In het vierde middelbaar gaf ik een aantal
lessen over ‘technieken van de humor’. Dat was een mooie gelegenheid om de
leerlingen tekstjes te laten lezen van Godfried Bomans, Simon
Carmiggelt, Kees van Kooten, Koen Meulenaere, Annie Schmidt, de twee broers Van
het Reve en nog enkele anderen.
Ik heb toen zelf ook enkele geleerde teksten gelezen
óver humor, van Schopenhauer, Bergson, Daninos en nog enkele anderen. Een van
die teksten was een heus doctoraat van Hans van den Bergh: Konstanten in de komedie. Een onderzoek naar komische werking en
ervaring. De doctorandus had daarvoor een aantal komedies bijgewoond en had
genoteerd wanneer het publiek lachte. Hij had dat ook gedaan met enkele
op grammofoonplaat of op band opgenomen voorstellingen. Zo kwam hij
uiteindelijk aan een lijst van 3611
‘Komische momenten’, die hij in zijn proefschrift afkortte tot ‘K.M’ in het enkelvoud en ‘K.M.M.’ in het meervoud. Wat hebben die literatuurwetenschappers een boeiend leven.
Je begrijpt ongeveer welke technieken van
de humor ik besprak: ironie, parodie, contrast, paradox, taboedoorbreking, dubbele
bodem, overdrijving, understatement, te veel of te weinig woorden gebruiken,
‘stating the obvious’ enzoverder. Het kwam erop aan om leuke voorbeelden te
zoeken of te verzinnen.
Twee dingen zijn mij door die lessen te
geven duidelijk geworden. Die zogenaamde technieken werken niet altijd. Je moet
er minstens een paar combineren voor een echt K.M. optreedt.* Neem de eerste de
beste bekende witz. ‘Het ziet er slecht uit. Diego Maradona dood, Paolo Rossi
dood, Robbie Rensenbrink dood, en ik voel mij de laatste tijd ook niet zo
lekker.’ Je hebt hier een reeks ‘technieken’ tegelijk: een aperte onwaarheid
(ik heb nooit gevoetbald), een heterogene opsomming (ik hoor niet in het
rijtje), impliciete uitdrukking (dat ik binnenkort zou kunnen doodgaan) naast
nog eens een taboedoorbrekend prijzen van mijzelf. Haal enkele van de
bestanddelen weg, en veel van het effect verdwijnt. ‘Ik kan even goed
voetballen als Maradonna’, is bijzonder flauw. Net als: ‘Straks kan ik ook
overlijden.’
En dan is mij nog iets opgevallen. Alle,
of laat ons zeggen de meeste, technieken lijken ook als ‘gewone’ stijlfiguur
gebruikt te worden, zonder op het eerste gezicht een komisch effect na te
streven. Denk aan het rijtje hierboven: overdrijving, taboedoorbreking, paradox … Stentor van Homerus kon even luid schreeuwen als 50 mannen. Dat is een flinke overdrijving, maar is het grappig? ‘Alles zoop en naaide, heel Europa
was één groot matras’, schreef Campert. Dat was niet alleen een overdrijving; voor oudere dichters was in die tijd, geloof ik, zelfs het woord ‘matras’ een taboe. Maar heeft iemand gelachen met het gedicht? Dickens begint A Tale of Two Cities met een reeks paradoxen waarvan de eerste de bekendste is. ‘It was the best of times, it was
the worst of times.’ Maar wordt A Tale niet als een van zijn minst humoristische boeken beschouwd?
Mijn mening is dat die Stentor met zijn luide stem, die matras waarop ‘alles’ zuipt en naait, en ten slotte die tijden die tegelijk
goed en slecht zijn, op hun manier een héél, héél klein beetje grappig zijn. In die zin is
literatuur, ook op haar somberste bladzijden, altijd een heel klein beetje grappig, zoals
muziek, ook in haar vrolijkste notenrijtjes, dat nooit is, of nooit zou mogen zijn**.
* Van
den Bergh noemt dat de ‘meerwaardigheid van de K.M.M.’, maar hij gelooft niet
dat zo’n meerwaardigheid het publiek harder aan het lachen brengt.