in elk stuk van Reynebeau dat ik lees nogal wat onzin? Is het omdat het toevallig die stukjes zijn die onder mijn aandacht komen? Is het omdat Reynebeau minder slim is dan zijn welbespraaktheid en belezenheid doet vermoeden? Of is het omdat hij wat snel en onnadenkend schrijft, en dan achteraf niet herleest wat hij geschreven heeft? Die laatste verklaring zou ik niet meteen uitsluiten.
     Neem nu zijn stuk over de ‘flietjes’-rel in De Standaard van 6 maart. Met zijn stelling ben ik het eens. Het is beter om het bewuste mopje achterwege te laten in het bijzijn van Chinezen. Als ik als West-Vlaming een g/h-fout maak, is er vaak iemand in de buurt die de ‘gulp van de geilihe heest’ inroept. Ik lach dan mee, want ik hou van oude, flauwe mopjes met een baard, ook van dat van de ‘flietjes’, en ook van dat van Mao die voorstander was van ‘elections, yes, yes, evely mo’ning’. Maar Joey Kwan, die als eerste protesteerde toen het ‘flietjes’-mopje in Thuis werd gebruikt, zegt dat haar ouders in ons land veel haatmisdrijven hebben moeten ondergaan. Hoewel ik geloof dat er, zoals Liesbeth van Impe dat verwoordt,  ‘geen rechte lijn loopt van een flauw grapje naar genocide’, ben ik toch liever voorzichtig.
     Dus, met de stelling van Reynebeau ben ik het eens. Maar wat hij daar allemaal bij schrijft! Ik haal er een korte alinea uit en cursiveer een en ander: ‘Het Mandarijn kent de ‘r’ niet zoals die in westerse talen bestaat, en omgekeerd is dat ook zo. Een eigen ervaring: soms spreken ze de letter gewoon niet uit, wat in het Engels overigens ook vaak het geval is. In het Spaans luistert het dan weer wel heel erg nauw en krijgt zeker de dubbele ‘r’ een expliciete nadruk.’
     Dat ‘expliciete nadruk’ is een pleonasme, maar het is hier op zijn plaats. Sinds ik zelf schrijf, heb ik de voordelen van af en toe een pleonasme ontdekt. En wat Reynebeau verder over het Spaans zegt, is niet fout. Hoogstens zou je kunnen zeggen dat de enkele en dubbele ‘r’ in het Spaans eigenlijk twee verschillende klanken zijn, fonetisch geschreven als /r/ en /ř/, dat woorden als ‘coro’ en ‘corro’ dan ook een andere betekenis hebben, en dat de enkele /r/ bij het begin van het woord eigenlijk ook een  /ř/ is en dus ‘expliciete nadruk’ krijgt, zelfs al wordt de letter níet dubbel geschreven. Maar als ik zo doorga wordt het water waarin ik mijn spijkers zoek wel heel laag. En Reynebeau is tenslotte geen hispanist.
     Wat te denken echter van het Mandarijn dat de ‘r’ van de Westerse talen niet kent ‘en omgekeerd is dat ook zo’. Wat betekent dat nu weer? Zoiets als: Reynebeau schrijft snel en herleest niet, en omgekeerd is dat ook zo? Ongetwijfeld bedoelt Reynebeau dat het Mandarijn op zijn beurt klanken onderscheidt die in de Westerse talen niet gekend zijn. Ja, dat klinkt dan wat omslachtig en als je daar een kortere, maar even duidelijke formulering voor wilt, moet je even zoeken.
     Reynebeau voegde  er nog een ‘eigen ervaring’ aan toe: de Chinezen spreken de ‘r’ soms gewoon niet uit. Dat ‘eigen ervaring’ vind ik alweer nogal kort, maar wat mij intrigeert is hetgeen erop volgt, namelijk dat dat ‘in het Engels ook vaak het geval is’. Ik heb daar lang over nagedacht. Gaan de Chinezen anders met de ‘r’ om als ze Engels spreken dan wel als ze Nederlands spreken? Zeggen ze ‘flieten’ in het Nederlands en ‘f’ies’ in het Engels? Uiteindelijk snapte ik het: ook Engelsen spreken de ‘r’ soms niet uit.
     Nu is dat strikt genomen weer niet helemaal correct. Een Brits-Engels woord als ‘reader’ heeft gewoon maar één ‘r’, namelijk die aan het begin van het woord, en die wordt altijd uitgesproken. De andere ‘r’ is een spellingsanomalie, een erfenis van een vorig taalstadium. Dat die ‘r’ wel wordt uitgesproken vóór een klinker, zoals in ‘the reader is ill’ heeft daar zelfs weinig mee te maken. Die hiaatdelgende ‘r’ duikt ook op als de letter niet geschreven wordt, zoals in ‘Victoria-r-and Albert’.
     De lezer merkt dat Reynebeau-stukjes lezen de schoolmeester in mij wakker maken. En als die eenmaal wakker is, grijpt hij ook snel naar de hyperbolenhamer. Reynebeau vindt het flietjesmopje  ‘wreed … een brute grap … die niet naar boven klauwt, zoals het hoort, maar naar beneden stampt en minderheden en machtelozen tot de orde roept en op hun nummer zet.’ Dan denk ik terug aan wat Reynebeau in een vorig stukje schreef toen hij Bart De Wever de les las omdat die de woorden ‘waanzin’ en ‘zelfhaat’ had gebruikt. Toen schreef Reynebeau: ‘Allemachtig, wat een hyperbolen’. Hij ként het begrip dus.
     Om luchtig te eindigen, nog een woord over de diminutiefvorm ‘flietje’ of  ‘frietje’. Reynebeau is daar radicaal tegen. Het is infantiel taalgebruik volgens hem. Hij houdt van een robuuste, dappere, trotse ‘friet’. Volgens mij is het diminutief echter geen gevolg van infantilisering maar van feminisering. Mijn grootouders, mijn ouders, mijn vrouw en nu mijn zoon spreken altijd van ‘frietjes’, althans in het meervoud. Eén friet, twee frietjes.  Als ik als kind ‘frieten’ had gezegd, zou mijn moeder, geloof ik, met een snelle blik duidelijk hebben gemaakt dat ik een ongeschreven regel van de beschaving had overtreden. Alleen mijn grootvader langs vaderskant sprak soms van ‘fruts’. Hij was dan ook de enige macho in de familie.

donderdag 11 maart 2021

Losse invallen over 'woke'


 1.  De Oxford English Dictionary definieert ‘woke’ als ‘alert to injustice in society, especially racism’. Ik voeg eraan toe  ‘and gender questions’. Je kunt ook alert zijn voor de rugbelasting van vrachtwagenchauffeurs, lucht- en bodemvervuiling, gebrekkige fietspaden, dierenmishandeling, afstompend werk aan ‘de lopende band’,  en lage lonen voor pakjesbezorgers. Maar die dingen schijnen mij niet tot de kernbetekenis van het woord te behoren.

2. ‘Woke’ heeft een tweede leven gekregen als scheldwoord* waarbij het verwijst naar een extreme vorm van politiek correct denken over bovenvermelde kwesties. Het wordt als dusdanig gebruikt door stromingen die zich afzetten tegen woke: extreemrechts, rechts, centrumrechts, traditioneel links, links-liberaal en traditioneel politiek correct. Ilja Leonard Pfeijffer nam afstand van woke als lid van die laatste categorie, Barack Obama als lid van de voorlaatste**.

3. Voorbeelden. Bij boeken van Pipi Langkous hoort een verwittiging dat ze racistisch kunnen worden geïnterpreteerd. Enkele kinderboeken van Dr. Seuss verdwijnen uit het aanbod. De VRT excuseert zich voor een flauw mopje over de ‘flietchinees’. Een Nederlandse schrijfster twittert dat ze geen boeken van Gerard Reve in huis wil hebben omdat ze hoorde dat hij een racist, een viezerik en een blasfemist is. Een Vlaamse schrijfster heeft gewetensproblemen als ze een Woody Allen-film ziet waarin vrouwen ‘stereotiep’ geportretteerd worden***. Een Amerikaanse studente die op Prom Night een Chinees ogende jurk draagt, wordt op sociale media beschuldigd van ‘cultural appropriation’. J.K. Rowling wordt door Harry Potter-acteurs verketterd nadat zij bezwaar maakte tegen een nieuwe, ‘neutrale’ term om vrouwen aan te duiden: ‘wezens die menstrueren’.

4. Eigenlijk moet dat allemaal kunnen. De bibliotheek mág een inlegvelletje in de Pipi Langkous-boeken stoppen. De steenrijke erfgenamen van Dr. Seuss mógen vrijwillig zes van de zestig boeken uit hun portefeuille opstoken. Die Nederlandse schrijfster móet Reve niet lezen. Die Vlaamse schrijfster mág gewetensproblemen hebben als ze naar Woody Allenfilms kijkt. Die twitteraars mógen kritiek hebben op elke Prom-jurk die hen om welke reden ook niet aanstaat. De Harry Potter-acteurs móeten niet levenslang bevriend blijven met de schrijfster van de boekenreeks. Toch erger ik mij blauw.

5. Blaise Pascal weet waar die ergernis vandaan komt. ‘D’où vient qu’un boiteux,’ schrijft hij, ‘ne nous irrite pas et un esprit boiteux nous irrite ? À cause qu’un boiteux reconnaît que nous allons droit et qu’un esprit boiteux dit que c’est nous qui boitons. Sans cela nous en aurions pitié, et non colère.’

6. Naast de ‘esprit boiteux’ van de woke-mensen is er nog hun onverdraagzaamheid om je aan te ergeren, hun morele zelfgenoegzaamheid en soms hun lafheid. Maar mij gaat het toch vooral om die ‘esprit boiteux’. Ik heb al gemerkt dat het geen verschil maakt of die mensen vrouw zijn of man, gekleurd of blank, en of ze zichzelf zien als slachtoffer dan wel als sympathisant met de slachtoffers. Ik discrimineer niet in deze.

7. Marieke Lucas Rijneveld, die eerst was aangezocht om gedichten van Amanda Gorman te vertalen, heeft de opdracht teruggegeven toen er protest kwam dat ze als ‘witte’ vrouw niet geschikt was om dat te doen. Enig gewetensonderzoek leert mij dat ik hetzelfde zou doen. De koppigheid van Rosa Parks is niet aan iedereen gegeven, vooral als je geen applaus kunt verwachten in de huizen waar je normaal komt.

8. Ik lees soms dat woke zal omkomen in de lawine van haar eigen belachelijkheid. Dat is te optimistisch. Om een Franse zegswijze te variëren: le ridicule tue, mais ne se suicide pas. En sommige voorbijgaande modes doen er heel veel tijd over om voorbij te gaan.

9. Sommigen denken dat woke het einde inluidt van ‘de heerschappij van de witte rijke mannen’. Dat is wat snel gedacht. Waar woke succesvol is, zullen genoeg ‘witte rijke mannen’ op het wagentje springen om mee te liften op dat succes. 

10. Woke zal in Europa wel een cultureel luxeprobleem blijven vergeleken met het veel grotere probleem van de islam. Hoe de islam evolueert, radicaliseert, moderniseert en seculariseert zal onze toekomst meer bepalen dan de opwinding van de woke-mensen en de ergernis erover van mensen zoals ik. Er zijn wel raakvlakken tussen de twee kwesties. Woke drijft op victimisme – de zwarte, de vrouw, de holebi, de transgender als slachtoffer****– en victimisme kan met een islamisme tot een erg giftige cocktail worden gemixt. Maar de islam op zich is allesbehalve woke.

11. In de Verenigde Staten is dat anders. Daar kan woke aansluiten bij de oudere generatie van race mongers, demagogen die van victimisme een – soms lucratief – beroep hebben gemaakt.

12.  Tegenstanders van woke wordt verweten dat zij mensen van kleur geen ruimte gunnen. ‘Voor witte mensen’, zei Daan Roovers op Klara, ‘is het pijnlijk dat ze een beetje plaats moeten maken, dat ze een beetje op moeten schuiven.’ ’t Is het zoveelste voorbeeld van zero sum denken van links. Als zwarten te weinig kansen krijgen in het onderwijs, op de arbeidsmarkt of op de huurmarkt, dan zal de oplossing er niet in bestaan om de blanken minder kans te geven. Men kan dat proberen met positieve discriminatie, maar zoiets zal veel kwaad bloed, en weinig zoden aan de dijk, zetten.

13. Misschien moeten we dat ‘plaats maken’ eerder figuurlijk en symbolisch opvatten. Meer mensen van kleur op de podia en in film en televisie. Daar heb ik geen problemen mee, als men de quota en de moedwil er buiten laat. (Zie ook hier).

14. Over hetzelfde. Paul Baeten schreef in Knack Focus een stuk waarin hij in de titel meegeeft dat ‘woke niet ver genoeg gaat.’ Het stuk zelf gaat meer over de moeilijkheid van literaire vertalen, maar dan eindigt hij als volgt: ‘Waarom stromen in Vlaanderen en Nederland nog steeds zo weinig mensen van kleur door naar de eretafels der Letteren? Waarom blijft dat nog steeds grotendeels de speeltuin voor witte middenklassezonen en -dochters?’ Ja, waarom? Ik kan een aantal redenen bedenken, en die zijn meest van tijdelijke aard. Discriminatie door uitgeverijen, recensenten en jury’s is er niet bij. Ook denk ik niet dat veel schrijvende middenklassezonen en –dochters bezwaren hebben tegen mensen van kleur. Juist bij die zonen en dochters heb je een nogal flinke vertegenwoordiging van de wokies. Maar dat bij hen een zekere naijver heerst jegens literaire concurrenten van álle kleuren, dat kan natuurlijk. En verder blijf ik de boeken lezen die ik wil.

15. Je kunt woke van links vergelijken met, geloof ik, alt-right van rechts. Woke heeft een zeker verlengstuk in linkse, links-liberale en links-groene politieke partijen, zoals alt-right een zeker verlengstuk heeft in de extreemrechtse partijen. Dat is een gelijkenis. Een verschil is dan weer dat woke tot op zekere hoogte aansluit bij de eerder politiek-correcte sfeer van de grote redactielokalen, terwijl alt-right daar in Europa geen aanknopingspunten heeft.

16. Woke wordt pas echt gevaarlijk als de beweging zich keert tegen de vrije meningsuiting en oproept tot censuur. Dan komen we bij de cancel cultuur, de knevelcultuur zoals Marc Vanfraechem ze noemt. Een treffend voorbeeld vind je in een interview met de afro-feministe Rachael Moore in De Standaard van 6 maart. Moore zegt daarin: ‘Wat mij betreft gaat de vrijheid van meningsuiting ver, maar ze stopt als je mijn menselijkheid aanvalt.’ ‘Menselijkheid niet aanvallen,’ dat klinkt redelijk als beperking. Maar dan volgt het voorbeeld. ‘Denk maar aan de Birther Movement van Donald Trump, die in twijfel trok dat Barack Obama in de Verenigde Staten was geboren. Door altijd maar weer documenten te vragen die konden bewijzen dat Obama in de VS was geboren, ontken je niet alleen zijn identiteit als Amerikaan, maar zijn bestaansrecht.’ Op welke manier, vraag de verbijsterde lezer zich af ‘ontkent’ een Birther ‘het bestaansrecht’ van Obama? Die Birther ontkent alleen de authenticiteit van zekere papieren. Er bestaan tegen de Birther-beweging veel, heel veel, goede argumenten, maar dit is er geen. Het is een voorbeeld hoe elk redelijk klinkende beperking van de vrije meningsuiting heel snel op oneigenlijke manier wordt misbruikt. Al gaat niet iedereen daarin zo ver als onze wokies.

 

* Ik heb niets tegen scheldwoorden, zolang ze niet gebruikt worden als surrogaat voor argumentatie. Iedereen mag mij bijvoorbeeld een neoliberaal noemen. (Zie hier).

 ** Pfeijffer schreef in De Standaard van 24 februari:  Het woke denken is een religie geworden … De cancel culture is geen activisme, maar een kwalijke uitwas van absolutisme. Liesbeth van Impe citeert in Het Nieuwsblad van 6 maart de raad die Obama aan een groep studenten gaf om de idee van woke zijn, zo snel mogelijk achter zich te laten. Vitten over woordgebruik en over ‘micro-agressies brachten volgens hem geen verandering te weeg.

 *** Alsof de mannen in Woody Allen-films minder stereotiep geportretteerd worden.

 **** Natuurlijk zijn die mensen ook soms slachtoffer. In het geval van holebi’s hebben we het marginale maar hardnekkige verschijnsel van gay bashing. Pinker wijst erop dat in de VS de homoseksuelen er veel beter aan toe zijn dan vroeger: afschaffing van wettelijk vervolging, afname van discriminatie, morele aanvaarding door een steeds groter deel van de bevolking, minder intimidatie op straat, maar dat anderzijds gewelddadige aanvallen door homohaters, niet afgenomen zijn.