dinsdag 27 juni 2023

Hemingway, en andere kortjes

 


Hemingway
 De nieuwste Penguin-editie van Hemingways The Sun Also Rises bevat de volgende waarschuwing: ‘This book was published in 1926 and reflects the attitudes of its time. The publisher’s decision to present it as it was originally published is not intended as an endorsement of cultural representations or language contained herein.’ 
Wie zich stoort aan de trigger warning mag toch niet vergeten de mensen van Penguin ook te feliciteren met hun beslissing om Hemingways boek in zijn oorspronkelijke vorm weer te geven*. Ik moet er niet aan denken dat ze waren beginnen knoeien met het onorthodoxe gebruik van nevengeschikte zinnen in Papa’s proza. 
     Met één commentaar op de sociale media heb ik moeten glimachen. Het betrof een voorstel dat bezitters van oudere uitgaven van The Sun Also Rises zelf de waarschuwing in eigen handschrift zouden aanbrengen op het titelblad van hun exemplaar. In dezelfde geest heb ik voorgesteld dat Penguin een stempel zou verspreiden zodat de tekst – zonder het specifieke jaartal 1926 natuurlijk – ook in andere boeken kan worden gezet. Dat is vooral interessant voor mensen die bijvoorbeeld tien of twaalf boeken in huis hebben, of zelfs meer, of voor mensen met een lelijk handschrift. 
     Het beste lijkt mij in elk geval dat het tekstje voortaan wordt opgenomen in álle nieuwe uitgaven, behalve uiteraard van de Bijbel. Het kan worden uitgebreid met waarschuwingen over geweld, ruwe taal, alcohol, tabak (gerookt of gepruimd), verdovende en opwekkende middelen, normaal en abnormaal seksueel verkeer, en wilde muziek.
     Het einddoel moet zijn dat de tekstje voor de lezer zo cliché en zo betekenisloos wordt als de bepalingen over het copyright, en de vermelding ‘All characters and events in this book are ficticious. All resemblance to persons living or dead is coincidental.’

Decadent
     Als ik aan mijn leerlingen het decadentisme van Karel van de Woestijne of Louis Couperus begon uit te leggen, kon ik in eerste instantie op enthousiaste belangstelling rekenen. ‘Was dat met decadente feestjes, meneer?’ Ja, misschien, maar ze mochten zich die feestjes in elk geval niet voorstellen als hún feestjes, met veel vrolijkheid en levenslust en lachende gezichten. Ze moesten vooral denken aan ‘vermoeidheid’. Als ik het nu zou uitleggen zou ik misschien citeren uit het Knack-interview met de Russische politologe Jekaterina Schumanns: ‘Het is geen wetenschappelijke term, maar Rusland is moe. De Russische samenleving is totaal gedemoraliseerd. Het is een land dat zich oud voelt, ontmoedigd, ontdaan van elke vorm van levenslust.’ En misschien zou ik mijn leerlingen dan, enigszins misleidend, een foto laten zien van opa Poetin met een dekentje op zijn knieën.

Decadent (2)
     Ik kan het woord ‘decadent’ niet uitspreken of er komt mij een regel van Reinhard Mey voor de geest, uit zijn lied Annabelle, waarin hij zichzelf beschrijft als ‘im höchtsten Grade dekadent’.  

Fatima
     Een jaar of tien geleden waren we tegen valavond door Portugal aan het rijden toen we plots in de verte een lichtend kruis zagen. Ik keek op de kaart, en het bleek dat we in de buurt van Fatima waren, waar in 1917 de Heilige Maagd was verschenen aan drie herderinnetjes. Ik maande mijn vrouw aan om in de richting van het kruis te rijden. We hadden geluk. We kwamen net op tijd om de jaarlijkse processie te zien ter ere van de verschijning: een indrukwekkende stille stoet van duizenden mensen met een brandende kaars in de hand.
      Ik vertelde aan Jan het verhaal van Maria’s verschijning en de mirakels die ze gedaan had zoals mijn grootmoeder het allemaal aan mij had verteld. Van de zon die in Fatima tot dichtbij de aarde genaderd was, zodat de 70.000 toeschouwers die eerst kletsnat waren van de regen, in enkele seconden weer helemaal droog waren. En van de de Drie Geheimen die Maria aan de meisjes had meegedeeld. Het Eerste Geheim was eigenlijk geen echt geheim. Maria had aan de meisjes in een visioen de hel laten zien, en hoewel ze dat op voorhand wisten, waren ze toch geschrokken dat het zó erg was. Het Tweede Geheim betrof Rusland. Het kon daar fout aflopen (1917!), maar het kon ook goed komen als er flink gebeden werd. Het Derde Geheim was lang in een verzegelde enveloppe in het Vaticaan bewaard gebleven. (Het ging over het vermoorden van de Paus en de bisschoppen door wrede soldaten, maar dat wist mijn grootmoeder nog niet).
      Op Facebook las ik laatst op een pagina, die anders vooral Borges- en Unamuno-citaten laat zien, een meme over de Fatima-geheimen: Poetin is door god uitverkoren om deze wereld te beschermen. Het Derde Geheim van Fatima hield in dat Rusland de redder van de wereld zal zijn. Het Vaticaan verbergt het geheim dat in 1960 bekend had moeten worden gemaakt. Dat lijkt mij allemaal erg onnauwkeurig. Het is het Tweede Geheim, en niet het derde, dat in cryptische woorden over Rusland spreekt, en het Derde Geheim zelf is geen geheim meer want het is ondertussen door het Vaticaan vrijgegeven, op 13 mei 2000.
     Anderzijds, sommigen geloven dat het Vaticaan het Derde Geheim slechts gedeeltelijk heeft vrijgegeven. Misschien staat er alsnog iets in over Poetin. Maar hoe weet die meme-auteur dat? 

Langste dag
- De langste dag van het jaar valt elk jaar vroeger
- Je bedoelt de 21ste juni.
- Ja, die bedoel ik. Die valt elk jaar vroeger.

Stalin meets artists
     Het event ‘Pope meets artists’ op 24 juni 2023 doet mij enigszins denken aan de ontmoeting die Stalin op 26 oktober 1932 had met Sovjet-schrijvers.
      Eerst de Heilige Vader. Die had in zijn toespraak een paar vleiende woorden over voor de aanwezige kunstenaars, ‘zijn bondgenoten in  de verdediging van de menselijkheid van de mensheid.’ Als slagzin kan dat tellen, l’umanità dell’umanità. Ik mompel het zachtjes voor mij uit.
      Dan het andere vadertje. Die had indertijd ook een paar vleiende woorden over voor de aanwezige schrijvers. ‘De productie van zielen,’ zei hij ‘is belangrijker dan de productie van tanks … en daarom hef ik het glas op jullie, schrijvers die de ingenieurs van de ziel zijn.’ De ingenieurs van de ziel … ook dat kan ik zachtjes voor mij uit mompelen, alleen niet in het Russisch. Инженеры человеческих душ, ik zou niet weten hoe dat klinkt. En als ik het wist zou ik het niet kunnen uitspreken.
    (PS. Een lezer meldt mij dat het Russisch als inzjenjeri tsjelavjetsjeskig doesch moet worden uitgesproken. Dat eerste en dat laatste woord vallen nog mee.)

De wrede hertog Alva
     Een van de Karel van het Reve-stukken die ik het vaakst herlees is zijn ‘Causerie’ over een studiereis in het fictieve land Allergië, waar de allergheidsregime van Lola Montez heerst, dat een strikte scheiding van de geslachten oplegt ‘zodat mannen en vrouwen zich vrij naar eigen aard kunnen ontwikkelen.’ Het is een pastiche op de stijl die sympathiserende Ruslandreizigers in de jaren zestig gebruikten op openbare lezingen, compleet met flauwe mopjes. Het mooist vind ik de zin over ‘de naam Leicester die voor ons alleen herinneringen oproept aan een Londense winkelstraat, maar die voor de Allergiërs, met zijn herinnering aan een wrede landvoogd, gruwelijke realiteit is.’ Sinds ik die zin voor het eerst las, denk ik elke maand minstens een keer aan de wrede hertog Alva (1507-1582) die voor ons Vlamingen ‘gruwelijke realiteit is.’ 

Reacties van het publiek
     Een schaduwzijde van Van Reybroucks verslag aan de Paus is dat het iets te veel tot het literaire genre van het schoolopstel behoort. De tekst verbetert aanmerkelijk als we hem ons voorstellen als de schriftelijke neerslag van een lezing voor een zaal van mensen die sympathiseren met Van Reybrouck of met paus Franciscus of met allebei. Het wordt dan een heel ander literair genre. De regie-aanwijzingen en de reacties van het publiek voegen een laag toe aan de tekst. Kijk maar.

Met zijn fijne, tamelijk hoge stem onderbrak de paus af en toe de lectuur van zijn tekst om te improviseren, om te verduidelijken, om (met nadruk) live na te denken. (komt op dreef) Zo gaf hij blijk van zin voor humor toen hij ironie ‘een schitterende deugd’ noemde (gelach in de zaal) die in de Bijbel vaak diende om ‘de pretentie van zelfgenoegzaamheid, oneerlijkheid, onrecht en wreedheid te doorprikken die vaak onder de macht en zelfs het sacrale schuilgaat.’ (applaus) Het leek alsof hij het niet alleen over het verleden had. (gelach, gevolgd door langdurig applaus). 

Tussentaaltest
    In het programma Nieuwe Feiten neemt Lieven Vandenhaute wekelijks een taaltest af van Annlies Bontjes, een Nederlandse journaliste die in België verblijft. Hoe goed begrijpt Annelies onze Vlaamse tussentaal? Begrijpt ze bijvoorbeeld de uitdrukking ‘Je hebt het vlaggen’ ? Nee, dat begreep Annelies niet. Lieven legde het uit: dat betekent ‘Je hangt eraan.’ De consternatie van Annelies in de studio was hoorbaar. Nog begreep ze het niet.

Polemische stijl
     Alles is toegelaten in de oorlog, in de liefde en in de polemiek. Maar een beetje stijl strekt tot aanbeveling. In De Standaard van 21 juni polemiseert Marc Reynebeau tegen econoom Peter De Keyzer die op Twitter een diagram had geplaatst over belastingen op kapitaal. Reynebeau noemt De Keyzer ‘een bedrijfsconsultant die in de publieke media geregeld als economisch expert zijn mening ten beste mag geven ... Economen die een zekere wetenschappelijke deskundigheid pretenderen, zouden moeten weten dat dat diagram omstreden en zelfs berucht is.    
     Zo schrijf je toch niet! Vergelijk even. ‘Marc Reynebeau is een scribent die in De Standaard geregeld als journalist zijn mening ten beste mag geven.’ Hoe flauw! Of: ‘Reynebeau die een zekere historische deskundigheid pretendeert, zou moeten weten dat zijn interpretatie van de Guldensporenslag omstreden en zelfs berucht is.’ 
     Le style, monsieur le commissaire!

Ongetwijfeld’
     Ik lees liever de zakelijke stukken van Joren Vermeersch dan de retorische stukken van Mia Doornaert. De baronnes predikt teveel voor eigen parochie, vind ik. Maar in Doornaerts stuk over de zaak-Sanda Dia, daar had ik geen been in gezien.  Er stond, dacht ik, niets in wat de linkse medemens nodeloos zou provoceren. Ik had het echter fout voor. Mark Van de Voorde maakte zich op zijn FB-pagina heel boos over dat stuk. De ridder in de Kroonorde verweet de baronnes dat ze ‘de mensen valselijk zaken toedichtte’ en wel vaker ‘de feitelijke waarheid verdraaide’. Ik citeer het begin van zijn polemiek: ‘Mia Doornaert schrijft dat de ouders van Sanda Dia liever hadden gezien dat de Reuzegommers achter de tralies waren gevlogen. Die mensen hebben dat nooit gezegd.’
     Dat was waar, die ouders hadden dat nooit gezegd, dat ik wist ook. Had ik dat zinnetje dan niet opgemerkt toen ik Doornaerts stuk las? Ik lees het opnieuw en inderdaad, in de vierde zin staat waar Van de Voorde naar verwijst. ‘De ouders van Sanda Dia hadden ongetwijfeld liever gezien dat de betrokken studenten een tijdlang in de gevangenis zaten.’ 
     Akkoord, maar is dat een ‘vedraaiing van de feitelijke waarheid’? In haar stuk gebruikt Doornaert het woord ‘ongetwijfeld’. Dat kan een zekerheid uitdrukken, maar ook het omgekeerde.  In het voorliggende geval wijst het op een snelle speculatie van ondergeschikt belang, een soort toegeving, niets meer dan een aanloop tot de ‘maar’ die volgt. Het is alsof ik zou schrijven: ‘Mark Van de Voorde heeft het land ongetwijfeld veel diensten bewezen als adviseur van verschillende CD&V-politici, maar …’ en dan volgt wat ik echt wil schrijven, bijvoorbeeld dat het erg onverdraagzaam is van hem om De Standaard te vragen om Mia Doornaert ‘geen vrij podium als vaste columnist’ meer te geven. Kijk, dan moeten Jan en Piet mij er ook niet van beschuldigen dat ik 
de feitelijke waarheid verdraai omdat zij misschien kunnen aantonen dat Van de Voorde het land geen grote diensten heeft bewezen.


* In tegenstelling tot de boeken van Agatha Christie, Roald Dahl, Ian Fleming en de onsterfelijke P.G. Wodehouse die wél werden aangepast.

zondag 25 juni 2023

Hoe druk je je bewondering uit voor Grote Kunstenaars?


        Gerard Reve is nog een poosje getrouwd geweest met de dichteres Hanny Michaelis, die ook goed met de piano overweg kon. Als er bezoek aanbelde, riep Gerard naar Hanny: ‘Ga snel een stukje Bach spelen; dan zien ze dat we niet van de straat komen.’  En als hij dan de deur opendeed vertelde hij aan de bezoekers dat hij Hanny had opgedragen om een stukje Bach te spelen zodat ze zouden zien dat het echtpaar Reve-Michaelis niet van de straat kwam.
     Je kunt Reves grap op twee manier uitleggen. Ofwel bespot hij het snobisme van lui die hoog opgeven van Bach met de uitsluitende bedoeling van zich te laten voorstaan op hun goede smaak. Zulke mensen houden helemaal niet van Bach, ze doen maar alsof. Ze hebben zichzelf een voorliefde voor Bach aangepraat omdat ze weten dat het prestige van de componist dan op henzelf afstraalt. Alleen betwijfel ik of snobisme in deze pure, onverdunde vorm vaak voorkomt. Ik ga er tot bewijs van het tegendeel van uit dat de meeste mensen die Bach prijzen, dat doen omdat ze die muziek prachtig vinden, wat natuurlijk allerlei bijbedoelingen niet uitsluit. Als ik in de klas een schrijver prees, was dat bijvoorbeeld ook om mijn leerlingen bij te brengen dat ze Grote Literatuur moesten eerbiedigen, zelfs al zouden ze er in in hun leven nooit toe komen om er iets van te lezen.  
     De andere uitleg van Reves grap is dat het een poging is om de bewondering voor Grote Kunst op een gepaste manier onder woorden te brengen. Een tikje zelfspot is dan een van die manieren. Maar zoiets ligt niet in eenieders karakter. 
     Ik schreef gisteren een stukje over het verslag dat David Van Reybrouck maakte over zijn audiëntie bij de Paus in het kader van ‘Pope meets artists’. Ik had eerst verkeerdelijk gedacht dat het om een pastiche ging, en ik legde in mijn stukje uit hoe die vergissing mijn appreciatie van het verslag had beïnvloed. Maar tegelijk – ik kan dat niet ontkennen – dreef ik een beetje de spot met Van Reybrouck.
     Alhoewel, waarom eigenlijk die spot? Dat Van Reybrouck zijn trots om tot het illustere gezelschap te zijn toegelaten niet verbergt? Welnee, eerder omgekeerd: hij had het nog duidelijker moeten toegeven. Dat hij zo eerbiedig schrijft over de Vaticaanse gezagdragers als Paus Franciscus met zijn ‘zelfgeschreven tekst’, en over de ‘bijzonder aimabele Portugese kardinaal José Tolentino die ‘nu al getipt wordt als de toekomstige paus’? Welnee, een zekere eerbied voor gezagsdragers vind ik een mooie eigenschap. Dat hij het hele gebeuren zo ernstig beschrijft? Welnee, er is niets mis met wat ernst op tijd en stond. Ik zou zo’n gebeurtenis liever beschreven zien door Jo Komkommer, maar zoiets is een kwestie van smaak. Bovendien is de tekst, op zijn manier, erg goed geschreven. Ik heb er hele stukken van overgenomen en nergens voelde ik de neiging om iets te herschrijven. Als ik citeer van journalisten heb ik die neiging bijna altijd.
 
     Ik geef toe dat Van Reybroucks – en Franciscus’ –  naïeve en hoogdravende woorden over de hoge humanitaire roeping van de kunst slecht passen bij mijn eigen zure opvatting over mens en maatschappij. Maar dat zegt meer over mij dan over Van Reybrouck. Zijn houding is juist bewonderenswaardig. Hij heeft, bij zijn onderzoek naar de gruwelen in het Congolese en Indonesische verleden, veel dieper gekeken in de zwarte ziel van de mens dan ik, en toch heeft hij beslist om het cynisme te laten varen en naïviteit en enthousiasme te omarmen. En het is lang geen uitgemaakte zaak of naïviteit, dan wel cynisme, het meeste schade hebben aangericht in de loop van de geschiedenis.
     Blijft over, en daarmee ben ik weer bij mijn uitgangspunt beland: de barokke manier waarop Van Reybrouck zijn bewondering voor kunstenaars uitdrukt. Paolo Giordano ‘die mij destijds zo diep en dagenlang ontroerd had’, ‘Anselm Kiefer, ‘misschien wel de grootste schilder van onze tijd’, Jean Nouvel, ‘de schitterende Franse architect’, Lauri Anderson ‘de onvermoeibaar innovatieve kunstenaar’, Joana Vasconcelos ‘de Portugese monumentale beeldhouwster die naast mij zat’, de Japanse cellist Issei Watanabe die ‘heel subtiel en lichtvoetig twee dansen uit Bachs onuitputtelijke cellosuites speelde’ en ten slotte –  hij bevond zich immers in de Sixtijnse Kapel –  het ‘wemelende, geniale, rusteloze, felle plafond’ van Michelangelo.
     Begrijp mij goed, ik heb geen moeite met die pletwals van namen. Ik vind dat juist leerrijk. Ik heb bijvoorbeeld de naam gegoogled van Anish Kapoor die door Van Reybrouck vernoemd wordt en vond zo een reeks foto’s van beeldhouwwerken die ik heel aardig vond. Maar als bewondering te beaat wordt, krijgt ze iets lachwekkends. Ik lees met plezier Las Cases en Eckermann, maar schud toch af en toe meewarig het hoofd over hun adjectieven. ‘Ook in zijn flanelletje zag de Olympiër er goddelijk uit,’ pasticheert Bomans de beroemde Goethe-biograaf*. Karel van het Reve, omgekeerd, prijst Tucholsky omdat die niet meedeed aan het ‘voortdurend loven, stroopsmeren en pluimstrijken ten aanzien van Goethe, Schiller, Rembrandt, Socrates, Beethoven en Co’ maar daarentegen die kunstenaars ‘als een gentleman’ tegemoet trad.
      Goed, akkoord, en hoe bewaar je dan je cool als gentleman als je écht een grenzeloze bewondering hebt voor Socrates, Beethoven en Co? Dat is inderdaad een moeilijke kwestie, maar er bestaan wel een paar trucjes. Het eerste is om een bitter ingrediënt toe te voegen aan de stroop. Je vereert Socrates, maar Aristotels vind je een oude zeur. Of je aanbidt Beethoven, behalve zijn eerste, tweede, vierde, zesde en negende symfonie. Zo had Van Reybrouck in de Sixtijnse Kapel minstens één van de honderd kunstenaars kunnen aanwijzen van wie hij ronduit toegaf dat diens werk hem niet lag of van wie hij vond dat het met zijn humanitarisme zo’n vaart niet liep. 
     Het tweede trucje is subtieler. Je vervangt de clichés van de high brow door de clichés van de oningewijde leek. ‘Watanabe speelde twee ‘prachtige’ stukjes uit de cellosuites van Bach, en je zwijgt over hoe ‘subtiel en lichtvoetig’ hij dat deed. De plafondschilderijen van Michelangelo noem je ‘overweldigend’ en je zwijgt over ‘wemelend, geniaal, rusteloos en fel’ – hoe juist die beschrijving ook is. Je schrijft dat de vrouw naast je ‘tranen in de ogen krijgt’ bij het horen van de Bach-stukjes, in plaats van dat ze ‘haar ogen even dept’ (en je vermeldt ook niet dat ze eigenlijk de beeldhouwster Joana Vasconcelos is – het is een van de twee: ofwel de tranen, ofwel de naam). Ten slotte mag je gerust toegeven dat De eenzaamheid van de priemgetallen een ontroerend boek is, maar daarom moet je nog niet preciseren dat die ontroering bij jou meerdere dagen heeft geduurd.
    Generaties leraren Nederlands hebben hun leerlingen voorgehouden dat ze in een boekbespreking niet mochten schrijven: ‘Het was een mooi boek.’ Ook in een professionele recensie is dat een te magere formulering. Maar als men min of meer terloops een boek, film, toneelstuk, schilderij of symfonie wil prijzen, zijn de woorden ‘mooi’, ‘aardig’, ‘prachtig’ en ‘ontroerend’ de beste adjectieven, die dan in hun discretie ook nog eens als understatement kunnen gelden. Gaat het over literatuur, dan mag je af en toe iets schrijven over een ‘meeslepend verhaal’, een ‘nerveuze stijl’ of een ‘scherpzinnige observatie’, maar je moet daarin vooral niet overdrijven. 

       

* Ik weet niet of het een pastiche is van Bomans, dan wel een authentiek citaat. Ik heb Eckermann in het Engels gelezen en herinner mij niet de zin te zijn tegengekomen.

 

zaterdag 24 juni 2023

Pastiche


      Het was niet in alle nuances juist wat ik zei, maar aan mijn leerlingen legde ik het als volgt uit: bij een parodie boots je de inhoud van een verhaal na, bij een pastiche boots je de stijl na. Je neemt een verhaal als Romeo and Juliet, en maakt er een animatiefilm van met dwergen: parodie. Je neemt het verhaal van Roodkapje, en maakt er een toneelversie van in jambische pentameters: pastiche. Ik vertelde er naar waarheid bij, dat ik een groot liefhebber was van pastiche. Ik las enkele stukjes voor uit Queneaus Stijloefeningen, en moest daarbij opletten dat ik tijdens het voorlezen niet in de lach schoot. Dat was een beetje zoals wanneer ik een stukje uit La Traviata liet horen, ik ging dan achteraan in de klas staan zodat de leerlingen mijn vochtige ogen niet konden zien.
     Nu is het met pastiches een rare zaak. Een van de eerste boeken die ik van Karel van het Reve las, was Marius wil niet in Joegoslavië wonen. Op de achterflap stond een lovende bespreking van Jacques Gans, uit De Telegraaf. Ik kende Jacques Gans maar van in de verte, maar het leek mij net iets voor hem. Hij prees Karel uitgebreid om zijn anticommunisme en verdedigde hem tegen Vrij Nederland dat hij een ‘door Moskou en Peking gesubsidieerde publicatie’ noemde.  Ik begreep dat een uitgever graag een lovende recensie op de achterflap plaatst, maar ik betwijfelde of het commercieel gezien een wijze beslissing was om juist zo’n controversieel stuk te kiezen. Zou dat de Vrij Nederland-lezer niet afschrikken om het boek van Karel te kopen? Ook eindigde de recensie met een rare zin: ‘Verder ben ik van mening dat Artis moet blijven.’ 
     Kort daarna las ik een ander boek van Karel van het Reve: Met twee potten pindakaas naar Moskou. Weer stond er op de achterflap een recensie, een negatieve recensie dit keer, van Marcus Bakker, uit de communistische krant De Waarheid.  Ik herkende de stijl. Van het Reve had een ‘blinde haat’ tegen alles wat vooruitstrevend was’. ‘Het kaliber van zijn werk’ bleek uit het feit dat het door rechts geprezen werd. ‘Zelfs een oerburgerlijk blad’ als de Vara-Gids had Van het Reve ‘iemand met gevaarlijke rechtse ideeën’ genoemd. En weer eindigde de recensie met de rare zin: ‘Verder ben ik van mening dat Artis moet blijven.’
    Eindelijk begreep ik het. Karel had die recensies zelf geschreven en had daarbij de ene keer de stijl van Jacques Gans, en de andere keer de stijl van Marcus Bakker gepasticheerd. Ik heb die achterflappen daarna nog vaak met genoegen herlezen – een genoegen dat mij vreemd was gebleven als ik tot het einde toe was blijven geloven dat de recensies echt van Gans en van Bakker waren.  Er was door de wetenschap dat de tekst een nabootsing was, een ‘laag’ bijgekomen, zoals literatuurwetenschappers dat zeggen. 
     En nu heb ik vanmorgen een staaltje gelezen dat op hetzelfde niveau stond als de pastiches van Karel van het Reve. Ik vond het op de FB-pagina van Geraard Goossens. Een mij onbekende auteur was in de huid van David van Reybrouck gekropen en had een prachtige fantasie bedacht waarin de auteur van Congo en Revolusie een bezoek bracht aan de paus. Lees en geniet even mee. Ik heb vruchteloos geprobeerd om de tekst in te korten, maar alles was even mooi. Alleen de laatste alineas heb ik weggelaten.

     Toen ik vanmorgen om 7:30 door de gangen van het Vaticaan liep te zoeken naar de Sixtijnse Kapel, sprak ik een man met vurig haar en vurige blik aan. ‘Bent u ook op weg naar de audiëntie met de paus?’ ‘Si.’ ‘Aangenaam, David.’ ‘Aangenaam, Paolo.’ ‘Bent u ook kunstenaar?’ ‘Ja, ik ben schrijver. Ik kom uit Milaan.’ ‘Ah bon, wat is uw naam dan?’ ‘Cognetti.’ Dat begon dus goed. De eerste mens die ik aansprak, bleek meteen de auteur van De Acht Bergen te zijn, een van de mooiste romans van de voorbije tien jaar. Een minuut later kwam Paolo Giordano langs, de man die mij destijds zo diep en dagenlang ontroerd had met De eenzaamheid van priemgetallen. 

       Vier weken geleden had ik een mail gekregen met als titel ‘Pope meets Artists’. Zoals velen dacht ik dat het om een grap ging. Toen eenmaal duidelijk werd, dat dat niet het geval was, wist ik tot vanmorgen niet wie de andere aanwezige kunstenaars zouden zijn. Paolo en ikzelf lieten ons fotograferen voor de ingang van de Sixtijnse Kapel. Toen we binnengingen, zat het al goed vol. Op de eerste rij waren twee plaatsen gereserveerd voor Kiefer en Kiefer. Zou Anselm Kiefer, misschien wel de grootste schilder van onze tijd, komen? Even later stapte hij effectief met zijn vrouw binnen. Jean Nouvel was er, de schitterende Franse architect. Laurie Anderson passeerde, de onvermoeibaar innovatieve kunstenaar uit New York die tot aan zijn dood met Lou Reed getrouwd was. Anish Kapoor werd gesignaleerd. Ik drukte de hand met een oudere man die Ken Loach bleek te zijn. Bevriende collega-schrijvers als Javier Cercas, Jonathan Littell, Amélie Nothomb, Alessandro Barrico, Pankaj Mishra, Barbara Gil, ze waren er allemaal, naast artiesten uit Zimbabwe, Columbia en Nigeria die ik vandaag pas leerde kennen onder het wemelende, koortsige, geniale, rusteloze, felle plafond van Michelangelo. 

        De Japanse cellist Issei Watanabe haalde een soort punkcello boven die leek te bestaan uit wrakhout, spaanderplaat, blauwe latjes en kleurrijke knoppen. Hij zette zich vooraan neer. De zaal viel stil. Met gesloten ogen speelde hij heel subtiel en heel lichtvoetig twee dansen uit Bach’s onuitputtelijke cellosuites en het was adembenemend. De sublieme klanken uit de achttiende eeuw, de fresco’s uit de zestiende eeuw en al deze zoekende zielen uit de twintigste en eenentwintigste eeuw. Watanabe speelde, wiegde, zeilde ons door de eeuwen, dartel en droef tegelijk. De Portugese monumentale beeldhouwster Joana Vasconcelos die naast me zat, moest haar ogen even deppen en ik begreep haar volledig.  

     De paus kwam vanachter uit de kapel binnengereden in een rolstoel. Hij was net uit het ziekenhuis ontslagen en had er, ondanks het advies van zijn artsen om het zeer voorzichtig aan te doen, helemaal zin in. Hij lachte en zwaaide en klom op het spreekgestoelte. ‘Broeders en zusters,’ begon hij zijn zelfgeschreven tekst, ‘dank om mijn uitnodiging aanvaard te hebben; ik ben gelukkig hier met u te zijn.’ Hij citeerde Romano Guardini die de kunstenaar ooit omschreef als een kind en een visionair. Hij verwees naar Hannah Arendt die het eigen aan de mens noemde om ‘nieuwheid’ in de wereld te brengen. Hij haalde een Latijns-Amerikaanse auteur aan die zei dat we twee ogen hadden: een van vlees om te zien wat er is, een van glas om onze dromen te kunnen zien. Hij had het ongegeneerd over schoonheid, niet ‘de artificiële oppervlakkige schoonheid die zo populair vandaag is en vaak samenhangt met economische mechanismes die ongelijkheid creëren’, maar als ‘een bewustzijn dat kritisch staat tegenover de samenleving en onwaarheden ontmaskert’.

      Met zijn fijne, tamelijk hoge stem onderbrak hij af en toe de lectuur van zijn tekst om te improviseren, te verduidelijken, live na te denken. Hij gaf blijk van zin voor humor toen hij ironie ‘een schitterende deugd’ noemde die in de Bijbel vaak diende om ‘de pretentie van zelfgenoegzaamheid, oneerlijkheid, onrecht en wreedheid te doorprikken die vaak onder de macht en zelfs het sacrale schuilgaat.’ Het leek alsof hij het niet alleen over het verleden had. Stilaan kwam hij tot de kern van zijn betoog: ‘Als visionairen, als mannen en vrouwen van het kritisch, onderscheidende bewustzijn beschouw ik jullie als bondgenoten in zoveel zaken die mij nauw aan het hart liggen, zoals de verdediging van het menselijke leven, sociale rechtvaardigheid, zorg voor de armen, zorg voor ons gemeenschappelijke huis, universele menselijke broederlijkheid. L’umanità dell’umanità is mij dierbaar.’ En hij voegde eraan toe: ‘We zijn niet alleen maar licht, en u herinnert ons daaraan. Tegelijkertijd is er zo’n nood om het licht van de hoop te laten schijnen in de duisternis, te midden van onze onverschilligheid en ons egoïsme. Help ons een glimp van dat licht te zien, van die schoonheid die redt.’

    Als schrijver die de voorbije tien jaar worstelt om een evenwicht te vinden tussen de literaire creatiedrang en de maatschappelijke verantwoordelijkheid, tussen wat ik graag doe en waar ik mij zorgen over maak, vond ik dat ontroerende, deugddoende woorden. En ja, er valt oneindig veel te zeggen over de oneindige ellende die de Kerk als instelling de voorbije eeuwen heeft veroorzaakt en op zoveel plaatsen nog steeds veroorzaakt. Maar hier zat een man met een fonkeling, met een kinderlijke verwondering, grote innerlijke kracht en het verlangen om beter te doen. 

     Het mooiste in die fantasie vond ik de ontwapenende trots om tot het gezelschap te zijn toegelaten, de welwillendheid tegenover het menselijk geslacht in het algemeen en de kunstenaars in het bijzonder (‘zoekende zielen’), de getormenteerde zelfreflectie (‘als schrijver die de voorbije tien jaar worstelt om een evenwicht te vinden tussen …), de kinderlijke bewondering voor alles wat high brow culture is (Bach en Michelangelo en al die anderen), het prijzen van een hooggeplaatst iemand – de paus – om zaken die men bij anderen gewoon zou vinden (‘hij had het ongegeneerd over schoonheid’) of om zaken die men alleen veronderstelt (‘zijn zelfgeschreven tekst’). En dan de superlatieven, de woordherhalingen, de rijke adjectieven, de alliteraties (dartel en droef), de pleonastische verontwaardiging (pretentie van zelfgenoegzaamheid), en die prachtige concessio aan het het algemeen verspreide – en wellicht gegronde – vooroordeel over het kerkelijke instituut: ‘Er valt oneindig veel te zeggen over … maar … ’. En dan het realisme waarmee de retoriek van de huidige paus werd gekopieerd over de ‘oppervlakkige schoonheid die vandaag zo populair is en vaak samenhangt met economische mechanismes die ongelijkheid creëren.’ En dan dat superieure understatement: ‘Het leek alsof hij het niet alleen over het verleden had.’ 

     Mooi!

Anticlimax

     Ik heb bij Geraard aangedrongen om te weten te komen wie die prachtige pastiche op Van Reybroucks stijl geschreven had. Bitter was mijn teleurstelling toen bleek dat het Van Reybrouck zelf was. Die was gewoon echt bij de paus geweest. Hij had daar gewoon een echt verslag van geschreven. Die tekst staat echt op zijn FB-pagina. Als ik ik het proza nu herlees, is het nog altijd mooi, maar er is een ‘laag’ verdwenen. 

donderdag 22 juni 2023

Het ontslag van Pascal Smet, en andere kortjes


Het ontslag van Pascal Smet

     Met de ontsnapping van Dutroux 25 jaar geleden maakte ik voor het eerst kennis met het vraagstuk van de ministeriële verantwoordelijkheid: moesten de ministers van Binnenlandse Zaken (Vande Lanotte) en van Justitie (De Clerck) ontslag nemen omdat ambtenaren die onder hun bevoegdheid vielen, fouten hadden gemaakt?  Ik vond van niet, en zonder alle details van de zaak Iraanse visa-zaak te kennen, vind ik vandaag evenmin dat Pascal Smet zijn ontslag moest indienen of dat Hadja Lahbib dat morgen moet doen. Goed, misschien hebben ze die fouten zelf gemaakt, maar dat verandert volgens mij niet zoveel aan de zaak.
     Iets anders is het als de ministers het parlement voorliegen. Dan begrijp ik dat de parlementsleden boos worden als de leugen uitkomt, en dat ze de minister weg willen. Maar ik zou daarbij een heel strikte definitie van ‘leugen’ gebruiken, met name: een grove en ondubbelzinnige feitelijke onwaarheid die met opzet wordt verteld. Mijn definitie zal bijna zeker veel strikter zijn dan wat de politieke oppositie onder ‘leugen’ verstaat.
     En nu we het toch over Pascal Smet hebben, moest die eigenlijk niet als minister ontslagen worden toen hij zijn schadelijke beleid als minister van Onderwijs voerde? Ook hier antwoord ik: neen. Het is aan de kiezer om de partij van zo’n minister af te straffen. 

Fear, honor, interest
     In de mockumentary Cunk on Earth wordt professor Ashley Jackson (King’s College London) gevraagd waarom mensen oorlog voeren. ‘I am not trying to be controversial,’ zegt de interviewster, ‘but generally speaking, war does seem a bit of a shame … What makes us creatures turn on each other like that?’ De professor antwoordt met drie woorden: ‘Fear, honor, interest.’ Ik zou er, na het lezen van enkele boeken van Mearsheimer, aan toevoegen: ‘In that order.’

Twee soorten filosofie
   In een andere aflevering van de serie ontwikkelt de interviewster tegenover professor Douglas Hedley (University of Cambridge) haar eigen buitenissige theorie over het menselijke brein. Volgens haar bestaat dat brein uit een systeem van buizen, en filosofen moeten dan proberen hun ideeën door die buizen te duwen. En nu vraagt ze zich af wat een filosoof moet doen als hij een heel groot idee heeft. Moet hij dat idee in stukjes ter grootte van een erwt hakken zodat ze makkelijk door de buizen kunnen, of moet hij voor de korte pijn kiezen en de hele klont in een keer door het systeem duwen? Professor Hedley vindt de vraag buitengewoon interessant. Ze vat volgens hem heel goed samen wat de twee grote tendensen zijn in de filosofie: de analytische stijl waarin problemen in kleine behapbare probleempjes worden onderverdeeld en de synthetische stijl die altijd het breder verband voor ogen houdt.
     Als ik discussieer op Facebook probeer ik meestal de analytische stijl te gebruiken. Ik heb daar niet altijd evenveel succes mee.

De gustibus …
     Volgens de Romeinen kon je over smaken en kleuren niet discussiëren. Maar kun je over meningen wel discussiëren? Volgens Mearsheimer is het grote probleem van de liberale democratie dat je samenleeft met mensen die verschillende ‘first principles’ hebben, en die ‘first principles’ zelf onttrekken zich aan de discussie. Ik vind dat een pessimistische gedachte, maar daarom kan ze nog altijd waar zijn.
     Ik heb een collega gekend, een erg lieve man, maar ik kan mij niet herinneren dat we het ooit over iets – het mocht een kleinigheid zijn – eens waren. Hij dácht gewoon anders dan ik. Hij leefde, vond ik, in een ander intellectueel universum.
 Op zekere dag zag ik hem lezen in het boek Freakonomics. Dat verwonderde mij een beetje, al gaf hij dan ook les in economie. Enkele dagen daarna vroeg ik hem hoe het met zijn lectuur vorderde. Ik ben ermee gestopt, zei hij. ’t Is een stom boek.
     Het oude adagium over de ‘gustibus’ en de  ‘coloribus’ wordt vaak uitgebreid met ‘mulieribus’ –  vrouwen dus, waarover ook niet kan worden gediscussieerd. Misschien kan daar ‘sensibus’ – aan worden toegevoegd  meningen. Je kunt maar discussiëren met mensen die denken zoals jij, moet een wijs man ooit hebben gezegd. Ik las het ergens in het Frans, maar waarschijnlijk komt het uit het Duits. Goethe misschien? 

Parabool
     In een vorig kortje reageerde ik korzelig op Walter Zinzens voorstel om het migratieprobleem ‘bij de wortel’ aan te pakken. Ik probeer het hier wat minder humeurig te formuleren. De diepe oorzaak van de migratie, zegt Zinzen, is de armoede in het Zuiden. Dat is juist. De rijke landen zouden een Marshall-plan moeten opzetten om die landen rijker te maken. Dat is ook juist. Zo’n Marshall-plan kan de migratie vanuit het Zuiden overbodig maken. Alweer juist … maar alleen op de héél lange termijn. Op korte termijn zal het effect omgekeerd zijn. Als mensen in het Zuiden rijker worden, krijgen ze meer financiële middelen om de reis naar het Noorden te ondernemen. Het effect heeft een paraboolvorm. Door toename van de rijkdom in het Zuiden zal de migratiewens eerst een hele poos stijgen om dan pas vanaf de top weer te dalen. Gezien het grote verschil in rijkdom tussen Europa en Afrika kan het héél lang duren voor die top bereikt is.

Liberté, égalité, fraternité
     Ik zou de volgorde van het hierboven geciteerde ordewoord voor mijzelf lichtjes aanpassen. Eerst de vrijheid, dan de broederlijkheid of gemeenschapszin, en dan de gelijkheid. Velen zullen een andere volgorde kiezen. Toch is de kans groot dat we akkoord gaan om de drie beginselen samen ondergeschikt te maken aan het doel waar Popper en Rawls het eens over zijn: het bestrijden van veralgemeende ‘abject poverty’.
     Ik heb, vind ik, redelijke goede redenen om aan te nemen dat economische vrijheid – en bijvoorbeeld niet ‘herverdeling’ – de beste en kortste weg is om de armoede weg te krijgen. Als mijn aanname fout is, dan zit ik met een groot probleem. Als mijn aanname juist is, dan valt alles op zijn plaats. Een zekere graad van gemeenschapszin is nodig om iedereen aan te sporen tot verantwoordelijk omspringen met de vrijheid, en een zekere graad gelijkheid is nodig om gemeenschapszin mogelijk te maken – ondanks de menselijke neiging tot afgunst. Afgunst is heus niet alleen het resultaat van socialistische propaganda. 

woensdag 21 juni 2023

Notities bij de asielkwestie


Al het leed van de wereld
We kunnen niet al het leed van de wereld dragen is een wijsheid die door links vaak wordt vergeten en door rechts vaak als excuus wordt gebruikt. (Clericks Bond zonder naam)

De Oegandese homoseksueel of de Afrikaanse klimaatvluchteling
In De Afspraak van 13 juni probeerde staatssecretaris De Moor ons duidelijk te maken wat we ons bij vluchtelingen moesten voorstellen. We moesten denken  een ‘Iraanse feministe en een Oegandese homoseksueel die de doodstraf riskeren.’ Die gevallen gaan naar de kern van mijn asielopvatting. Maar in de radicaal-linkse opvatting zouden we onze grenzen ook moeten openstellen voor bijvoorbeeld ‘klimaatvluchtelingen’. Aangezien links de klimaattoekomst nogal somber inschat, vraag ik mij af of ze al een ruw cijfer hebben van dat soort vluchtelingen in de toekomst. De verwachting is dat Afrika in 2050 ongeveer 2,5 miljard mensen zal tellen. Blijven we dan onder het miljard klimaatvluchtelingen? Onder de 500 miljoen?

‘Spontane’ instroom
In dezelfde uitzending leek De Moor akkoord te gaan met veel van wat Koopmans zei, maar ze vond wel dat er ‘altijd een spontane instroom zou blijven bestaan’. Dat is waar. Zo’n spontane instroom kan nooit helemaal worden gestopt noch door het Australische Model, noch door het Canadese Voorbeeld, noch door de Deense Aanpak, noch door de Oost-Berlijnse Methode. Maar dan spreken we van een illegale instroom onder de radar die vermoedelijk niet meer dan 1 of 2 procent van de huidige zal omvatten. 

Genereus asielbeleid
Links is voorstander van een ‘genereus’ asielbeleid, waarbij onze eigen egoïstische belangen moeten wijken voor grotere noden dan de onze. Zouden linkse mensen dan gemiddeld empathischer zijn dan rechtse mensen? Ik denk het wel. Betekent dat dat ze ook altruïstischer zijn? Dat kan. Maar rechtse mensen zijn misschien rationeler in hun altruïsme. In de autistische logica van het ‘effectieve altruïsme’ kunnen we alle geld dat nu in asielopvang wordt gestopt, desnoods vermeerderd met 20 procent, beter besteden aan malariabestrijding, of aan luxueuzere tenten voor ‘vluchtelingenopvang in eigen streek’. Het compromis voor asielbeleid zal ergens moeten liggen tussen autisme en empathie, meer dan tussen egoïsme en altruïsme. En als dat compromis er eenmaal is, dan pas kun je spreken van een ‘humanitaire plicht’, want dan heeft die een concrete inhoud, weet je waar die plicht begint en waar ze eindigt. 

Deugmaatschappij
De linkse ‘deugmens’ wil niet alleen zelf deugen, hij wil ook in een deugmaatschappij leven. Te leven in een maatschappij die iets tastbaars doet voor asielzoekers door ze huisvesting te verlenen enzovoort, dat vindt de linkse ‘deugmens’ een prettige gedachte. Ik begrijp dat. Ik vind het ook een prettige gedachte te leven in een maatschappij waar fatsoen, verdraagzaamheid en welwillendheid de norm zijn. Maar ik ben daar als rechtse ‘deugmens’ allemaal wat minder veeleisend in.

Islamboek
Ik heb het asielboek van Koopmans liever gelezen dan zijn islamboek. Het zijn nochtans twee boeken die allebei met vergelijkbare onderzoeksmethodes een centrum positie opzoeken. Zelf ben ik centrum waar het de islam betreft en rechts waar het asiel betreft.  Het islamboek bevestigde mij in opvattingen die ik al had, het asielboek daagde mij uit – wat een intensere ervaring oplevert. Ook biedt het asielboek geloofwaardige oplossingen. Voor de islamkwestie zal de tijd zijn werk moeten doen. 

Whishful thinking
Een van de leuke eigenschappen van Koopmans’ boek is dat je er weinig whishful thinking in aantreft. Ik heb dat graag: auteurs die onprettige waarheden onder ogen zien, moeilijke tegenargumenten niet verzwijgen of verdraaien, demagogie, emotie en sofismen schuwen, en hun eigen redenering volgen wherever the argument leads. Boeken waarin de auteur het zichzelf gemakkelijk maakt, lees ik hoogstens diagonaal.

Historische vergelijkingen
Vergelijkingen kunnen verhelderen en versluieren. Koopmans maakt, om onze ‘humanitaire verplichting’ te verduidelijken, een vergelijking tussen enerzijds de huidige oorlogsvluchtelingen en anderzijds de Joden uit de nazi-tijd die tevergeefs probeerden asiel te krijgen in de democratische buurlanden. Maar dat is een vergelijking die erg mank loopt, al was het maar omdat we nu weten wat er die Joden te wachten stond. Je zou de Syrische oorlogsvluchtelingen voor hetzelfde geld kunnen vergelijken met de miljoen Belgen die in WO I naar Nederland vluchtten, om een paar maanden later terug te keren. Ook die vergelijking loopt mank. 

Elk zijn deel
Voor veel mensen komt rechtvaardigheid grotendeels neer op ‘elk zijn deel doen’. Dat is een instinct dat mij in de meeste situaties vreemd is. In elk geval is de regel niet makkelijk toepasbaar in onze moderne, grootschalige wereld. Door de Syrische burgeroorlog waren er meer dan 13 miljoen vluchtelingen, de helft daarvan binnen Syrië zelf. Turkije met zijn 70 miljoen inwoners ving 3,6 miljoen Syriërs op, en Europa met zijn 580 miljoen inwoners ving er 2 miljoen op. Heeft Europa dan mathematisch ‘haar deel gedaan’? Zeker niet. Turkije had volgens de mathematische logica 0,6 miljoen Syriërs moeten opvangen en Europa de andere 5 miljoen. Wie een beetje nadenkt kan zelf wel drie of vier redenen bedenken waarom dat geen realistische verdeelsleutel is. Onze ‘solidaire plicht’ wordt in werkelijkheid bepaald door niet veel meer dan het compromis tussen rechts en links dat Koopmans aanprijst, waarbij rechts gerust meer zal willen doen dan een symbolisch gebaar, en links gerust minder zal willen doen dan wat het mathematische aandeel vereist.

Quota
In zijn wezen is het voorstel van Koopmans een kwestie van quota, af te spreken tussen pro-migratie links en anti-migratie rechts. Ik denk dat rechts de idee van quota makkelijker kan aanvaarden dan links. Quota, zal links redeneren, zijn cijfers, en vluchtelingen zijn mensen, geen cijfers. Bovendien zal links vrezen dat die quota, na het politieke gebakkelei, wel eens veel lager zouden kunnen liggen dan de huidige loterijcijfers.

Legale migratie en bootvluchtelingen 
In De Standaard stond vandaag een stuk van Ine Roox over het drama van de vluchtelingenboot die gezonken is in de Griekse wateren. Ze vertelt van haar goede vriend Charbel die uit Syrië gevlucht is, ook per boot, als deserteur uit het Syrische leger. Charbel is een modelimmigrant die goed Nederlands praat, nooit klaagt over racisme, wil werken, en geen strafblad heeft. Roox denkt dat veel Syriërs ongeveer zijn zoals Charbel. Ik denk dat ze gelijk heeft. Ook heeft ze gelijk als ze beweert dat schelden op mensensmokkelaars al te simplistisch is. Die smokkelaars spelen gewoon in op een behoefte.’
      Met één zinnetje echter kan ik echter niet akkoord gaan. ‘Op de vraag waarom mensen als Charbel in gammele bootjes naar Europa blijven stappen, is het antwoord eenvoudig: omdat er nauwelijk legale manieren zijn om naar Europa te komen.’ Het is de suggestie die in de zin vervat zit, die mij tegenstaat: dat er geen mensen meer in gammele bootjes zouden stappen als die legale manieren wel bestonden. Dat is niet zo, behalve als je de grenzen helemaal openzet, wat ongeveer niemand durft voorstellen. Zodra je de grenzen gedeeltelijk sluit –  en met tientallen miljoenen migratiekandidaten in Afrika is dat de enige mogelijkheid* –  heb je naast mensen die je toelaat, ook mensen aan wie je de toegang ontzegt. Die zullen in de bootjes blijven stappen, mét enkele procenten kans op verdrinkingsdood, en mét een grote kans om zich na de oversteek blijvend in Europa te vestigen, legaal of illegaal. Behalve ... zie het voorstel van Koopmans**.

Walter Zinzen
Ik zag laatst op de sociale media een beeld van Walter Zinzen voorbijflitsen die tekeer ging tegen het Westen, dat verantwoordelijk was voor de miserie in de arme landen, en dat daarna moeilijk deed als de bewoners van die arme landen naar hier kwamen om de miserie te ontvluchten. ‘Waarom doet men niets aan de oorzaken van de migratie?’ vroeg Zinzen. Goed, laten we even aannemen dat Zinzen een plan heeft om iets aan de miserie in Afrika te doen. Hoe lang zal het duren voor dat plan resultaten oplevert die voldoende zijn om de migratie naar het rijke Europa minder aantrekkelijk te maken. Zinzen en ik zullen het in elk geval niet meer meemaken***. 

Is 30.000 veel?
Ik las ergens dat 30.000 vluchtelingen per jaar opnemen voor een land als het onze toch geen onoverkomelijke probleem zou mogen zijn. Maar 30.000 is veel. Elk jaar een provinciestad als Menen erbij, dat wil zeggen: Menen na de fusie met Lauwe en Rekkem. Als we de gezinshereniging – de andere grote migratiebron uit niet-EU-landen – erbij tellen, hebben we elk jaar twéé steden als Groot-Menen erbij. Een ander ijkpunt is dit: vorig jaar werden in Vlaanderen 30.000 nieuwe woningen gebouwd. 

 

* Koopmans citeert het PEW-onderzoek dat aangeeft dat 75 procent van de Ghanezen en 74 procent van de Nigerianen naar het buitenland zou willen verhuizen als ze de middelen hadden en dat 40 procent zelfs concrete plannen heeft om dat de volgende vijf jaar te proberen. En hij besluit: ‘Aangezien er alleen al in Nigeria meer dan 200 miljoen mensen wonen, kan men zich een idee vormen van wat een opengrenzenbeleid zou betekenen.’ Het PEW-onderzoek vind je hier.

** De samenvatting van dat voorstel vind je in mijn stukje hier.

*** Zie ook mijn stukje hier, onder het kopje ‘Parabool’

dinsdag 20 juni 2023

Het asielcompromis van Koopmans


     In zijn nieuwe boek De asielloterij*, zoekt Ruud Koopmans een tussenweg tussen een links pro-asiel beleid en een rechts anti-asielbeleid. Wie echter denkt dat dit uitdraait op principeloos geschipper, heeft het fout voor. Ik ben zelf rechts in de hele kwestie, had dus geschipper verwacht, en heb met ergernis het eerste hoofdstuk gelezen, waarin de auteur zijn bezwaren tegen het huidige asielbeleid opsomt. Hij gaat niet naar de kern van de zaak, dacht ik voortdurend. Maar je moet Koopmans eerst helemaal lezen. Je moet hem laten uitspreken, want hij heeft de vervelende gewoonte om zijn sterkste argumenten voor het laatst te houden. Hij heeft daarnaast de goede gewoonte om een argument dat je eerst verworpen hebt, te herhalen op een ogenblik dat je er rijp voor bent.
     Kort gezegd stelt Koopmans voor om de huidige irreguliere immigratie in Europa te vervangen door een even grote** reguliere immigratie. Rechts zal zeggen: waar is de winst? Als België jaarlijks 30.000 asielzoekers moet opnemen, wat maakt het dan uit of ze nu als ‘regulieren’ of als ‘irregulieren’ zijn binnengekomen? Dat is ook mijn bezwaar, maar ik plaats het even tussen haakjes***. Links van zijn kant zal vragen: waarom moet die irreguliere immigratie in godsnaam worden beperkt? 
    Viervijfde van Koopmans’ boek bestaat uit een nauwkeurige antwoord op die linkse vraag. Koopmans legt uit dat de irreguliere immigratie leidt tot mensensmokkel, verdrinkingsdood, uitbuiting, overvolle kampen aan de kant van de vluchtelingen; en tot economische stagnatie, stijgende criminaliteitscijfers, terrorismegevaar, geostrategische afhankelijkheid, en politieke destabilisatie aan de kant van de ontvangende landen. Hij doet dat vooral met Europese en Duitse cijfers, en hij gaat ook niet verder dan de cijfers toelaten. 
     Koopmans vasthouden aan bestaande cijfers houdt in dat de nadelen voor de ontvangende landen eerder worden onderschat. Zo gaat Koopmans ervan uit dat 55 procent van de asielkandidaten ‘echte’ vluchtelingen zijn, omdat er 55 procent inderdaad door de asielprocedure raken. Een expert als Paul Collier speculeert dat het in werkelijkheid eerder 20 procent is en dat 35 procent door de mazen van het net glipt. Ook beperkt Koopmans zijn economische analyse tot de inkomsten en de uitgaven van de staat, terwijl Collier speculeert over het economisch verlies als gevolg van toenemend sociaal wantrouwen bij grote immigratie. Maar uiteraard is links niet verplicht om Colliers speculaties te aanvaarden; de minimale cijfers van Koopmans echter, dáár kan zelfs links niet omheen.
     Het voorstel van Koopmans valt welbeschouwd uiteen in twee luiken: een luik over het binnenlaten van regulieren en een luik over het uitsluiten van irregulieren. Dat eerste is ‘gemakkelijk’. Kandidaat-vluchtelingen doorlopen in het land van herkomst of in een ander land een procedure, en worden, na erkenning met het vliegtuig naar Europa gebracht, waar ze meteen onder een veilig statuut en zonder verblijf in asielcentra aan een integratieproces kunnen beginnen. Het gaat bijvoorbeeld om degenen die de wrede oorlog in Yemen willen ontvluchten en geklemd zitten tussen de Rode Zee en het vijandige Saoedi-Arabië, of om Syrische vrouwen en kinderen in Libanese kampen,  of om Congolese vluchtelingengezinnen in Rwanda. Dat deel van Koopmans’ oplossing, met de comfortabele vliegtuigreis, moet voor links heel aantrekkelijk zijn. 
     Maar dan komt het harde luik van de oplossing: het onverbiddellijk weigeren van de vluchtelingen die zich aan de grens van Europa aandienen. Toen Koopmans dat voorstelde in De afspraak van 13 juni, begon staatsecretaris De Moor al onmiddellijk te praten over uitzonderigen. ‘Wat doe je met een Iraanse feministe die de doodstraf riskeert, of een Oegandese homoseksueel? Moet voor zo’n mensen geen uitzondering worden gemaakt?’ Neen, vindt Koopmans in zijn boek. Zulke mensen kunnen doorgestuurd worden naar een ander land dat asiel aanbiedt, Rwanda bijvoorbeeld, waar feministen en homoseksuelen niet worden vervolgd. En dan moet Europa met zulke landen allerlei akkoorden sluiten in wederzijds voordeel. Maar ze komen Europa niet binnen. Koopmans legt verder gedetailleerd uit welke middelen Europa heeft om die landen te overhalen.  
     We denken bij het sluiten van grenzen voor irregulieren in de eerste plaats aan muren, prikkeldraad, traangasgranaten, terugduwen van boten, opsluiting in kampen, jacht op mensensmokkelaars of overeenkomsten met plaatselijke autocraten en krijgsheren die migranten beletten de tocht naar Europa aan te vatten. Koopmans vindt de meeste van die methoden zowel onmenselijk als in hoge mate inefficiënt. Het enige wat helpt is de plechtige belofte dat geen enkele asielzoeker die Europa op eigen initiatief wil binnenkomen ooiterkenning zal krijgen. Als hij daar in een kamp aan de grens terechtkomt,  kan hij het weer verlaten in alle mogelijke richtingen, maar nooit naar Europa.
     Er kunnen voor vluchtelingen of economische migranten al dan niet kansen opengelaten worden om Europa binnen te komen, maar jezelf uitnodigen langs de Balkanroute of de Middellandse Zee is de zekerste manier om die kans voorgoed te verspelen. Nu steken er mensen de Middellandse Zee of de Sahara over in de wetenschap dat ze 2 of 3 procent kans lopen om te verdrinken of om te komen van de dorst. Dat schrikt hen niet af want daar staat tegenover een kans van 97 of 98 procent dat ze ooit in een Europees land zullen kunnen verblijven, hetzij als erkende of gedoogde asielzoeker, hetzij als illegaal die een uitwijzing negeert. Slechts een zekerheid van ongeveer 100 procent dat ze Europa niet binnen mogen, kan ervoor zorgen dat ze het risico van de gevaarlijke oversteek niet meer nemen.
         Zowel linkse als rechtse mensen zullen hun eigen emotionele, morele en rationele redenen hebben om Koopmans’ oplossing te verwerpen. Die redenen zitten diep in de ziel van die mensen, zo diep dat de kwestie op het eerste gezicht niet voor discussie, onderhandeling of compromis vatbaar is. De eerste stap is die verdeeldheid aanvaarden. Ongeveer de helft van de bevolking is voor een genereus asielbeleid, en ongeveer de helft wil een restrictief beleid. Dat is een feit, en samenzweringstheorieën veranderen daar niet veel aan. Links gelooft graag dat de anti-immigratie houding onder de bevolking alleen komt door het  voortdurende gestook van halve of hele fascisten; rechts geloof graag dat er een decadente elite bestaat die op internationale bijeenkomsten naar middelen zoekt om de migratie zo groot mogelijk te krijgen. Maar zelfs als de twee samenzweringstheorieën waar zijn, dan nog blijft het feit overeind dat de publieke opinie verdeeld is en dat een compromis moet worden gevonden.
       Eigenlijk tekent Koopmans met fijne technokratische lijntjes het kader waarbinnen het compromis moet worden gezocht. Geen, helemaal geen, irreguliere immigratie, en daarnaast de mogelijkheid van reguliere immigratie, waarvan de omvang door een compromis moet worden vastgegelegd. Koopmans heeft, zoals Hegel, de methode uitgewerkt. Zijn eigen voorstel, ‘evenveel als het huidige aantal asielaanvragen’ is een openingsbod. Rechts en links kunnen ermee aan de slag, zoals indertijd de rechts- en links-Hegelianen met de dialectiek aan de slag gingen. Eén ding weet ik nu al, als er in de asielkwestie een compromis komt, dan zal de vluchtelingenopvang groter zal zijn dan wat ik zou willen, en kleiner dan wat mijn Groene buurman wil. Zo gaat dat in een democratie: niemand krijgt zijn zin.
     Het Koopmansiaanse denkkader kan overigens het compromis vergemakkelijken omdat het tegemoetkomt aan bepaalde bekommernissen van zowel links als rechts. Links kan blij zijn dat Europa ‘solidair’ is door vluchtelingen op te vangen die nu opeengepakt zitten veel armere opvanglanden, en dat het de kwetsbaarste mensen zijn die worden binnengelaten, en niet de fysiek sterksten, of de kapitaalkrachtigsten die 10.000 euro voor de reis kunnen betalen. De onmenselijke toestanden verdwijnen, van gevaarlijke bootreizen, over uitbuiting door mensensmokkelaars, tot jarenlange opsluiting in kampen. Ook de overvolle asielcentra, de overnachtingen op straat, en andere chaos die de linkse mens ’s nachts uit zijn slaap houden, kunnen door een planmatige aanpak worden vermeden. Ten slotte kan links een fatsoenlijk alternatief aanbieden voor een rechts beleid, zonder te moeten uitkomen op de Open-Grenzen-utopie.
     Ook rechts kan een deel van zijn bekommernissen in het plan terugvinden. Met een reguliere asielmigratie vermindert de criminaliteit en het terrorismegevaar, doordat de procedure niet langer jonge, alleenstaande mannen met een avontuurlijke aanleg bevoordeelt, met andere woorden degenen die nu de gevaarlijke reis ondernemen. Bovendien worden de keuzes in verband met asiel weer soeverein beslist door de ontvangende landen, en niet door degenen die het hardst op de deur kloppen, of door rechters die het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens op een erg brede manier interpreteren. Verder kan het opnemen van een zeker quotum van vluchtelingen als pasmunt gebruikt worden in de onderhandelingen met landen van herkomst of met andere mogelijke opvanglanden. Ten slotte kan rechts een fatsoenlijk alternatief aanbieden voor een links beleid, zonder te moeten uitkomen op het neerschieten van vluchtelingen aan de grens zoals de Oost-Duitse communisten deden, maar dan, om het zo maar eens te zeggen, in de omgekeerde richting. 

 

* Zelf vind ik het asielbeleid geen loterij. Het is niet het toeval dat bepaalt wie asiel krijgt, maar degenen die best tegen het ruwe spel bestand zijn, het ‘spel’ waarbij je met de twee voeten de Europese bodem moet aanraken en luid het woord ‘asiel’ moet roepen.  Ik heb dat ‘spel’ ooit vergeleken met de kinderspelen ‘Schipper mag ik overvaren’, ook wel ‘Dikke Bertha’ of ‘Overlopertje’ genoemd. Zie hier.

 

** Een ‘even grote’ asielimmigratie zou in werkelijkheid een halvering zijn, want Koopmans vertrekt van de cijfers van erkende asielzoekers. Naast de erkende asielzoekers is er een bijna even grote aantal van gedoogde asielzoekers en asielzoekers die in de illegaliteit verdwijnen. 

 

*** Uiteraard is mijn grootste bezwaar dat die jaarlijkse 30.000 bovenop de erg grote al aanwezige groep vreemdelingen komt, die nu eigenlijk al te groot is om een spoedige integratie mogelijk te maken. 

zaterdag 17 juni 2023

Coming-out, en andere kortjes


Coming-out
Toen Kevin Spacey in 2017 beschuldigd werd van ongepast seksueel gedrag, luidde zijn publieke reactie als volgt, en ik citeer Wikipedia: ‘Ik heb relaties gehad met zowel mannen als vrouwen. Ik heb mannen liefgehad, en romantische ontmoetingen met mannen gehad gedurende mijn hele leven, en nu kies ik ervoor te leven als een homoseksuele man.’ Wikipedia gaat verder: ‘Deze gelijktijdige coming-out als homoseksueel kwam hem op zware kritiek te staan omdat het werd gezien als een afleidingsmanoeuvre … Sommigen vonden ook dat hij zich probeerde voor te stellen als slachtoffer.’
      Ondertussen is Spacey vrijgesproken voor de klacht in kwestie, iets wat ik zowel gehoopt als verwacht had. Er waren, dacht ik, misschien avances geweest, maar er was niets ‘gebeurd’. Wel lopen er momenteel nog andere klachten tegen Spacey, over zaken die wel 
‘gebeurd’ zouden zijn.


Glenda Jackson (1936-2023)
Glenda Jackson en laat ons zeggen Vanessa Redgrave zijn filmsterren van mijn generatie, zoals Greta Garbo en Marlene Dietrich filmsterren van mijn vaders generatie zijn. Die filmsterren zijn ongeveer twintig jaar ouder dan jezelf, ze trekken je aandacht als je vijftien bent, en ze blijven je interesseren voor de rest van je leven.
      Women in Love (1969) is de eerste film met Jackson die ik heb gezien. Die film heeft toen veel indruk op mij gemaakt, maar toen ik hem een jaar of tien geleden opnieuw heb gezien, vond ik hem erg vervelend. Welke van die Jackson-films zou ik vandaag nog eens opnieuw willen zien? Hedda (1975) misschien, want ik hou van toneelverfilmingen. A Touch of Class (1973) en House Calls (1978) zouden zeker op mijn lijstje staan. De romantische komedies van die tijd waren beter dan die van nu. 


Levenslustig schoonzusje*
 
Het schoonzusje van mijn grootmoeder was een energiek, levenslustig meisje. Ze had dat van haar moeder. Tijdens de Eerste Wereldoorlog was ze gedurende korte tijd de minnares van Oberleutnant Joachim von Ribbentrop die tot het bezettingsleger behoorde. Later, tijdens de Tweede Wereldoorlog kwam die liaison haar goed van pas. Duitse officieren hadden een oogje laten vallen op het mooie herenhuis dat ze met haar gezin betrok. Ze wilden daar wat graag zelf hun intrek nemen. Maar dat was zonder schoonzus gerekend. Al wat ze moest doen was even de naam van haar ‘gute Freund Von Ribbentrop’ laten vallen en de officieren waren weer weg. Er waren nog andere herenhuizen in Menen, en alles was beter dan het Oostfront
.

Naast de kwestie
Als ik achteraf nog eens denk aan actuele stukjes die ik geschreven heb, merk ik dat ze vaak naast de kwestie zijn, of toch naast de hoofdkwestie. Hoe gaat dat? Ik lees een stuk van Tom Naegels over de Reuzegommers. Naegels vindt dat de pers de namen van die studenten moet publiceren. Ik heb daar geen mening over maar het verbaast mij dat juist Naegels dat standpunt inneemt. Zijn argumentatie is zwak. Ik schrijf daar dus een stukje over. Maar als je mij nu vraagt wat er in dat stukje staat, dan weet ik dat niet meer. Naegels was vóór het publiceren van namen en ik had daar geen standpunt over. Waar had ik dan eigenlijk wel een standpunt over?

Jeugdtrainers
Het komt wel eens voor, neem ik aan, dat een vrouw verliefd wordt op een reisleider, of op haar vioolleraar, haar ski-instructeur, haar tenniscoach,  en als ze rijk is, op haar chauffeur. Je kunt zulke relaties gemakkelijk in een film of een roman verwerken. Nu we toch in clichés grossieren, hoe zit dat met voetbalmamma’s en jeugdtrainers? Kunnen scenaristen en romanschrijvers daar iets mee beginnen?

Wetenschappelijk
Ik gebruik nu, op doktersvoorschrift, een douchegel die mij van mijn droge huid en bijhorende jeuk moet afhelpen. ‘Klinisch getest op 43 personen,’ staat er op het etiket. Ik veronderstel dat er een consensus is tussen de twee onderzoekers die de klinische tests hebben uitgevoerd.

Biologisch kind
Bij uitdrukkingen als ‘biologische vader’, ‘biologische moeder’ en laatst ergens ‘biologisch kind’ moet ik altijd even aan de supermarkt denken,  waar immers ook een afdeling is met producten die ‘biologisch’ zijn gekweekt, helemaal ‘organisch’ zijn samengesteld, ‘natuurlijke vezels’ bevatten, en vrij zijn van ‘chemische’ stoffen. Onder vrienden schep ik graag op dat ik nooit zulke producten koop, maar eigenlijk is dat niet waar. De havervlokken die ik dagelijks eet, s morgens en s middags, zijn ‘100 % biologisch’. Ik heb ooit andere havervlokken geprobeerd, maar die waren niet zo lekker. 

Recht op antwoord
Onlangs verscheen in De Morgen een recht op antwoord van Tijl De Bie over de corona-berichtgeving van Joël De Ceulaer. Het was een mooi en zakelijk antwoord. Het mooiste en zakelijkste vond ik het echter het naschrift van de redactie. ‘De wet verplicht ons om dit recht van antwoord te publiceren, omdat het beantwoordt aan de formele eisen die de wet bepaalt. Dat betekent niet dat de krant het eens is met dit recht van antwoord, noch dat onze journalist in de fout ging met zijn analyse van de pandemie.
      Zo hoort het. Ik herinner mij uit de jaren zeventig de manier waarop het ‘recht op antwoord’ werd toegepast in Humo. Willy Courteaux, als ‘man in het venster’, schreef een naschrift dat twee keer zo lang was als het recht op antwoord zelf. Willy Courteaux wist alles beter. Ook zijn vragen in interviews waren vaak heel wat langer dan de antwoorden van de geïnterviewde. Ik herinner mij zijn interview met de toenmalige Navo-baas Alexander Haig. Courteaux legde de generaal precies uit hoe de Navo-strategie er wél moest uitzien.

Griekenland als wieg van de bakermat
Veel van mijn lezers kennen ongetwijfeld de mockumentary Cunk on Earth. Ik ben altijd te laat met die dingen. De actrice Diana Morgan kruipt in de huid van Philomena Cunk en interviewt allerlei geleerden over de geschiedenis van de mensheid. Ze vertoont daarbij met opzet een gebrek aan elementaire kennis en interesse en ze gebruikt het soort onhandige formuleringen die ik bij mijn leerlingen zo verfrissend vond. Ze spreekt van een ‘bacus’ als ze een ‘abacus’ bedoelt, spreekt het woord ‘bible’ uit als ‘bibl’ en vertelt over ‘Greece, the country, not the musical, where the birth of civilisation was born.’
     Die laatste verhaspeling is moeilijk te vertalen. De ondertitels gaven ‘waar het begin van de beschaving begon.’ Dat is misschien nog de beste vertaling . Ook mogelijk: ‘Waar de wieg van de beschaving zich ontwikkelde,’ of: ‘Waar de bakermat van de beschaving haar oorsprong vond,’ of nog ‘Waar de bron van de beschaving tot bloei kwam.’ Ja maar, vraagt de lezer is af, waarom niet gewoon vertalen met: ‘Waar de geboorte van de beschaving geboren werd’? Nee, dat gaat niet, maar ik weet niet waarom.

* De zus van de man van haar zus, is dat eigenlijk een schoonzus?