vrijdag 31 december 2021

Hoopvolle eindejaarsnotities over corona


Omikron-optimisme

 

** Mijn corona-voorspelling voor volgend jaar gelijkt op die van Morpheus in The Matrix ReloadedIk geloof in beterschap “not because of the path that lies before me, but because of the path that lies behind me.” Eigenlijk gaat het in ons land al beter vanaf de tweede golf, zoals blijkt uit bovenstaande grafiek, die we helaas minder vaak onder ogen krijgen dan die van de besmettingscijfers.

 

** Al mijn corona-voorspellingen tot nu toe bleken achteraf te optimistisch. Maar op mijn leeftijd leer je geen nieuwe kunstjes. Met omikron ben ik dus wéér optimistisch. Als ik lees over de ‘higher transmissibility but lower infectivity’ van de nieuwe variant denk ik meteen dat het vanaf nu beter zal gaan. Maar één les heb ik wel geleerd: geduld is een schone deugd. Verbeteringen treden niet op van de ene dag op de andere. De toekomst is stralend maar de weg is kronkelend.

 

** Ik lees graag de kritische berichten van infectioloog Jeroen Van der Hilst op zijn LinkedIn-pagina. Vooral de berichten ‘Omicron voortschrijdend inzicht’ – waarvan nu al 14 deeltjes zijn verschenen – spreken tot mijn optimistisch hart. Voor de recente Nederlandse maatregelen gebruikt hij de leuke hashtag #vergislockdown. Antivaxers onder mijn lezers die een kijkje willen nemen op de LinkedIn-pagina, moet ik echter waarschuwen: de infectioloog is, net als ik, een groot voorstander van boosters om omikron onder controle te houden. 

 

** In de krant lees ik dat de Europese landen nogal uiteenlopende maatregelen tegen de aanrollende omikrongolf nemen: van laks tot streng. Daar heb ik drie vragen bij. Zullen er tussen de landen verschillen zijn in het aantal besmettingen? Zullen er verschillen zijn in hospitalisatie en sterfte? Zullen de kranten berichten over die verschillen?

 

Kindervaccinatie

 

** Omdat ik zelf geen jonge kinderen of kleinkinderen heb, lig ik niet zo wakker van de kindervaccinatie. Maar ik ben er, ondanks mijn vaccinenthousiasme in het algemeen, geen voorstander van, behalve misschien voor sommige risicopatiëntjes. De virologen geloven dat kindervaccinatie een beetje kan helpen tegen de verspreiding onder de volwassenen, en ze zijn van het principe dat ‘alle beetjes helpen’. Ze geven echter toe dat gezonde kinderen er zelf héél weinig voordeel uithalen. 

 

** Is er één viroloog die met enige zekerheid op de televisie durft verklaren dat de uiterst kleine kans op gezondheidsvoordeel voor kinderen groter is dan de evenzeer uiterst kleine kans op schade door bijwerkingen? Voor oude knarren zoals ik is de balans tussen gezondheidsvoordeel en bijwerkingen snel gemaakt, maar voor jonge kinderen?

 

** Wat ik wél uit de mond van virologen heb gehoord, is dat de kinderen uit vaccinatie onrechtstreeks voordeel halen, omdat hele klassen dan niet meer om de haverklap in quarantaine zullen moeten, en dus thuisblijven, zodra er 2 of 3 kinderen besmet zijn. Maar als dàt de reden is, lijkt het mij beter om de quarantaineregel voor scholen af te schaffen, in plaats van  de kinderen te vaccineren

 

** Om het uit te spellen: met kindervaccinatie gaan we besmettingen in de scholen, gezien de heel erg besmettelijke omikron-variant,  amper afremmen. Hoe lang zal het duren voor er in elke klas 2 of 3 kinderen besmet zijn, vaccinatie of geen vaccinatie? Hetzelfde realisme, dat virologen ertoe brengt om nu, vanwege omikron, andere testregels en kortere quarantaines voor te stellen, zou hen er ook toe moeten brengen om afschaffing van de schoolquarantaines te bepleiten.


Virologen

 

** Van Ranst wordt treurig van de recente uitspraak van de Raad van State. ‘Het werk van de GEMS wordt veel moeilijker na het arrest, nu we adviezen moeten motiveren.’ Ik begrijp zijn weerzin. Ik voelde diezelfde weerzin wanneer ik vroeger ‘lesdoelstellingen’ moest opstellen, en die ‘doelstellingen’ dan moest ‘motiveren’. Ik werd daar ook treurig van.  Ik gaf liever gewoon les, afgaand op mijn gevoel, mijn ervaring en mijn parate kennis. Als leerlingen mij vroegen waarom ze dit of dat moesten kennen, maakte ik mij daar met een dooddoener en een grapje van af. Maar je kunt volwassen burgers niet als leerlingen behandelen.

 

** ‘De wetenschap ontbreekt vaak,’ zei Van Ranst nog. Ook uit zo’n uitspraak kan ik hoop putten. De virologen zwaaiden vroeger met vaak zekerheden die ze als wetenschappers vaak niet hadden. Dat was een onderdeel van een soort van oorlogscommunicatie. In tijden van oorlog is er geen ruimte voor nuance. Als die ruimte er nu wel komt, kan dat erop wijzen dat er aan de oorlog zoetjesaan een einde komt.

 

** Dat einde komt er, zoals Vlieghe zegt in haar eindejaarsinterview, ‘niet op datum XYZ’. Inderdaad. Dat was eigenlijk hoe ik het mij voorstelde bij de eerste vaccinatiecampagne: twee weken na de tweede vaccinatieronde geen nieuwe hospitalisaties meer, geen nieuwe IZ-opnames, geen nieuwe sterfgevallen, behalve hier en daar een enkeling. De berichten die binnenkwamen uit Israël strookten niet met die illusie, wat bij mij tijdelijk voor cognitieve dissonantie zorgde.

 

** Zowel Van Gucht als Vlieghe spreken de hoop uit dat ze eind 2022 geen eindejaarsinterviews meer zullen moeten geven. Dat is mooi. Maar dat corona tegen die tijd helemààl verdwenen zal zijn, of dat er dan geen wintergolfje huis zal houden, dat lijkt mij onwaarschijnlijk. Even onwaarschijnlijk als journalisten die niet naar de vertrouwde recepten grijpen. We moeten niet àlles willen.

  

woensdag 29 december 2021

Kent Alexander de juiste aantallen wel?


     Vooruit en CD&V zijn al enige tijd voorstander van de vaccinatieverplichting. Maar De Croo bleef een koele minnaar van het hele idee. Daar schijnt nu verandering in te komen.  In De Zondag van 26 december zei hij: ‘Als je ziet dat er op intensieve zorgen vijf keer meer niet-gevaccineerden liggen, dan kan je die vraag (over verplichte vaccinatie) niet meer uit de weg gaan.’
     ’t Is een uitspraak die mooi aansluit bij een wijdverspreide opvatting over IZ-afdelingen die vol liggen met niet-gevaccineerden. Maar vijf keer meer? Tja, als ik dacht dat er vijf keer meer niet-gevaccineerden op intensieve zorgen lagen, dan zou ik ook een vaccinatieverplichting overwegen. Maar het cijfer van De Croo is natuurlijk helemaal fout. De meerderheid van de de patiënten op intensieve zorgen is volledig gevaccineerd! 60 procent van hen! Waar blijven de factcheckers als je ze nodig hebt?
    Als De Croo werkelijk zo slecht op de hoogte is van de betrokken aantallen en procenten, zou hij zich op het volgende overlegcomité beter laten vervangen door iemand die de aantallen en procenten wél ongeveer kent. Een belangrijke beslissing als die over een verplichte vaccinatie wil ik liever niet overlaten aan een amateur die er minder van afweet dan ikzelf. Of zijn het misschien allemaal amateurs op zon overleg? 
    Wat ondertussen wel waar is: een niet-gevaccineerde maakt inderdaad vijf keer meer kans om op intensieve zorgen terecht te komen. De lezer zal begrijpen dat dat bij lange na niet hetzelfde is als wat De Croo beweerde. Onze Eerste minister keerde, in het beste geval,  de cijfers om, een denkfout waar ik mijn leerlingen voor waarschuwde met het volgende voorbeeld. Als je de gevangenisstatistieken als uitganstpunt neemt, zei ik, zou je kunnen zeggen dat in ons land 50 % procent van de criminelen uit vréémdelingen bestaat. Dat is even iets anders als beweren dat 50 % van de vreemdelingen uit criminélen bestaat.
       Vergissing of leugen? De vraag blijkt mij intrigeren. Bij een vroegere cijferfout van De Croo heb ik verondersteld dat het om een verstrooidheid ging (zie hier). Bij een flagrante cijferfout van partijgenoot Lachaert heb ik die laatste ‘dom en ongeïnformeerd’ genoemd, omdat hij die omschrijving voor zijn opponenten had gebruikt. Maar dit keer moet er iets anders aan de hand zijn. Ik Ik kan mij moeilijk voorstellen dat De Croo een bewuste leugen of overdrijving gebruikte. Daarvoor is de uitspraak te flagrant. Maar het is volgens mij ook geen verspreking. Iemand die de juiste cijfers en toedracht kent, kàn zo’n fout niet maken. Als ik de fout van De Croo wil herhalen, moet ik diep nadenken om de formulering te vinden, zozeer zit de juiste formulering in de weg.
     Misschien ging het als volgt. De Croo zit een vergadering voor met politici en experts. Hij bekijkt met een half oog een paar grafieken, en luistert met een half oor naar een uitleg over de cijfers. Hij let daarbij niet zozeer op wàt de experts zeggen, maar op hun intonatie en mimiek, en probeert vanuit die lichaamstaal de ernst van de situatie in te schatten. Dan neemt hij het woord, zegt enkele algemeenheden, en denkt ondertussen razendsnel na op een hoger plan: hoe bespeel ik straks Frank Vandenbroucke, en met welke maatregelen zal ik goed overkomen bij mij team van 11 miljoen?
    Mocht het er werkelijk zo toegaan, dan ben ik er niet gerust op. Op vergaderingen waar zoiets belangrijks als de vaccinatieverplichting besproken wordt, zie ik liever alleen deelnemers aan de tafel die de juiste cijfers in het achterhoofd hebben, of minstens de ordegrootte ervan.

 

* Misschien was het wel onderstaande grafiek. Wie uit die grafiek iets afleidt over de bezetting van de ziekenhuisbedden, maakt een grote interpretatiefout.  




 

donderdag 23 december 2021

De ongelijkheid die almaar toeneemt


     In zijn overigens interessante boek Reset beweert Mark Elchardus om de zoveel bladzijden dat de ongelijkheid in de wereld toeneemt, dat dat erg is voor de maatschappelijke samenhang en voor de economische ontwikkeling, dat dat komt door de neoliberale deregulering, door de kwalijke praktijken van de financiële elite en door de de belastingsverlagingen voor de bedrijven.

     Ik ben het eigenlijk met geen van die beweringen erg eens. Het meest nog kan ik akkoord gaan met die kwestie van de maatschappelijke samenhang, maar al die andere dingen zitten geloof ik enigszins anders in elkaar. Ook Elchardus zelf laat af en toe doorschemeren dat hij eigenlijk wel weet dat de werkelijkheid genuanceerder is. Ergens schrijft hij over ‘haast een miljard mensen (vooral in Oost-Azië) die uit de armoede klommen en waarvan velen de middenklasse vervoegden.’ Als we dat miljard in rekening brengen, is het waarschijnlijk dat de mondiale ongelijkheid eerder afgenomen is dan toegenomen. Je kunt die berekening op verschillende manieren maken*. 

     Een ander voorbeeld. Als Elchardus het over de geïndustrialiseerde landen heeft, weet hij als socioloog best wel dat er meer aan de hand is dan deregulering, financiële malversaties en belastingsverlagingen. Hij spreekt bijvoorbeeld nooit over ‘de arbeidersklasse’ of ‘het proletariaat’ of de ‘loontrekkenden’, maar wel over ‘de laaggeschoolden’. Hij is dus op de hoogte van minstens één andere oorzaak van de toenemende ongelijkheid:  de groeiende productiviteitskloof tussen geschoolde en ongeschoolde arbeid, iets waar Hayek, Reagan, Thatcher en de bankiers van Goldman Sachs weinig voor tussen zitten. 

     Voor een liberaal als ik, is dat voortdurend hameren op de ongelijkheid, nogal ergerlijk. Nochtans heb ik het recht niet om mij te ergeren. Ik wist op voorhand dat ik een boek las van een socialist, en vooral een etatist. Je kunt niet uit je comfortzone komen, en dan klagen over gebrek aan comfort. Bovendien schrijft Elchardus zoveel dingen waar ik het wel mee eens ben.

    Af en toe is de fixatie van Elchardus trouwens ook een bron van hilariteit. In hoofdstuk 16 lees ik bijvoorbeeld over de emigratie-landen het volgende: ‘Er zijn de falende gemeenschappen, gekenmerkt door groeiende ongelijkheid, corruptie, grootschalig geprofiteer, onvoorspelbaarheid van het leven, grote ongelijkheid, onzekerheid, onveiligheid, en gebrek aan perspectief voor veel burgers.’ Die overbodige herhaling van ‘ongelijkheid’ is natuurlijk een klein slordigheidje, waar de eindredactie óver heeft gelezen, maar mij deed ze denken aan de western Blazing Saddles* waarin op zeker moment de opperschurk Hedley Lamarr een bende handlangers wil rekruteren. De bandieten komen een voor een naar voren om hun geloofsbrieven af te geven. Bij een van hen gaat de dialoog als volgt:

     - What are your qualifications?

     - Rape, murder, arson and rape.

     - You said rape twice. 

     - I like rape.

     Bij linkse auteurs heb je iets wat daarop lijkt: ze houden van hun stokpaard. En dan oreren ze over het neoliberalisme met zijn ongelijkheid, zijn geprofiteer, zijn corruptie en zijn ongelijkheid.


* Andere stukjes over ongelijkheid staan hierhierhier en hier.
** Je vindt het fragmentje hier.  

woensdag 22 december 2021

Een conservatieve utopie

     Utopisten zijn een gevaarlijk ras, zeker als het hen ernst is. Ze menen te weten hoe de ideale maatschappij eruit moet zien en hoe die moet worden verwezenlijkt. Zo’n verregaande verwaandheid verraadt op zich al een gebrek aan intelligentie en zeker aan wijsheid. Als ze, naast ernstig en verwaand, ook nog eens logisch, wiskundig en utilitair zijn ingesteld, loopt het helemaal fout. De logica gebiedt hen dan om de tegenstanders van de ideale maatschappij te vermoorden. De meer menslievende utopisten tonen zich bereid om zulke moorden te betreuren, maar in hun berekeningen kunnen enkele duizenden of tienduizenden slachtoffers nooit opwegen tegen de volmaakte gelukzaligheid van de vele miljoenen anderen.
     Als je het zo bekijkt, is Boudewijn van Houten, in zijn romannetje Mijn heilstaat geen echte utopist, evenmin als Swift dat is als hij het land van de Houyhnhnms beschrijft. Van Houten is niet helemaal ernstig, weet niet hoe hij zijn heilstaat zou kunnen verwezenlijken*, en is niet van plan iemand te vermoorden als gevangenisstraf volstaat. In zijn heilstaat wordt niemand geëxecuteerd. Aan het einde van het boekje geeft hij toe dat hij eigenlijk liever niet in een heilstaat wil leven, want dan zou hij niets meer  hebben om op te kankeren.
     Het boekje is opgevat als een reisverhaal. De verteller is een Nederlandse journalist die het Centraal-Europese hertogdom Transvilië bezoekt, een staat die volgens conservatieve principes wordt bestuurd. De journalist trekt rond en spreekt met enkele inwoners: een kolonel, een professor, een schilder, een plaatselijke schone op wie hij verliefd wordt, en met de hertog zelf. Hij stelt vast dat de zaken er helemaal anders zijn, en beter, dan ze in de buitenlandse pers worden voorgesteld. Het doet denken aan de reisverslagen van de fellow-travelers die naar communistisch Rusland en China trokken en daar vaststelden dat er plaatselijke schonen waren, dat de mensen er gelukkig bij liepen, dat ze de deuren van hun huizen niet op slot deden, en dat ze zich in elk geval neerlegden bij een staatsbestel dat voor hen zo vanzelfsprekend was als de opgaande zon.
     De utopie van Van Houten is idioscyncratisch. Alles waar hij een aversie voor heeft, is toevallig afwezig in Transvilië: huismijt wordt er uitgeroeid, bouwvakkers zijn aan het werk zonder luide muziek, niemand schrijft haiku’s, er is geen subsidie voor experimenteel toneel, in de concertzalen speelt men geen ‘priegelwerkjes van Chopin, zeurliederen van Schubert of zo’n chichésymfonie van Haydn’, bij het vrijen ‘zit de vrouw niet altijd feministisch op de man’, er zijn geen overbetaalde CEO’s, medische specialisten rijden niet rond in Maserati’s, de mensen kijken weinig tv, je hebt ’s avonds geen lege straten en de mensen die in de volle straten kuieren en keuvelen, zijn netjes en smaakvol gekleed. Verder zijn er geen onbeleefde kinderen, geen charmezangers, geen gewelddadige voetbalsupporters, geen kookboeken in de boekenwinkels, en er is geen gebrek aan parkeerruimte voor SUV’s.
     Het sterke punt van Van Houten is dat zijn utopie op het eerste gezicht niet frontaal botst met de menselijke aard. Ze vereist geen Nieuwe Mens. De geschetste samenleving is niet per se onmogelijk, meer zelfs ze heeft in grote lijnen bestaan. Het is een soort collage van kenmerken uit het tsaristische Rusland, het biedermeier Oostenrijk, het Franse Second Empire, het Italië van Mussolini, de DDR van Honnecker, het Zwitserland van de koekoeksklok en de kleinburgerlijke Lage Landen van de jaren 50, die Van Houten nog gekend heeft, en ik ook een beetje. In zo’n operettesamenleving is het goed leven voor een heer van stand. Autorijden is een rustige bezigheid want er is weinig verkeer. Als je de trein neemt, kun je kiezen tussen eerste, tweede en derde klasse. Er zijn ook wachtzalen eerste, tweede en derde klasse. De bediening in de restaurants is uitstekend, de kelners zijn snel en beleefd, de dienstertjes dragen een zwart jurkje met daarboven een een schortje ‘met dezelfde randjes als die van onder de taarten uitsteken.’
     Je kunt tegen de heilstaat van Van Houten allerlei bezwaren indienen. Hypocrisie, paternalisme en cynisme bijvoorbeeld. Godsdienst en kerk worden aangemoedigd om het gewone volk gelukkig te houden, terwijl de elite zelf, die braaf de kerkdiensten bijwoont, niet hoog oploopt met zulke fabeltjes. Ook is men er niet erg rechtlijnig. Immigratie uit moslimlanden wordt streng beperkt, maar de elite koestert veel respect voor de islam, en met name voor het Ottomaanse verleden; boeren mogen geen tractoren gebruiken, maar ze mogen wel met terreinwagens rondrijden omdat ze die ‘echt nodig’ hebben. Transviliërs willen niet dat de Verenigde Naties in hun land normen en waarden komen opleggen, maar zelf voert het land in zijn Afrikaanse kolonie een nieuw maatschappelijk systeem in ter vervanging van de 
achterlijke gebruiken. Luieren wordt afgekeurd bij het eigen volk, maar gesmaakt in vakantielanden als Marokko waar ‘zo’n muzelman tegen een muur leunt en een pijpje rookt’: dat zorgt voor de relaxte sfeer die de toerist opzoekt. Ook van studenten, meestal afkomstig uit elitemiddens, wordt niet verwacht dat ze zich doodwerken. Men bewondert schrijvers en denkers als George Orwell en Jean Sévillia die men in eigen land in de gevangenis zou stoppen als staatsgevaarlijk. Maar een ware conservatief tilt niet zwaar aan die bezwaren: een beetje hypocrisie, paternalisme, cynisme en ambivalentie horen erbij.
     Een ander bezwaar waar de ware conservatief niet over struikelt, is dat van de ongelijkheid. Alleen de vermogenden hebben stemrecht, rijke jonge vrouwen hebben kindermeisjes en arme jonge vrouwen zijn kindermeisjes. De rijken gaan op restaurant en de armen zijn kelners – dus niet zoals bij ons, waar kelners ook best op restaurant kunnen als ze dat willen. De rijken beschikken voor alles over dienstpersoneel, dat  betaalbaar is omdat de lonen zo laag zijn. De Transviliërs waar de Nederlandse journalist mee spreekt, verzekeren hem ervan dat zowel de rijken als de armen tevreden zijn met die regeling, de rijken omdat ze hun plaats niet moeten ruilen met de armen, en de armen omdat het niet bij hen opkomt dat ze hun plaats zouden kùnnen ruilen met de rijken.
    Een vraag die bij zich bij elke conservatieve utopie opdringt is deze: hoe conserveer je het conservatisme? Hoe voorkom je dat de ideale samenleving verwatert en altijd maar verder afglijdt naar zijn tegendeel? Het is de oude vraag die de conservatief Plato zich voor zijn ideale republiek ook stelde.  Als je niets doet, evolueert de aristocratie – Plato’s ideaal – vanzelf naar een militair bewind, dan naar een heerschappij van de rijken, dan naar een democratie en ten slotte naar het ergste van allemaal: een tirannie. Je moet dus iets doen, anders is het om zeep. In Transvilië bestaat dat iets uit repressie en censuur. Buitenlanders worden bespioneerd. Politieke oppositie wordt er op utilitaire gronden veel zwaarder gestraft dan gewone criminaliteit. Alles wat bij het gewone volk onrealistische verwachtingen zou kunnen wekken, is verboden. Films worden nauwlettend in de gaten gehouden. Televisie is er slechts om de andere dag. Daarentegen mogen wel gematigd-kritische boeken worden gepubliceerd, maar dan enkel in dure uitgaven zodat alleen de elite ze kan kopen. Zo liberaal is men wel**.
     Nog belangrijker dan politieke repressie is de niet aflatende staatsbemoeienis met de economie. Er moet vooral worden vermeden dat de productiviteit zou stijgen. Het land moet worden bewerkt met paarden in plaats van met tractoren. Buitenlandse handel moet worden vermeden. Autarkie is de norm. Industriële vernieuwing moet worden afgeremd. Dan blijft het algemene loonpeil laag, waardoor ook kindermeisjes, dienstmeisjes, kelners en tuinmannen goedkoop blijven. Dan slibben de wegen niet dicht door proleten die zich met de auto naar hun werk begeven en blijven de badplaatsen exclusieve oorden voor de betere standen. En dan heeft het gewone volk geen overtollig geld in handen waarmee het zijn vulgaire stempel zou kunnen zetten op ’s lands cultuur. Volksdansen en folkloristische klederdracht, dàt kan wel.
     Iemand die zich, net als ik, soms de vraag stelt of hij nu eigenlijk liberaal of conservatief is, kan met Van Houtens boekje zijn voordeel doen. Ik zou geloof ik niet willen leven in het Galt’s Gulch, Ayn Rands ultraliberale utopie, maar een bestaan in het conservatieve Transvilië lokt mij evenmin. Ik kijk dagelijks tv. Ik hou van films, ook als die wat subversief zijn. Ik zie mij niet als kelner in livrei rondlopen, noch als landbouwer in traditionele klederdracht. En mocht ik tot Transviliës elite behoren, dan zou ik mij een beetje schamen voor mijn privileges. Ben ik dan toch ergens anderhalve procent woke

 

* Zijn ideale maatschappij is leefbaar omdat ze toevallig over goudmijnen beschikt.
** Ook moet je niet bang zijn om spontaan je mening te geven over vrouwen, homo’s, andere rassen en culturen. Als men daarover van mening verschilt, volgt een beschaafde discussie waarin niemand probeert zijn mening op te dringen. Vrouwen mogen verder studeren of een ambitieus beroep uitoefenen, maar de meesten doen het niet. Homo’s mogen niet trouwen. Echtparen mogen niet scheiden als er kinderen zijn. Tegen overspel, zeker in de artistieke beroepen, wordt welwillend aangekeken.




maandag 20 december 2021

Kortjes

 

Geestelijke pijn. Wat is het ergste, geestelijke of lichamelijke pijn? De onsterfelijke Blackadder heeft destijds de kwestie definitief beslecht tijdens een kleine filosofische gedachtewisseling met een kroeguitbaatster. ‘They do say, Mrs M, that verbal insults hurt more than physical pain. They are, of course, wrong, as you will soon discover when I stick this toasting fork into your head.’

Geestelijke pijn (2). Er bestaat een lichamelijke pijn die erg hevig is, maar kort. Je loopt op blote voeten rond en je stoot je kleine teen aan een tafelpoot. De ogenblikkelijke pijn is verschrikkelijk, maar tegelijk weet je dat de pijn heel snel zal wegebben. Bestaat hiervan een equivalent in de geestelijke sfeer? Ik ken er één. De tafel staat gedekt, je haalt een heerlijke pastaschotel uit de oven en, pats, die glipt uit je handen. De vernedering! Je bent een ‘dropper of things’! De vuurvaste glazen schotel is in duizend stukjes uiteengespat en ze liggen overal verspreid over de vloer. Je zult die moeten bijeenvegen. Erger: je zult helemaal op je hurken moeten om de pasta en de bolognaisesaus met stoffer en blik op te scheppen, en daarna zul je stoffer en blik schoon moeten spoelen, en de vloer dweilen. Tegelijk weet je dat alles binnen 5 minuten achter de rug zal zijn, en dat je dan aan tafel zult zitten met een boterham met soep, wat ook erg lekker is. Niet vergeten om eerst de soep in de magnetron te zetten voor je aan de schoonmaakwerken begint.

Inslapen. Ideaal om in slaap te raken is in bed enkele bladzijden lezen op de e-reader, liefst van een wat zwaar boek*. Daar worden ook je oogleden zwaar van. Maar soms valt het tegen. Nu ben ik Reset van Mark Elchardus aan het lezen, en als Mark uitvoerig zijn bezwaren tegen het liberalisme uiteenzet, word ik onrustig en boos. Mijn geest wordt dan klaarwakker en gaat op zoek naar tegenargumenten. Ik wil mijn reader tegen de muur gooien, maar dan moet ik een nieuwe kopen. In plaats daarvan leg ik hem weg en haal een deeltje van Godfried Bomans uit de kast. Na twee, drie bladzijden ben ik in dromenland.

Vestrooid. Veel lezers zullen het herkennen en ik heb het al van sinds ik een kind was. Je staat in de voorraadkamer, vroeger de kelder, en je bent vergeten wat je nodig had. Dan keer je op je stappen terug, je komt in de eetkamer, je ziet de koffie staan en je weet het weer: melk, of suiker als je dat liever hebt – puurzwartdrinkers moeten maar een ander voorbeeld verzinnen.  Soms moet je trouwens niet helemaal terug naar de eetkamer, maar is het genoeg om een paar stappen te zetten om weer te weten  wat je nodig had. Nu ben ik helaas in een nieuw stadium aanbeland. Nu sta ik in voorraadkamer, keer op mijn stappen terug naar mijn vertrekpunt, en dan pas besef dat ik eigenlijk mijn fietsbanden wou oppompen. Ik had de verkeerde afslag genomen.

Striptease. Ik ben nog nooit in een stripclub geweest. Ik ken die wereld alleen van films, en wat ik daar gezien heb, beneemt mij de lust om op dit vlak mijn horizon te verruimen. Onlangs zag ik de film Hustlers. Ik was verleid door de titel, want ik zie dat graag, ingewikkelde constructies om brave burgers op te lichten. Maar het viel tegen. Jennifer Lopez speelde mee, het oplichtingsprocédé was te banaal voor woorden, en … het ging over strippers. Goed, dat had ik kunnen weten, want het stond in elke summary. Bij de film Titane was dat anders.  De summaries hadden het verzwegen maar, verdomd, de film ópende met een striptease-optreden. Dat had waarschuwing genoeg moeten zijn, maar ik was nieuwsgierig naar de rest, omdat de film door critici vergeleken werd met het vroege werk van David Cronenbergs. Nu, veel striptease kwam er niet meer, maar de film werd er niet beter op, zeker niet toen het ‘ontroerende’ deel begon. Een derde film die ik onlangs zag was Magic Mike. Hier wist ik op voorhand dat het om mannelijke strippers ging, maar ja, Matthew McConaughey, Steven Soderbergh … Ik dacht bij mijzelf: als het te erg wordt, spoel ik de stripteasescènes door. Ik heb dat na twee of drie van die scènes dan ook gedaan. Mooi liefdesverhaal verder.

Buikdansen. In de films die ik als kind zag, kwam geen striptease voor. Maar als het sandalenfilms waren, kreeg je geheid een scène met buikdanseressen te verwerken. Zo’n scène, herinner ik mij, duurde eindeloos**. 

 

* Over de keuze van inslaapteksten: zie ook hier.

** Die afkeer van buidanseressenscènes heb ik hier al eens neergeschreven.

donderdag 16 december 2021

'We krijgen het allemaal*'

 


     Ik heb ooit voorgesteld dat onze virologen een wekelijkse column zouden schrijven** waarin ze aan midbrows zoals ik de stand van zaken zouden uitleggen: de gekende feiten, de verbanden, en de plausibele speculaties. Ik heb geen zin om zelf het internet af te speuren naar peer-reviewed artikels over corona die ik maar half – en dan nog verkeerd – begrijp, die elkaar tegenspreken, die allemaal een andere onderzoeksmethode gebruiken, en die volgens mijn-zoon-de-dokter wetenschappelijk niet veel waard zijn. ‘Als je iets over corona wil weten, papa,’ zegt hij, ‘kun je beter de artikels lezen die men over vijf jaar zal publiceren. En sla de stukken over immuniteit maar over want dat is gruwelijk ingewikkeld. Hoe ik ooit een 18 voor dat vak heb gekregen, begrijp ik nog altijd niet.’
     Goed. Dus geen wetenschappelijke artikels. Aan de andere kant heb ik ook niet genoeg aan zo’n viroloog die op televisie komt verklaren dat het virus ‘gemeen’ is, dat de vaccins ‘fantastisch werken’, en dat we ‘allemaal samen  onze inspanning nog even vol moeten houden.’ Vandaar mijn column-voorstel.
    Als onze experts onvoldoende taal en stijl in huis hebben voor columns, zouden diepgaande interviews een oplossing kunnen zijn, iets in de stijl van ‘Humo sprak met’ uit mijn jeugdjaren. Men pikt er elke week een andere viroloog, epidemioloog, immunoloog, microbioloog, biostatisticus enzovoort uit, de journalist bereidt zich enkele dagen voor, legt de expert gedurende vijf-zes uur op de rooster, tikt de opname van het interview uit tot een kladversie van 85 bladzijden en distilleert daaruit een stuk van zestien kolommen dat alle vragen beantwoordt die ik mij ooit over corona heb gesteld. Het interview dat in Humo van 7 december verscheen, met Van Gucht en Meyfroidt, voldoet niet helemaal aan die beschrijving.
    Om te beginnen interviewt men twéé experts, in plaats van één grondig, en dan gaat het interview nog voor de helft over hun deelname aan De slimste mens. Dat is geloof ik een populair quiz-programma op de televisie. Mijn leerlingen vertelden mij vaak dat een of andere auteur die we in de klas besproken hadden, het onderwerp was geweest van een quiz-vraag in dat programma. ‘Daar zijn uw lessen erg nuttig voor, meneer,’ zeiden ze dan. Tja, nuttig … Misschien is de De slimste mens een ‘nuttig’ programma, en misschien zijn de vragen in dat programma ook ‘nuttige vragen’, maar dan een interview met vragen óver een programma waarin vragen worden gesteld, dat boeit mij al wat minder.
     Gelukkig heeft de Humo- journalist ook vragen gesteld die niet over De slimste mens gingen, maar over corona. Dat leverde enkele spectaculaire quotes op. ‘Iedereen moet het virus krijgen, maar niet allemaal tegelijk, anders verzuipt de zorg. We organiseren eigenlijk een gigantisch spreidingsplan … Ik denk dat het bij de meeste mensen nog altijd niet doordringt dat het niet de bedoeling is om iedereen in bubbels te houden en niet in contact te brengen met het virus. Iedereen zal het ooit moeten krijgen … Vroeg of laat hebben we allemaal prijs.’ Dat beantwoordt meteen een vraag die ik mij al lang stel: zal ik covid krijgen? Ja dus, want ‘iedereen’, daar hoor ik bij.
     Het jammere is nu dat de Humo-journalist niet heeft dóórgevraagd. Bijvoorbeeld. Menen de experts dat, of zeggen ze dat om de aandacht te trekken? Bedoelen ze hun uitspraak letterlijk? Bedoelen ze dus ook dat bijvoorbeeld àlle 75-plussers vroeg of laat covid krijgen? En op welke termijn zal dat gebeuren? Ten slotte: wat betekent dat voor het aantal sterfgevallen dat we nog mogen verwachten.
     Ook is het een beetje dubbelzinnig als Meyfroidt zegt: ‘Iedereen moet het virus krijgen.’ Bedoelt hij dat iedereen het virus zàl krijgen, of bedoelt hij echt dat iedereen het ‘móet’ krijgen, met andere woorden, dat die besmetting  moet worden nàgestreefd. Die laatste lezing kan ik niet uitsluiten. Elders in het inteview zegt Van Gucht  dat we een ‘basisimmuniteit’ moeten opbouwen tegen het virus, zoals kinderen een basisimmuniteit opbouwen tegen het verkoudheidsvirus, waardoor ze er als volwassenen niet zwaar ziek van worden. ‘Zo’n basisimmuniteit zal er vermoedelijk ook voor het coronavirus komen,’ meent Van Gucht, ‘misschien na één of twee besmettingen, of na de derde of eventueel vierde prik.’ Aangezien Van Gucht al een paar keer optimistische voorspellingen deed, pas ik de cijfers wat aan: we kunnen misschien een basisimmuniteit krijgen na twee of drie besmettingen of na de  vijfde of eventueel zesde prik. Maar zelfs dan blijf ik op mijn honger zitten. Bedoelt Van Gucht echt besmettingen óf prikken, dan wel besmettingen én prikken. In het laatste geval moeten we geen partij meer kiezen tussen de vaxers en de adepten van de natuurlijke immuniteit. Het is niet het een of het ander, het is allebei, bijvoorbeeld omdat de verschillende soorten immuniteit allebei hun eigen voordelen hebben die elkaar aanvullen. ’t Is alleen jammer dat de Humo-journalist de vraag niet heeft gesteld.
    Met de uitspraak dat iedereen het virus moet krijgen, maar dan volgens een ‘gigantisch spreidingsplan’, zitten we weer volop in de flatten-the-curve filosofie. Even leek het erop dat vaccins de spelregels hadden veranderd en dat het virus alsnog kon worden platgeslagen, volgens het crash-the-curve principe. Ik geloofde daar ook in***. Nog even de maatregelen volhouden, dacht ik, zoveel mogelijk besmettingen voorkomen tot iedereen gevaccineerd is, en dan is het gedaan met hospitalisaties, IC-opnames en sterfgevallen. De curve moest worden laaggehouden totdat ze in de naaste toekomst zou verdwijnen. Maar zo is het niet gegaan, en we zijn terug bij het uitgangspunt van de spreiding van de besmettingen.
     Dat werpt voor mij een nieuwe vraag op, die de Humo-journalist alweer niet heeft gesteld. Hoe kunnen we de gigantische spreiding van het virus het beste aanpakken? Moeten we werken met een gelijkblijvend pakket van maatregelen, zoals men verkeersopstopping naar de kust oplost door blokrijden aan constante snelheid? Of moeten we een anticyclisch beleid voeren? Men probeert dat soms in de economie. Bij slapte gaat de overheid meer geld lenen, openbare werken uitvoeren, rente verlagen, lonen en prijzen laten stijgen. Bij oververhitting daarentegen gaat de overheid bezuinigen, schulden afbetalen, rente verhogen, lonen en prijzen afremmen. Moeten we met corona ook zoiets doen? We stellen ons doel bijvoorbeeld op 300 IC-bedden voor Covid-patiënten. Als we een stijging van de cijfers voorzien, dan verstrengen we, maar als we omgekeerd een daling voorzien, dan versoepelen we. Op 30 juli 2021 lagen er 14 – veertien – covid-patiënten op IC. Is dat, in het licht van een spreidingsplan, niet veel te weinig? Had men niet beter in juli wat meer festivals toegelaten om dan in september te verstrengen, in plaats van te versoepelen?
     Ik heb zelf geen voorkeur voor één van de mogelijke strategieën: blokrijden, anticyclisch beleid of paniekvoetbal. Ik weet daar niet genoeg van af. Maar Humo had de vraag best mogen stellen aan Meyrfroidt en Van Gucht. Hùn voorkeur, met redenen omkleed, had ik graag gekend.

 

* Van wie we het krijgen wordt beantwoord in het lied van Tom Lehrer.

** Over de noodzaak van virologische columns zie mijn stukje hier.
*** Over mijn verwachting dat vaccins het einde betekende van flatten-the-curve: zie mijn stukje hier

dinsdag 14 december 2021

Politieke bochten


    Laatst zag ik Raoul Hedebouw, de zoon van Hubert ‘Berten’ Hedebouw*, op televisie. Die jongen heeft het tot voorzitter van de PVDA gebracht. Hem werd onder andere gevraagd of hij akkoord ging met de coronaversoepelingen die Jambon had voorgesteld voor de cultuursector. ‘Ha ha ha,’ antwoordde Raoul, ‘de vraag is, ha ha ha, welke Jambon dat heeft voorgesteld, die van vandaag, die van een week geleden, of die van, ha ha ha, morgen.’ Ik ben niet ongevoelig voor de impliciete boodschap van zo’n optreden. ‘Wij, communisten, zijn geen zuurpruimen meer zoals in de tijd van Kris Merckx. Bij ons wordt lol getapt.’ Dat kan best waar zijn. Maar toch stoorde het mij dat hij geen antwoord gaf op de vraag over versoepelingen in de cultuursector. Raoul leek wel een échte politicus.
     Je kunt Raoul niet kwalijk nemen dat hij een politieke vijand het verwijt van bochtenwerk maakt. Hij volgt daarin de journalistiek die ook graag over bochten spreekt: ‘de bocht van CD&V’, de ‘bocht van Vandenbroucke’, de ‘bocht van vul-maar-in’. Dat klinkt lekker dramatisch. Misschien gaat er wel één uit de bocht, denkt de lezer dan, zou dat niet spannend zijn? Het lijkt formule 1 wel en we weten allemaal hoe opwindend dat kan zijn, vooral als er een jongen in meedoet die in Hasselt geboren is.
     Zelf heb ik weinig bezwaar tegen een mooie scherpe bocht af en toe, vooral niet als die bocht mij goed uitkomt. Als morgen Tinne Van der Straeten plots vindt dat de kerncentrales open moeten blijven, zal ik goedkeurend knikken, bocht of geen bocht, net zoals ik nu zuur kijk als Lachaert plots vindt dat de kerncentrales toch toe moeten. Ik neem hem dan niet kwalijk dat hij een bocht neemt, maar dat hij juist die bocht neemt.
     De bocht van Jambon van enkele weken geleden – men sprak ook van een jojo-manoeuver – heb ik maar half gevolgd. Het had iets met het coronabeleid te maken. Jambon had geloof ik liever dat men massa-evenementen beperkte dan dat men de scholen sloot. Ik geef hem geen ongelijk. Maar nu we over coronabeleid spreken: wat is dat ooit anders geweest dan bocht op bocht op bocht? Verstrengen-versoepelen-verstrengen-versoepelen. Je kon het vergelijken met wat men in de economie een anticyclisch beleid noemt.
     Ik heb daar niet veel moeite mee. Het is beter dan alleen maar verstrengen-verstrengen of alleen maar versoepelen-versoepelen. Men heeft het heel even anders geprobeerd. Toen de regering iets meer dan een maand geleden haar ‘bescheiden maatregelenpakket’ voorstelde, leek het of men van de bochten af wilde. De Croo kwam op televisie een geheel nieuwe boodschap verkondigen: geen strenge of soepele maatregelen, maar maatregelen die men lang vol zou kunnen houden.’ ‘Verdorie,’ dacht ik, ‘men gaat hier warempel de Zweedse filosofie overnemen.’
     Maar het heeft niet lang geduurd. De maatregelen die men lang vol had willen houden heeft men niet lang … euh … volgehouden. Na twee weken was alweer een bocht genomen. De stijgende cijfers op intensieve zorgen, daar kon je nu eenmaal niet in een bocht omheen.

* Zie ook een van mijn oudste stukjes hier.

maandag 13 december 2021

Perceptie


     In de politiek schijnt het vaak om ‘signalen’ en ‘perceptie’ te gaan. Ik ben daar niet erg gevoelig voor. Als Joachim Coens een gek jasje draagt, of Conner Rousseau trekt op witte sneakers naar de koning, of Bart De Wever komt op televisie met een fluwelen kraagje, dan denk ik, foei, wat lelijk, maar dat beïnvloedt mijn gunstig of ongunstig oordeel over die politici niet. Als Jambon op een persconferentie moeilijk uit zijn woorden komt, dan denk ik zoals iedereen: kijk hem stuntelen. Maar ik trek daar dan niet de conclusie uit dat hij een onbekwame minister-president is. Ik weet dat gewoon niet.  Leidt hij de vergaderingen van de ministerraad in goede banen? Kan hij ruzies ontmijnen? Heeft hij zich omringd met bekwame medewerkers? Kent hij zijn dossiers?  Speelt hij op een overleg zijn kaarten goed uit? Ik heb daar allemaal geen flauw idee van. Journalisten schijnen dat te weten, want ze weten veel. Aan hén vroeg de onsterfelijke brandmeester van Godfried Bomans, de heer Koperbuik, welk soort brand hij eigenlijk aan het blussen was. Maar als het over politiek gaat, vertrouw ik die journalisten maar half. Ik zou eigenlijk liever de analyse lezen van een onpartijdig historicus, binnen 100 jaar, als ik dan nog leef.
     Of neem Alexander De Croo. Ik lees dat hij goed scoort bij opiniepeilingen. Ik voel een beetje aan hoe dat komt. Hij is beleefd, kijkt vriendelijk en bezorgd tegelijk, en herhaalt dat hij geen ruzie wil maken en een goed beleid wil voeren. Op mij maakt dat niet veel indruk. Ik zag hem zaterdagavond op televisie – ik was per vergissing naar het nieuws van vrijdag aan het kijken – en ik merkte dat hij geen enkele keer een duidelijk antwoord gaf op een vraag die hem werd gesteld. Al wil ik hier geen kwaadspreken van zijn beleid, in mijn perceptie valt zoiets slecht.
    Communicatiespecialisten hebben uitgerekend dat voorkomen, gebaren, mimiek, toon en zegging veel meer bepalen welke boodschap overkomt dan wat precies gezegd wordt. De inhoud komt op de tweede plaats. Die specialisten hebben dat zelfs in procenten uitgedrukt. Bij mij is het anders. Ik let eerder op de bottom line. Het laatste CD&V-congres stelt voor om de mensen zelf hun pensioenleeftijd te laten kiezen tussen 62 en 67 jaar, gekoppeld aan een bonus-malus waardoor je minder krijgt als je vroeger op pensioen gaat. Pieter Lesaffer in Het Nieuwsblad vindt dat een ‘verkeerd signaal’ want langer werken mag niet als een last, en pensioen mag niet als een ‘walhalla’ worden voorgesteld.
     Ik spreek Lesaffer niet tegen als hij meent dat het voor de economische motor’ van ons land beter is als we wat langer werken. Dat doel van langer werken kan echter geloof ik heel goed worden bereikt door een bonus-malus zoals CD&V voorstelt. Als de malus hoog genoeg is, zullen de meesten wel doorwerken tot hun 67-ste. Die bonus-malus is ook een eerlijk systeem: je krijgt ongeveer terug wat je erin hebt gestopt. Of het zou zo moeten zijn. De journaliste vroeg aan Coens of het systeem niet te veel zou kosten. Ik lette even niet op het geruite jasje van Coens en des te meer op zijn woorden: ‘Nee, dat moet niet zo heel veel kosten,C zei de partijvoorzitter eerder aarzelend. Dat vond ik dan weer fout. Het zou niks mogen kosten, als men alles goed uitrekent. Anders is het inderdaad weer een cadeau dat mensen ertoe aanzet om vervroegd op pensioen te gaan. Ook had Coens zijn bonus-malus beter gekoppeld aan een vork van 62 tot 70 jaar. Dan was het voor mij duidelijk geweest hoe de bonus’ kon worden verdiend: door drie jaar extra te werken.
     En verder was die 62-70 beter geweest voor de nachtrust van Lesaffer: het signaal was dan gegeven dat langer werken voor iedereen een goed idee is: voor degenen die bezorgd zijn om de ‘economische motor’ van ons land én voor degenen die als bejaarde graag een hoog inkomen hebben.

zaterdag 11 december 2021

De wet van Lavoisier in de economie


        In mijn polemiekje was ik gisteren aanbeland bij de manier waarop Pascal Cornet econmisch bedrog afleidt uit de wet van Lavoisier *. ‘Handel zonder bedrog is een illusie,’ schrijft Cornet. ‘De structuur van de economie … met concurrentie, met winstbejag als drijvende kracht … vergt ethische excellentie om de kluit niet te belazeren Wie niet op de ene of andere manier bedrog pleegt, of wenst te plegen, stelt zichzelf al marginaal op in het systeem.’
     Ik ben net als Cornet vierkant tegen bedrog, maar mijn omschrijving van dat begrip is heel wat strikter dan de zijne. Wat het callcenter deed was bedrog. Er was een akkoord tussen een firma en de staat, waarbij de firma een prestatie beloofde in ruil voor een royale betaling. In werkelijkheid werd een deel van de prestatie niet geleverd terwijl de royale betaling integraal werd uitgevoerd. Dat is een duidelijk geval van bedrog. Er zijn ook minder duidelijke gevallen. Je vindt een aantal ervan fraai geformuleerd in het hoofdstuk ‘Business’ van Elsschots Lijmen. Maar Cornet gaat veel verder. Hij spreekt al van bedrog zodra bij een handelstransactie een winst wordt gemaakt die een ‘billijke vergoeding’ overschrijdt. En wanneer wordt die ‘billijke vergoeding’ overschreden? Het impliciete antwoord van Cornet is: altijd! Hij verwoordt het zo: ‘Vanaf wanneer wordt winst woekerwinst? Ik geloof heel sterk in het dictum van Lavoisier: Rien ne se perd, rien ne se crée. Er is nooit een winst die niet een winst-ten-koste-van is.’ 
     Lavoisier dus. Ik was als scholier erg onder de indruk van die wet. Die wet heeft mijn kijk op de wereld om mij heen bepaald. Dit ging heel wat verder dan ‘de kringloop van het water’ die de meester ons op de lagere school had uitgelegd. Water verdampt, die damp vormt wolken, en uit die wolken valt regen neer. Zo zat dat dus in elkaar. Regen kwam, om het zo maar eens te zeggen, niet uit de hemel gevallen. Maar Lavoisier betrok er de kwantiteit bij. Als je een zwaar blok hout verbrandt, blijft er wat asse over die haast niets weegt. Maar als je alle roetdeeltjes die bij de verbranding vrijkwamen zou verzamelen en wegen, dan zouden die, samen met de asse, precies evenveel wegen als het oorspronkelijke blok hout. Het was ingewikkelder dan dat, maar dat was het principe.
     Een prachtige wet dus. Maar is die ook van toepassing op handelstransacties? Volgens de meeste moderne economen niet. Zij gaan ervan uit dat het in een ruilproces tussen twee partijen niet zozeer gaat om de fysieke objecten, als om de waarde die die fysieke objecten hebben voor die partijen. En die waarde is subjectief en afhankelijk van de omstandigheden. Een glas water is, voor iemand die dorst heeft, meer waard dan voor iemand die geen dorst heeft. We kunnen ons dus perfect een ruil voorstellen waaruit de twee partijen voordeel halen zonder dat de ene zijn voordeel haalt uit het nadeel van de andere. A is in het bezit van een lekkere wortel maar heeft vooral dorst. B is in het bezit van een glas water, maar heeft vooral honger. De wortel wordt geruild voor het glas water en beide partijen zijn beter af dan voorheen. De ene stilt zijn honger en de andere lest zijn dorst. De twee partijen hebben ‘winst’ geboekt.
     Die dubbele winst doet zich overigens alleen voor als de ruil vrijwillig gebeurt. Als A, die groot en sterk is, een glas water van B afneemt en hem in ruil een piepklein verslenst worteltje in handen stopt, heeft hij rechtstreeks of onrechtstreeks zijn fysieke macht misbruikt. Als A een glas water krijgt waarvan achteraf blijkt dat het stinkt en ondrinkbaar is, heeft B bedrog gepleegd. 
     Komen zo’n dwang en bedrog voor in een vrije markt-economie? Zeker wel, en zelfs vaak. Maar het is, geloof ik, niet de algemene regel**. Ik ben er in elk geval niet vaak slachtoffer van geweest. Toen we ons huis kochten, moesten we een flink bedrag lenen, 2 miljoen frank, als ik mij goed herinner. De bank legde ons een afbetalingsschema voor waaruit bleek dat we 4 miljoen frank moesten terug betalen op 20 jaar tijd. 2 miljoen extra dus. Was dat billijk? We vroegen het aan een andere bank, en daar moesten we ook 2 miljoen extra terugbetalen. We hebben dan maar een contract bij de eerste bank getekend, uit vrije wil. We hadden ook de aankoop van een huis 10 jaar kunnen uitstellen en dan hadden we geen lening nodig gehad. Maar het was zo’n mooi huis, en zo mooi gelegen, dat we die kans niet aan onze neus voorbij wilden laten gaan. Daar hadden we die 2 miljoen extra voor over. Om het meer algemeen te stellen: bij de aankoop van ons huis waren drie partijen betrokken: de verkoper, de koper – wij dus –, en de bank. Zoals ik het zie hebben we alle drie gewonnen bij de transactie. Die driedubbele winst is dus, in zekere zin, uit het niets ontstaan, wat Lavoisier op zijn terrein ook moge hebben beweerd.
     Ik wil niet te streng zijn. Cornet heeft misschien wel een klein beetje gelijk als hij winst voor de ene partij wil zien als verlies voor de andere. Dan moet je winst en verlies in een enigszins andere betekenis gebruiken. Als wij bij de onderhandelingen over de aankoop van ons huis een betere prijs hadden bekomen, dan was dat in zekere zin ‘winst’ voor ons en ‘verlies’ voor de verkoper. Als we na lang zeuren ¼ procent lagere rente hadden afgewongen bij de bank, dan was dat ‘winst’ voor ons en ‘verlies’ voor de bank. Maar de koper was niet verplicht ons die betere prijs te geven, en de bank was niet verplicht ons die lagere rente toe te kennen. De transacties werden vrijwillig afgesloten.
    ‘De wet van vraag en aanbod kan voor mijn part moreel indifferent worden genoemd,’ schrijft Cornet, ‘het gaat om de manier waarop ermee gewerkt wordt in een vrije markt waar er, helaas, onvoldoende mechanismen zijn om de hebzucht van individuen in te dijken.’  Een van die mechanismen is in elk geval dat die markt … euh … vrij is, dat wil zeggen dat de transacties vrijwillig zijn. Je kunt het ook cynischer zeggen: de hebzucht van de individuen speelt aan de twee kanten van de transactie. De Apple-mensen willen zoveel mogelijk van mijn centen in ruil voor een van hun computers, en ik wil zoveel mogelijk van mijn centen houden. Als de Apple-mensen overdrijven met hun prijs, koop ik wel een andere computer, ook al is die minder mooi om naar te kijken en minder aangenaam om mee te werken. De hebzucht van Apple wordt in een vrije markt ingedijkt door mijn hebzucht. Dat maakt het maken van ‘woekerwinsten’ zo moeilijk.
     Tot slot nog dit. Cornet schrijft dat hij ‘van zijn leven nog nooit een grote econoom gelezen heeft.’ Dat is geen schande. Ik heb ook, om maar iets te noemen, de volledige A la recherche du temps perdu niet gelezen. En de meeste economen schrijven niet zo mooi als Proust. Er is echter één boekje dat hij misschien een kans moet geven:  Waarom cola duurder is dan melk. Een filosoof over economische zaken van Bas Haring. Ik heb het indertijd zelf met veel genoegen gelezen. Het is oneindig veel beter geschreven dan Harings eerdere boekje Kaas en de evolutieleer. Het is bevattelijk, geestig en leerzaam. Er wordt niet aan differentiaalrekenen gedaan. Het predikt geen boodschap van links of van rechts. Het meeste van wat in het economische katern van de krant staat, komt niet aan bod. Maar Haring laat zien hoe prettig het is om het leven van alledag voor de verandering eens door een economische bril te bekijken.

 

* Voor de twee eerste deeltjes van die polemiek: zie hier en hier.
** Karl Marx beweerde dat dat machtsmisbruik zich altijd voordeed bij het afsluiten van arbeidscontracten. De werkgever maakte misbruik van de zwakke positie van de sollicitant die elk werk wel moest aannemen, wilde hij niet omkomen van de honger. Of die bewering juist of fout was in de tijd van Marx, laat ik hier buiten beschouwing, maar ik geloof in elk geval niet dat ze recht doet aan de huidige situatie op de arbeidsmarkt.

vrijdag 10 december 2021

Woekerwinsten


     Ik was het gisteren, tegen mijn gewoonte in, eens met veel van wat Pascal Cornet schreef over de kapitalistische economie*. Ondernemingen werken volgens economische, en niet volgens ethische beginselen. Helemaal akkoord. Nu is het tijd voor de meningsverschillen. No more Mister Nice Guy.
     Cornet schijnt te menen dat, aangezien ondernemingen geen ethisch of altruïstisch karakter hebben, ze daardoor een onethisch karakter hebben. Dat is om meerdere redenen onjuist. Ik geef er een. De bakker en de CEO van een farmareus kunnen werken volgens het winstprincipe en tegelijk de innerlijke roeping voelen om hun medemensen het best mogelijke brood of de best mogelijke medicijnen te leveren. Ik meen zelfs dat zo’n dubbele motivatie vaak voorkomt. Daarmee wordt de winst niet in gevaar gebracht. Integendeel, als hun brood en hun medicijnen de best mogelijke zijn, maken ze meer kans  een trouw klantenbestand op te bouwen.
     Vervolgens is het minstens onvolledig om het ethische karakter van een bedrijf af te meten aan de bedoelingen van bedrijfsleiding en eigenaren. Er moet ook gekeken worden naar het resultaat voor het algemeen welzijn. Als het productieproces vooral het milieu belast en het klimaat ontregelt, slechte en dure producten oplevert, en gebruik maakt van onderbetaalde werknemers, dan kun je dat, met enige slechte wil, onethisch noemen. Maar als, om welke reden ook, de milieuschade afneemt, de producten goed en goedkoop zijn, en de werknemers een flinke boterham verdienen, dan kun je de situatie, met enige goede wil, juist wel ethisch noemen, zelfs als je het motief dat tot die bevredigende situatie heeft geleid – winstbejag – als onethisch beschouwt. De vraag of nu het ene dan wel het andere scenario de werkelijkheid het beste weergeeft, zou een feitelijk antwoord vergen, met heel veel cijfers en statistiek, iets waar ik noch de tijd, noch de gedrevenheid, noch de kennis voor heb.
    Ten slotte verwijst het ‘woekerwinstprincipe’ waar Cornet zich zo aan stoort, niet noodzakelijk naar onethische of zelfs maar egoïstische bedoelingen. Het kan, maar het moet niet. Als een farmareus gebruik maakt van een onevenwicht in vraag en aanbod om bepaalde medicijnen aan een 
woekerprijs te verkopen, met de bedoeling om daarmee een ander medicijn te ontwikkelen dat dan goedkoper op de markt komt en miljoenen levens redt, dan is die motivatie juist heel ethisch. En zelfs de uitgekeerde winst heeft een ethisch kantje. Die kan bijvoorbeeld worden uitbetaald aan bejaarden die via hun pensioenfonds hun centjes in de farmasector hebben belegd.

     Cornet geeft toe dat veel economische transacties ‘eerlijk en fatsoenlijk verlopen’ en dat de ‘uitwassen eerder uitzondering dan regel zijn.’ ‘Maar,’ gaat hij verder, ‘de systeemfout is dat er in de economie altijd minstens een mogelijkheid is van onethisch gedrag.’ Dat is natuurlijk waar, maar die mogelijkheid heeft niets met de economie als systeem of domein te maken, maar met de natuur van de mens. Kant schreef al, met een zekere gelatenheid: ‘Aus so krummem Holze, als woraus der Mensch gemacht ist, kann nichts ganz Gerades gezimmert werden.’ Cornet weet dat trouwens heel goed. ‘Iedereen moet in eigen boezem kijken,’ schrijft hij. ‘Iedereen moet voor zichzelf uitmaken in hoeverre hij niet zwicht voor klein profijt. Een te groot bedrag teruggekregen aan de kassa. Een gevonden brieventas met geld in. De fotokopieermachine van de baas … Daar, in die kleine transacties, begint het.’ ’t Is waar. Maar ’t betekent ook dat overal waar mensen zijn, de mogelijkheid van onethisch gedrag opduikt, en niet alleen in het economische. Die mogelijkheid doet zich voor in de relatie met je vrouw, in je betrekkingen met vrienden en collegas, in je gedrag in het verkeer, enzovoort.

     Ik vrees echter dat ik er zo goedkoop niet vanaf kom. Cornet heeft namelijk zijn toegeving - dat ‘uitwassen eerder uitzondering dan regel zijn’ - wat al te snel gedaan, en hij komt erop terug. Op het einde van dezelfde alinea bestaat de systeemfout van de economie al niet meer uit de mogelijkheid tot fraude, maar uit de onvermijdelijkheid dat een ondernemer die mogelijkheid in een vrije markt wel moet benutten. Cornet beroept zich op de wet van Lavoisier om het hele economische systeem als een vorm van fraude te bestempelen. 
     Daar valt wel iets tegen in te brengen, maar dat zal voor morgen zijn. Er staat hier ook nog een piano en een biljart. Boven liggen zeven deeltjes Bastiat die dringend moeten worden ingebonden. En ik wil ook die reactionaire roman Mijn heilstaat van Boudewijn van Houten vandaag nog uitlezen.

 

* Mijn stukje van gisteren vind je hier. 

donderdag 9 december 2021

Het frauderende callcenter en de kapitalistische economie (1)

 


     Als Pascal Cornet over politiek of economie blogt, ben ik het nooit met hem eens. Maar hij doet dat altijd op een verfrissend naïeve manier, zonder omwegen, en met de verzekering dat hij van de materie eigenlijk niet veel afweet. Dat schept een band. Zelf gebruik ik af en toe wel eens een omweg, en mijn naïviteit is soms wat gespeeld, maar net als Cornet laat ik zelden na om de lezer te verzekeren dat ik van de materie niet zoveel afweet.
     Laatst plaatste Cornet iets over de fraude die men heeft ontdekt bij de corona contactopsporing*. Eén van de callcenters plaatste haar medewerkers ‘in opleiding’, liet ze telefoontjes opnemen voor àndere opdrachtgevers, en incasseerde tegelijk de vergoeding van de staat. Cornet gebruikte dat voorbeeld van fraude om te wijzen op een ‘systeemfout’ in de vrijemarkteconomie. Volgens hem ‘boorde die economie niet het beste in de mens aan.’ ‘Winstbejag’ was een ‘verwerpelijk economisch instinct’ dat leidde tot ‘schaamteloze woekerpijzen’. Hij had sympathie voor Jezus die woedend de kooplui uit de tempel verjoeg.
    Dat optreden van Jezus heb ik zelf nooit gesmaakt. Ik had, in mijn linkse verleden, net als Cornet een afkeer van commercie en winst, maar met handelaren had ik vooral medelijden. Ik kon in mijn naïviteit, die dit keer echt was, niet begrijpen dat veel van die handelaren op de markt, langs de straat, of in hun winkeltje, vaak hun dag en hun boeken afsloten met een aardige winst, ook al had ik ze zelf toen ik voorbijkwam niks zien verkopen. Ik weet nu beter, maar ondertussen is mijn hele afkeer voor die winst verdwenen.
     Er is op het blogstukje van Cornet een antwoord gekomen van Frederik Marain, die een eigen blog heeft: de Reluctant Economist. Ik ben het ongeveer met alles eens wat Marain in dat antwoord schrijft, maar ik weet ook dat Cornet niet door dat soort stukjes kan worden overtuigd. Overtuigen is op zich al heel moeilijk en bovendien discussiëren de twee heren op een andere niveau: de ene begeeft zich op het vlak van de hoge ethiek en de andere op dat van de efficiëntie. En daarnaast bekent Cornet dat hij geen enkele van de grote economen gelezen. ‘Zelfs Marx niet,’ schrijft hij. Voor mij was dat anders. Toen ik mij allerlei vragen begon te stellen bij mijn linkse ideologie, en boekjes begon te lezen van vrije markt-economen, had ik de helft van de weg al afgelegd. Bij Marx zelf had ik immers geleerd over de economische voordelen van het winstprincipe, van de concurrentie, en van de grootschalige productie. Marx dacht dat die kenmerken eerst vooruitgang hadden gebracht, maar daarna de vooruitgang afremden. Alleen dat laatste bleek niet te kloppen.
     Waar overtuigen te hoog gemikt is, en pogingen daartoe niet erg beschaafd zijn, blijft verduidelijking over als aangenaam en eerbaar tijdverdrijf**. Laat ik beginnen met eerst goede punten uit te delen. Cornet schrijft: ‘Ethische economie is strikt economisch gesproken onverantwoord.’ Ja, en strikt ethisch gesproken is dat juist. Vrije markt-econoom Milton Friedman zegt ook zoiets. In 1970 publiceerde hij zijn fameuze essay ‘The Social Responsibility of Business is to Increase its Profits.’ Als Cornet dat artikel leest, zal hij al zijn oordelen en vooroordelen over het onethische kapitalisme bevestigd zien.
     Marain probeert in zijn antwoord een en ander te relativeren door te wijzen op de ‘bourgeois virtues’ (zelfstandigheid, ijver, spaarzaamheid, verdraagzaamheid) waar Deirde McCloskey graag over schrijft. Maar hij moet toegeven dat de vrije markt toch ‘niet het aller-allerbeste’ van de mens aanboort, of je zou egoïsme en eigenbelang bij dat aller-allerbeste moeten rekenen. Zo ver zal ook McCloskey niet gaan. Adam Smith wees er al op dat de bakker en de slager bij het uitoefenen van hun beroep niet gedreven werden door zo’n mooi ethisch beginsel als solidariteit. En Hayek prees Bernard Mandeville omdat die juist als een van de eersten had laten zien hoe private ondeugden, zoals winstbejag, konden bijdragen tot een grotere welvaart in de hele samenleving.
     Een ander goed punt krijgt Cornet voor het onderscheid dat hij maakt tussen winsten en ‘woekerwinsten’. Als de ondernemer een product verkoopt aan de prijs dat het hem zelf heeft gekost met daarbovenop een vergoeding voor zijn inspanning, dan maakt hij ‘winst’. Alles wat daarboven gaat, is ‘woekerwinst’. En die ‘woekerwinst’ is, zoals Cornet vermoedt, de motor van het kapitalisme. Dat is precies de analyse die Ludwig von Mises ook maakt, alleen noemt hij die woekerwinst … winst. Winst ontstaat volgens Mises als een ondernemer een onevenwicht heeft ontdekt tussen vraag en aanbod, en daarvan profiteert door hogere prijzen aan te rekenen dan onkosten-plus-vergoeding. En als dat onevenwicht groot is, bij een nijpende schaarste bijvoorbeeld, dan gaat men die winst in de wandeling ‘woekerwinst’ noemen, maar het principe is hetzelfde.
     Marain antwoordt – helemaal terecht – dat die woekerwinsten juist in het voordeel uitdraaien van de hele samenleving. Als er te weinig mondkapjes of zelftesten zijn, worden die heel duur verkocht, met veel winst, waardoor het voor producenten heel interessant wordt om er veel van te produceren – waardoor de prijzen weer dalen. De woekerwinst, of in Mises’ terminologie de winst, is een tijdelijk verschijnsel dat na een poos weer verdwijnt. Cornet is niet onder de indruk van dat antwoord. Het kwaad is geschied, een producent heeft zich als een ‘dief’ gedragen en  ‘de marktcorrectie komt altijd te laat.’ Marain en ik zijn blij dat die ‘correctie’ er komt, Cornet is boos omdat ze te laat komt.
     Een laatste goed punt voor Cornet is zijn pleidooi voor een CO2-taks. Ondernemers zijn meestal geneigd om ook zonder staatstussenkomst hun producten te optimaliseren: smakelijker voedsel, pittiger drankjes, betere auto’s, veiliger vliegtuigen. De producent volgt daarin, soms met een zekere vertraging, de wensen en voorkeuren van de consument. Maar bij CO2-uitstoot heb je een zogenaamde ‘externaliteit’ waar niet de klant, maar de hele samenleving voor- of nadeel van ondervindt. De staat kan dan, als vertegenwoordiger van de gemeenschap, een norm opleggen die de onderneming uit zichzelf niet zou hebben gevolgd. Er komt een CO2-taks, de vliegtuigreizen worden duurder, een aantal klanten haakt af, en de winst in de sector daalt, waardoor faillissementen, fusies en afdankingen volgen. ’t Is jammer, maar klimaatbeheer heeft zijn prijs.
     Elke onderneming moet bepaalde normen respecteren voor haar producten en diensten. In veel gevallen stelt de onderneming die zelf op met de bedoeling om klanten aan te trekken of te behouden. In andere gevallen, zoals bij de CO2-uitstoot, legt de staat een norm op, en de onderneming wordt verplicht om die te volgen. Voor mij is dat een prima regeling. Maar Cornet blijft op zijn honger. De onderneming heeft die normen niet gevolgd uit eigen vrije wil. ‘Ziedaar,’ schrijft hij, ‘het ethische failliet van de economie: afgedwongen goedheid is in moreel opzicht niet bijzonder hoogstand.’ En dat is waar. Alweer zit Cornet op één lijn met Friedman. De onderneming is niet moreel, want ze streeft niet het goede om het goede na. Ze is ook niet immoreel, want ze streeft niet het slechte om het slechte na. Ze is amoreel. En ondertussen doet ze heel goede dingen, wat ook haar motivatie mag zijn.
    ‘Ondertussen doet ze ook veel slechte dingen,’ hoor ik Cornet al opwerpen. Oké, dat is iets voor morgen. 

 

* Het blogstukje van Cornet vind je hier, het antwoord van Marain hier, en het daaropvolgend antwoord van Cornet hier. Het verder geciteerde essay van Milton Friedman vind je hier.

** Die eerbaarheid wordt helaas in twijfel getrokken door de woke-beweging die het nijdige begrip ‘mansplaining’ heeft uitgevonden. Zie hier.