zaterdag 30 april 2016

Val van het Romeinse Rijk

     De literaire verjaardagen blijven op ons afkomen. “This week marks the 279th anniversary of the birth of Edward Gibbon,” lees ik in een artikel van zekere Tobias Carroll. Dat was me ontsnapt.
      Die Edward Gibbon heeft me met zijn Decline and Fall of the Roman Empire jarenlang achtervolgd. Het begon al in het middelbaar. Onze geschiedenisboeken waren zo opgevat dat aan de rechterkant stukken leerstof afgedrukt stonden, en aan de linkerkant plaatjes en stukken uit oude documenten. Die stukken leerstof waren merkwaardig slecht geschreven.  Bij elke nieuwe zin, vergat je wat er in de vorige stond. Als je geen goeie leraar had die uitlegde wat ‘investituurstrijd’ en ‘assignaten’ betekenden, dan zou je het nooit weten – of je moest het in een écht boek opzoeken. De documenten aan de linkerkant stonden ook wel vol moeilijke woorden, zoals ‘okshoofd’ en ‘pestilentie’, maar dat waren leuke woorden en de teksten waren in hun geheel best leesbaar (1). Daar las ik voor het eerst een stukje Gibbon – iets over Germaanse huurlingen in het Romeinse leger.
     Vele jaren later kwam ik Gibbon opnieuw tegen in de erg beknopte geschiedenis van de Engelse literatuur van J.L. Borges (2). Van de hele achttiende eeuw vermeldt Borges alleen Dr. Johnson en Gibbon, en van die laatste zegt hij dat hij op een verrassende manier staatsie en ironie – ‘la ironía y la pompa’ –  met elkaar verbindt. Decline and Fall was volgens Borges het ‘monumento histórico más importante de la literatura inglesa’. Als ik tegen zo'n zinnetje aanloop, maak ik onvermijdelijk een snelle, denkbeeldige aantekening: ‘Ooit lezen!’
     Omdat ik graag in tweedehandsboekenwinkels rondsnuister, was het onvermijdelijk dat ik ook daar vroeg of laat Decline en Fall zou aantreffen. In een winkel in Canterbury vond ik een exemplaar in vijf delen, een eerste druk nog wel, geprijsd £ 17 000 'or any reasonable offer'. Ik heb geen ‘reasonable offer’ gedaan, want het boek bevatte geen plaatjes, lettertype en spatiëring stonden mij tegen, en het formaat was onhandig om in bed te lezen. Ik heb toen voor £ 25 een twintigdelig Verzameld Werk van Mark Twain gekocht en daar evengoed veel plezier aan beleefd.
     Decline and Fall heb ik rond dezelfde tijd ook in de boekenkast van een geleerde vriend gezien. Hij bezat alleen het eerste deel van een driedelige uitgave, maar het boek bevatte wél mooie plaatjes, en een uitnodigende inleiding die begon met: ‘So, you are going to read Gibbon at last’. Dat vond ik een mooie zin.
     Maar niet zo mooi als Gibbons eigen eerste zin: ‘In the second century of the christian era, the empire of Rome comprehended the fairest part of the earth and the most civilized portion of mankind.’ Met zulke volmaakt uitgelijnde zinnen loodst de auteur u door dertien eeuwen geschiedenis, want Gibbon geeft slechts op nadat ook Byzantium gevallen is.
     In die dertien eeuwen is de wereld ingrijpend veranderd. En in de vele uren die hij aan de lectuur ervan besteedt, is menig lezer evenzo veranderd. Christenen verloren hun geloof. Churchils politieke, militaire en literaire ambitie werd erdoor gevormd. De Amerikaanse econoom Thomas Sowell (hier) noemt twee boeken die hem diepgaand beïnvloed hebben. Het eerste was het Communistisch Manifest van Karl Marx en Friedrich Engels. Door dat boek werd hij een linkse jongen. Het tweede was Decline and Fall en had een omgekeerde uitwerking (hier). Het boek maakte hem voor altijd ‘wiser and sadder’. ‘Older’ was hij toen al.

_____________

(1) De geschiedenisboeken die Jan in het middelbaar gebruikt heeft, zijn nog altijd volgens hetzelfde recept gemaakt. Zelfs de merkwaardige onleesbaarheid van de leerstoftekst is zorgzuldig bewaard gebleven.


(2) Borges schreef zijn ‘Introducción a la literature inglesa’ in samenwerking met María Esther Vázquez.

woensdag 27 april 2016

Vrije wapendracht

De verschrikkelijke Michael Moore maakte in 2002 de film
‘Bowling for Columbine’ - tegen de vrije wapendracht
   Wat je eens een keer moet proberen op een communiefeest of een ander gezellig samenzijn, dat is langs je neus weg opmerken dat je die vrije wapendracht van de Amerikanen nog zo’n slecht idee niet vindt. Ik doe het wel eens als een gesprek in het slop raakt.
     Onder ons, dat hele wapenbezit maakt mij niet veel uit, want zo vaak kom ik niet in de Verenigde Staten. En in ons land zijn die wapens toch al afgeschaft tijdens de Duitse bezetting, net als het roken in de bioscoop. Noch dat roken, noch die wapens komen ooit terug. Ik breng het onderwerp eigenlijk alleen ter sprake om Michael Moore te jennen. Ik hoop dat hij slecht slaapt als hij hoort wat ik gezegd heb.
     ’t Is een leuke oefening als je van discussiëren houdt. Je zegt bijvoorbeeld dat een wapenverbod eigenlijk alleen de brave burger treft. Misdadigers raken wel aan wapens, verbod of geen verbod, en de brave burger kan daar niets tegenover stellen. Als hij met een gewapende misdadiger te maken krijgt, kan hij alleen maar heel, heel dringend de politie opbellen en dan braaf doen wat die kerel zegt – en hopen dat die geen opwekkende middelen genomen heeft, want dan helpt zelfs dat niet.
     Ik weet niet of dat van die brave burger en die misdadiger een deugdelijk argument is. Ik heb in elk geval nog nooit iemand ontmoet die erdoor werd overtuigd. De discussie gaat snel over op de misdaadcijfers in de VS, de mogelijk fatale afloop van café- en echtelijke ruzies en … de ongevallen. Een jonge moeder schetst het scenario van een peuter die het pistool van papa of mama gevonden heeft en al spelend de trekker overhaalt. Dan doe ik even of ik professor Coolsaet ben. “Het aantal slachtoffers van ongevallen met vuurwapens,” zeg ik dan, “is kleiner dan het aantal verdrinkingen in privé-zwembaden.” Ik heb dat ergens gelezen.
     Maar wat lees ik nu in Het Nieuwsblad van vandaag? Op bladzijde 25 wordt een tv-programma aangekondigd dat  over Amerikaanse ouders gaat die hun kinderen een vuurwapen en schietlessen cadeau doen. Een van die kinderen is Dahlia Cole. Het Nieuwsblad schrijft: “Blij is het kind allerminst met haar ‘cadeau’. Dahlia is doodsbang op de schietbaan en terecht. In de VS komen elke dag vijftig kinderen om door schotwonden.”
     Vijftig kinderen per dag! Dat is 18 250 kinderen per jaar. Dat cijfer zou ik toch best eens controleren op Wikipedia. En dat, beste lezer, moet u ook maar eens doen.

zaterdag 23 april 2016

Kris en Annemie


     Minister Kris Peeters (CD&V) beweerde vorige week in de krant dat iedereen in ons land ‘boven zijn stand leeft’. De Antwerpse lerares Annemie Verbeiren (SP.A.) was het daar niet mee eens en schreef een felle open brief die meer dan dertigduizend keer op Facebook werd gedeeld. Wie heeft gelijk?  We hebben hier te maken met iets wat de laatste tijd vaker voorkomt in de wereld van het politieke debat: een semantisch misverstand. Wat betekent: ‘boven je stand leven’? 
     Kris bekijkt de zaken staatkundig. De begroting moet kloppen. De regering geeft al jaren meer uit dan er binnenkomt en dat kan zo niet verder. Werkloosheidsuitkeringen moeten worden beperkt in de tijd, pensioenkosten moeten omlaag door latere pensionering, en loonkosten moeten omlaag zodat bedrijven meer kunnen investeren of hun producten goedkoper kunnen verkopen. Dat zegt Kris allemaal niet zo duidelijk, want hij is tenslotte een CD&V’er, maar daar komt het, geloof ik, op neer. Het enige waar Kris wel duidelijk over is, zijn nieuwe belastingen voor gefortuneerden, een zogenaamde dual income tax. Zei ik al dat Kris een CD&V'er is? 
     Annemie, van haar kant, bekijkt de zaken huishoudkundig. Veel gezinnen hebben kleine inkomens en met een klein inkomen rondkomen is niet prettig. Ze legt uit hoe zij het doet. Ze drinkt koffie van Aldi, ze houdt haar kleingeld goed bij, ze slaat in de supermarkt geen grote voorraden in, ze gaat niet uit eten. Eigenlijk is haar hele levensstijl door besparingen op de schop gegaan. Ze leest Humo niet meer (ik evenmin), ze zegde haar vaste telefoonlijn op, ze koopt maar heel af en toe nog een belegd broodje, en voor buitenlandse reizen neemt ze alleen Ryanair. Dat zijn eigenlijk allemaal heel verstandige regelingen van Annemie en, hoewel ik goed rond kom, doe ik sommige  dingen precies zoals zij.
     Je vraagt je af of het verschil tussen het staatkundige probleem van Kris en het huishoudkundige probleem van Annemie wel zo groot is. In zekere zin verkeert een regeringspartij in dezelfde toestand als Annemie. Ook voor een regeringspartij is besparen niet prettig. Die partij moet schikkingen treffen die haar eigen kiezers niet fijn vinden. Die kiezers bestaan immers uit werknemers, gepensioneerden en werklozen die op een of andere manier minder gaan krijgen door de besparingen. Een regeringspartij die de besparingen dan toch durft op te nemen - na veel talmen en teuten want het gaat nog altijd om de CD&V - zo’n partij verdient misschien wel dezelfde lof als Annemie verdient voor haar zuinig uitgavenbeleid.
*
     Annemies brief ontleent zijn emotionele kracht aan twee eigenschappen: de menselijke benadering en de persoonlijke getuigenis. Met die twee eigenschappen is iets aan de hand.
     Annemie spreekt haar woede en verontwaardiging uit als mens, zo lijkt het, en niet als politieke militante. Maar gevoelens worden, vrees ik, niet rechtstreeks door een bepaalde toestand veroorzaakt, maar door een opvatting over die toestand, in casu, een politieke opvatting (2). Toen ikzelf links militant was, kon ik intens verdriet voelen omdat een werkstaking ten einde liep. Zo’n verdriet was geen gewoon menselijk verdriet, zoals we ervaren bij het verlies van een dierbare. Het bestond alleen in samenhang met een politieke opvatting. De wenselijkheid van veel en lange werkstakingen was een onderdeel van die opvatting.
     Als SP.A.-militante heeft Annemie natuurlijk ook allerlei opvattingen over hoe de zaken des lands moeten worden aangepakt. Wanneer die zaken dan anders worden aangepakt, is ze woedend en verontwaardigd - dat is menselijk, ik ben ook zo iemand. Maar die woede en verontwaardiging van mij of van Annemie, zijn, ten minste gedeeltelijk, politiek. En dat moet duidelijk zijn. Ik begrijp dat Annemie het niet nodig vond om haar politieke achtergrond te vermelden in een brief die ze op haar eigen Facebookpagina plaatste. Die pagina is duidelijk genoeg. Die brief werd daarna echter duizenden keren gedeeld zonder context en dàt heeft voor verwarring gezorgd. Dat is niet de schuld van Annemie. Maar dat bijvoorbeeld de vrt over Annemie en haar brief berichtte zonder haar politieke achtergrond te vermelden, dat is dan weer onbegrijpelijk. Wat een gemiste kans tot duiding!
     Ook met de persoonlijke getuigenis is iets aan de hand. Annemie heeft een moeilijk bestaan. Ze verdient niet slecht - 1900 euro in de maand las ik ergens - maar ze kwam na een scheiding alleen te staan. Haar man betaalde geen alimentatie en liet haar een ferme schuldenberg na (3). Maar Annemie spreekt niet alleen in eigen naam. Ze spreekt ook in naam van al die gezinnen die het nog veel slechter hebben dan haar, gezinnen die wonen in ‘een huurappartement met de schimmel op de muren’. En ook hier is niet altijd duidelijk wanneer Annemie haar eigen omstandigheden aanhaalt, en wanneer die van nog minder fortuinlijke gezinnen. Ook dat vind ik wat dubbelzinnig. Mijn Facebookvriend Mark De Mey drukte zijn gevoelen bij de brief zo uit: ‘Mensen als Annemie bestaan, alleen is het niet Annemie’.
*
    Achteraf stootte ik op een ander stuk van Annemie waarin ze haar steun betuigt aan Movement X van Abou Jahjah en haar afkeer uitspreekt voor ‘arm, zielig Vlaanderen’. Dat stuk vind ik heel wat minder sympathiek. Het heeft een hoog Lukas 18:9-gehalte. ‘O God! ik dank U dat ik niet ben gelijk de andere mensen.’

________________________________

(1) Misschien zijn bij die kiezers ook een aantal ‘gefortuneerden’ die naar verluidt niet lijden onder de besparingen, maar ik heb gehoord dat die gefortuneerden niet meer dan 1 % uitmaken, en met 1 % kom je niet ver in de politiek. 

(2) Epictetus schreef al: ‘Ταράσσει τους ανθρώπους ου τα πράγματα, αλλά τα περί των πραγμάτων δόγματα.’ De mensen worden beroerd, niet door de dingen, maar door de opvattingen over de dingen.

(3) Ook hier is een gelijkenis tussen staatkunde en huishoudkunde. Erfde de huidige regering geen schuldenberg van rond de 400 miljard euro? Die schuldenberg is haast zeker groter dan degene die Annemie erfde van haar ex-man.


woensdag 20 april 2016

Minimaal decor

     Op elk moment wordt ergens ter wereld, beweert men, het toneelstuk ‘Dood van een handelsreiziger’ opgevoerd. Vanavond is dat in de grote zaal van t,arsenaal in Mechelen. Ik ga er met mijn leerlingen naartoe. Waar ik vooral op zal letten, is het decor.
     Toen Arthur Millers stuk voor het eerst werd opgevoerd in 1949, besloot men een open decor te gebruiken. Het publiek zag tegelijk de keuken, de slaapkamer van de Lomans, en de zolderkamer van Biff en Happy. Willy Loman stapte vanuit zijn  tuin in Brooklyn het bureau van zijn baas of een restaurant in Manhattan binnen. De verschillende ruimtes werden met een minimum aan meubilair opgeroepen: een tafel, twee stoelen, een ijskast, een bed – alles erg minimaal en gestileerd.


Scène uit de eerste productie van 1949. Bij de Broadway revival van 2012,
met Philip Seymour Hoffman, werd het oorspronkelijke decor nagebouwd.

     Dat decor nu was het onderwerp van een gesprek dat Miller kort na de première had met een aantal Russische gezanten. De Russen waren vol lof voor een stuk dat zo streng was voor het kapitalisme en de Amerikaanse Droom (zie ook hier). Ze wilden het zo snel mogelijk in Rusland laten opvoeren, maar dan meteen zoals het hoort. De eigenaar van het Broadwayse theater had natuurlijk op het decor bespaard om zijn winsten op te drijven, dat begrepen ze wel, maar in communistisch Rusland stond de menselijke waarde van een toneelstuk centraal en niet de winst. Voor elke scène zouden goedgeschoolde Sovjetarbeiders een apart realistisch decor bouwen en men zou niet kijken op een stoel of een ijskast meer of minder.
     Geduldig legde Miller uit dat regisseur Elia Kazan een minimaal decor gekozen had om artistieke redenen. Ruimte en tijd moesten in elkaar overvloeien zoals ze dat deden in het hoofd van zijn beklagenswaardige held. Dat beschouwden de Russen als een schandelijke uitvlucht. Hoe kon een vooruitstrevende intellectueel zo blind zijn voor de oneindig grotere mogelijkheden van het socialistisch volkstheater?
     Miller had het Russisch communisme altijd een warm hart toegedragen. Hij had niets gezegd toen op een kunstenaarscongres Dos Passos, T.S. Eliot en Malraux door de Russische kameraden waren uitgemaakt voor ‘hyena’s die konden typen’. Hij had gezwegen toen Sjostakovitsj in het New Yorkse Waldorf Hotel zijn eigen muziek afviel nadat de partij die muziek ‘volksvreemd’ had genoemd. Maar nu was voor Miller een grens overschreden. Van zijn decor moesten de Russen afblijven.
     De communistische sympathie van Miller heeft daarna niet lang meer standgehouden.

zaterdag 16 april 2016

Ekkehard en Karel de Dikke

     Dit stukje neemt je mee naar de tiende eeuw.
     In die tijd leefde monnik Ekkehard, van het klooster van Sankt-Gallen. Hij was heel geleerd en werd daarom door hertogin Hadwig van Zwaben uitgenodigd om haar Latijnse les te komen geven op haar kasteel. Hij schreef het Waltariuslied dat, zoals het Nibellungenlied, vertelt van de Germanen en de Hunnen, maar dan in het Latijn. Tenslotte werd hij raadgever van keizer Otto de Grote, zoon van Hendrik de Vogelaar. Sommige geleerden beweren dat er drie verschillende Ekkehards waren, waarvan er één Latijnse les gaf, één het Waltariuslied schreef, en één raadgever werd van Otto. ’t Is allemaal erg lang geleden.
    Iemand die niets moest hebben van die drie verschillende Ekkehards, was de Duitse schrijver Victor von Sheffel (1826-1886), die een roman schreef over de monnik. Von Sheffels Ekkehard is wel degelijk leraar, dichter en raadgever tegelijk. En minnaar, want Von Sheffel was een romantisch schrijver. In het tweede hoofdstuk al ontvlamt de tragische liefde tussen Ekkehard en de beweduwde Hadwig van Zwaben. De trotse hertogin wil een bezoek brengen aan het klooster van Sankt-Gallen, maar de regel van Benedictus verbiedt een vrouw – en een hertogin is ook een vrouw –  over de drempel van het klooster te stappen. Er is maar één mogelijkheid: iemand moet de edele vrouwe over de drempel dragen. Dat moet Ekkehard doen, die verantwoordelijk is voor de poort – Ekkehard die de blos der jeugd op de wangen draagt –  Ekkehard met zijn diepzinnige gelaatstrekken en zijn golvend blonde haar, ondanks de tonsuur. Hij neemt de hertogin in zijn sterke armen, zij vleit haar hoofd tegen zijn krachtige borst ... ja, het boek is nogal oubollig.
     Von Sheffels Ekkehard was voor de moffen, wat De leeuw van Vlaanderen was voor ons: een kloeke oproep om de grootse daden van weleer te gedenken. In het boek worden het klooster van Sankt-Gallen en Hadwigs kasteel op de Hogentwiel bedreigd door de Hunnen. Monniken en ridders trekken ten strijde en de veldslag verloopt wisselvallig. Dan, op het hoogtepunt van de strijd, verschijnt, een onbekende, machtige ridder die het tij doet keren.
     Conscience had dezelfde kunstgreep al toegepast toen hij Robrecht van Bethune liet verschijnen op de Groeningekouter. Het is dus best mogelijk dat Von Scheffel daar zijn reddende ridder vandaan heeft, want Consciences werk was in Franse vertaling bekend in heel beschaafd Europa. In de veldslag tegen de Hunnen is het Karel de Dikke, gewezen keizer en achterkleinzoon van Karel de Grote, die de zaken recht komt zetten. Geschiedkundigen halen hun schouders op bij zulke verzinsels. Robrecht van Bethune zat in gevangenschap toen de Guldensporenslag plaatsvond en Karel de Dikke, de ongelukkige keizer die zijn hele leven last had van hoofdpijn, overleed kort nadat hij was afgezet.
    De naam van Karel de Dikke wordt trouwens niet vermeld in het boek. Maar de bijzonderheden die de schrijver prijsgeeft, zijn voldoende om, met behulp van Wikipedia, de identiteit van de geheimzinnige ridder te achterhalen. Laatst sprak ik met mijn vader over het boek. Ook hij was erachter gekomen dat de geheimzinnige ridder niemand anders dan Karel de Dikke kon zijn. Hij had dat gevonden zonder Wikipedia. Maar hij leest dan ook al bijna dertig jaar dagelijks in de Encyclopedia Britannica die hij bij zijn pensionering, op zijn vijfenzestigste, cadeau kreeg.

woensdag 13 april 2016

Zuur

     Wanneer ik als kind zin kreeg in iets lekkers, sloop ik ongezien de keldertrap af, schroefde het deksel van een pot ingelegde uitjes en stak er één van in mijn mond. Ik doe dat nog altijd. Daarmee gaat de lekkere trek niet weg, integendeel zelfs. Ik moet daarna nog een glas water drinken, of iets anders eten. Maar ‘t is in elk geval beter dan snoep, want daar word je dik van -  en zuur is lekker. Mijn goede vriendin C. bestelt in het eetcafé waar we vaak komen meestal een slaatje ‘met iets zuurs’.
    Een woord als ‘zuur’  doet wat met je lichaam.  Als je het hoort of leest, vertrekt je gezicht een beetje, je mondspieren spannen zich op en je maakt meer speeksel aan, waardoor je geen trompet meer kunt spelen.  Misschien ook versnelt je hartslag een heel klein beetje en gaan de haartjes op je onderarmen een heel klein beetje rechtop staan. ’t Is alsof je lichaam zich schrap zet tegen een vijand, en dat is niet eerlijk, want zuur is, zoals gezegd, lekker.
     Van die vijandige reactie van ons lichaam op het woord ‘zuur’ wordt in de politiek flink profijt getrokken. In Vlaanderen is het vooral links dat erin geslaagd is zijn tegenstanders als zuurpruimen weg te zetten. Ik lees dat  ex-Groen politicus Luckas Vander Taelen nu voor ‘zure Brusselaar’ gescholden wordt omdat hij in een pas verschenen boek de multiculturele samenleving niet al te welwillend beschrijft (1).
     De zuurtruc is al oud. Eind jaren zestig, of begin jaren zeventig, werd de vormingsdienst van de christelijke vakbond geleid door Ward Bosmans (1934-2015). Ward was een man van nieuw-links, lid van het wonderbureau van de CVP (2) en een voorstander van saamhorige strijd tegen patronaat en multinationals. Maar bij verkiezingen van vakbondsafgevaardigden moest het geweer even van schouder veranderen. Dan moesten er zoveel mogelijk stemmen verzameld worden, en dat kon alleen maar ten koste van de oud-linkse socialistische broeders. Ward toog aan het werk en schreef een cursus hoe dat moest.
     Het christelijke vakbondslid, schreef Ward ongeveer, moest op uitgekiende manier het eigen programma kunnen uitdragen, maar dat was niet genoeg. Hij moest ook op zijn tijd een populaire socialistische kandidaat naar beneden kunnen halen. Je moest die socialistische kandidaat dan geen ‘vuile rooje’ noemen, want dat stond vulgair. Je moest hem geen gebrek aan dossierkennis verwijten, want wie interesseert zich nu voor dossiers? En je moest hem die verkeerd afgelopen staking van tien jaar geleden niet voor de voeten werpen, want wie herinnerde zich dat nog? Nee, dat was niet de goede aanpak. Je zei gewoon dat die socialist misschien wel een brave kerel was, maar toch ergens een beetje een ‘azijnpisser’.  Dat kostte hem al snel enkele tientallen of honderden stemmen (3).
     Luckas vander Taelen trekt zich daar allemaal niets van aan. Hij vindt dat je de problemen vooral moet durven benoemen. ‘Als je dat verzuurd noemt,’ zegt hij, ‘hoop ik dat ik altijd verzuurd zal blijven’ (hier). Maar ik betwijfel of uitspraken als die van Vander Taelen genoeg zullen zijn om het woord ‘verzuring’ op termijn een gunstige bijklank te geven, bijvoorbeeld die van ‘realisme’.
     Ik ken eigenlijk maar één schrijver die het woord wél in gunstige zin gebruikte en dat was Karel van het Reve. In Lenin heeft echt bestaan noteerde hij: ‘Er zijn mensen die in fictie van treurige, ‘tragische’ boeken houden en in het wereldbeschouwelijke van Marx en Teilhard. Bij mij is het omgekeerd: ik houd van verhalen met een happy ending en in het levenbeschouwelijke van de meer zure schrijvers: Schopenhauer, Benda, Aldanov, Orwell.’


(1) De grote verwarring, uitgegeven bij Houtekiet.
(2) Het Wonderbureau is de term die journalist Hugo De Ridder bedacht voor het nationaal bureau van de CVP-jongeren met ondermeer Wilfried Martens, Jean-Luc Dehaene en Miet Smet.
(3) Later werd Ward zelf socialist en nog later lid van Groen!

zaterdag 9 april 2016

Hoe links is Brusselmans?

     De bekende schrijver Herman Brusselmans schreef vorige week een stuk ‘Wij van links’. Daar is veel om te doen geweest. Hoe kon Herman, als jongen van links, zo kritisch schrijven over immigranten en moslimknuffelaars? Was Herman nu rechts geworden? Daarover ondervraagd, zei de schrijver dat hij zich nog altijd bij links rekent. “Links denken betekent voor mij dat je verdraagzaam bent, iedereen met rust laat en elkaar niets in de weg legt,” zei hij. Als dat zo zit, dacht ik bij mijzelf, kan ik beter weer extreem links worden, zoals in mijn jonge jaren, want ik wil niets liever dan iedereen met rust te laten.
     Ik hou Brusselmans al langer in de gaten. Ik heb er nooit een linkse jongen in gezien. Grof in de mond en rock n’ roll en een opgestoken middenvinger naar het ‘klootjesvolk’, dat wel, maar links? In 2004 verklaarde hij in Humo over moslims ongeveer hetzelfde als wat hij nu schrijft in zijn stuk, misschien wat minder scherp, maar er waren toen in Zaventem en Maalbeek geen aanslagen geweest. En in 1993 noemde hij als zijn boek van het jaar Geef oorlog een kans van de Amerikaanse conservatief en libertariër P.J. O’Rourke. Ik had dat boek van mijn vrouw cadeau gekregen en was toen alles van P.J. aan het lezen. P.J. was ook iemand die vond dat je ‘ verdraagzaam moest zijn en iedereen met rust moest laten en elkaar niets in de weg mocht leggen’.
     Brusselmans is geen auteur als Schopenhauer, Jane Austen of Borges, waar je elke letter van gelezen wil hebben. Maar als je de grofheden erbij nam was zijn Guggenheimer vaak grappig en Dagboek van een vermoeide egoïst heb ik altijd een aangrijpend verhaal gevonden. Ik heb het jaren in de zesde klas als verplichte lectuur opgedragen. En als ik in de vierde klas de leerstof over ‘humor’ wou herhalen, leverde een bepaalde column van Brusselmans duidelijke, want niet erg subtiele, voorbeelden van het geleerde.
     Ik heb daar ooit een probleempje door gekregen. Je moet weten, ik liet die humoristische columns graag ‘expressief voorlezen’ door mijn leerlingen. Ik gaf ze daarbij de raad hun voorlezerij thuis uit te proberen op hun ouders. Zekere keer kreeg ik van een leerlinge een keurig briefje. Haar vader had liever niet dat zijn dochter die bewuste column in de klas voorlas. Hij had een lijstje toegevoegd van andere humoristische teksten die zijn dochter wél kon voorlezen.
     Het mooie aan dat briefje was wat er niet in stond. Er stond niet in dat Brusselmans een waardeloze schrijver was. Er stond niet in dat ik die vieze kerel uit mijn Nederlandse les moest houden. En er stond niet in dat die vader mijn directeur wel eens zou aanspreken. Die vader heeft dat ook niet gedaan, geloof ik, want anders zou ik er wel iets van gehoord hebben.
   Je hoort soms andere dingen, maar ik heb in mijn carrière alleen goede, beleefde ouders gehad. Verdraagzame ouders, die mij ‘met rust lieten’ en mij ‘niets in de weg legden’. Zouden die allemaal links geweest zijn?

vrijdag 8 april 2016

Mijn eigen koloniale verleden

     In 1960 was ik nog te jong om een bijdrage te leveren aan de Congolese onafhankelijkheid. Ik heb die onafhankelijkheid toen evenmin tegengewerkt. Wel kon ik op familiefeestjes en bij visites vlot antwoorden op de vraag wie nu ook weer de eerste minister en de president van Congo waren. Het antwoord was respectievelijk Lumumba en Kasavubu. Ik werd dan over de bol geaaid door tantes en andere bezoekers, die zeiden dat ik een knappe jongen was en dat ik het ver brengen zou. En kijk nu!
     Het besef dat de Congolezen onafhankelijk waren geworden, drong in die tijd maar traag door in het moederland. Paters met lange baarden bleven vertrekken naar de tropen om er missiewerk te doen. Nog altijd werd de zilverpapieren verpakking die om de chocolade zat zorgvuldig opgespaard, om daarmee de zwarte kinderen te helpen. En op school leerden we van meester Goossens dat ‘onze kolonie’ tachtig maal groter was dan België.
     Meester Goossens kon dat weten, want hij had enkele jaren in Congo lesgegeven. Als bewijs van zijn verblijf aldaar haalde hij een keer per jaar een Congolese boog uit de kast. Hij ging dan achteraan in het klaslokaal staan en schoot boven onze hoofden een pijl in het bord die nog lang bleef natrillen.
     Die boog had meester Goossens misschien wel gestolen van de inboorlingen, zoals Belgische firma’s ook rubber en koper van hen hadden gestolen. Of misschien had hij die pijl en boog verkregen in ruil voor een voddig katoentje, wat kralen en een stukje koperdraad, zoals de handelaars in Conrads Heart of Darkness, die die prullen gebruikten om de zwarten hun ivoor afhandig te maken. Maar misschien ook deden die praktijken geen opgeld meer in de tijd dat meester Goossens in Congo verbleef. Ik zou dat eens moeten opzoeken.

     Wie zich in elk geval niet bij de Congolese onafhankelijkheid neerlegde, was mijn grootmoeder. Mijn grootmoeder had een goede zangstem. Als meisje had ze in de kerk nog helemaal alleen het Ave Maria van Gounod –  van Bach eigenlijk –  gezongen en daar kwamen erg moeilijke octaafsprongen in voor. Ik denk dat ze met dat zingen mijn grootvader heeft leren kennen, die in die kerk het orgel bespeelde. Op latere leeftijd was haar repertoire afgezakt naar het marktkamersgenre (‘Waar het lied der branding ruist bij dag en nacht’), het wandellied (‘Wij stappen zo-o geerne’) en het kinderlied (‘Saint-Nicolas, patron des écoliers’). Maar het liefste zong ze ‘Vers l’avenir’ (1), dat ooit de nationale hymne was geweest van de Congo Vrijstaat. Het lied bevatte onsterfelijke, maar erg kolonialistische verzen zoals:

Si ton sol est petit, dans un monde nouveau
      L’avenir qui  t’appelle a planté son drapeau.

Waarop de uitbarsting volgde:

      Marche joyeux, peuple énergique,
     Vers des destins, dignes de toi,
     Dieu protège la libre Belgique,
     Et son roi.

     Mijn borst ging zwellen van trots als ik de hymne met mijn grootmoeder mocht meezingen. Vooral dat laatste zinnetje moest met pathos worden gebracht, met nadrukkelijke pauzes tussen ‘et’, ‘son’ en ‘roi’. Erg royalistisch was mijn grootmoeder overigens niet, want over de koning van haar kindertijd, Leopold II, sprak ze vaak smalend. Hij werd dan ‘Schele Pol’ of ‘Poupouleke’ genoemd, en ook daar kende ze liedjes van.
     Maar kolonalistisch en imperialistisch is de hymne zeker. In de tweede strofe wordt de verovering van Congo beschreven in woorden waarvan de symboliek mijzelf en mijn grootmoeder toentertijd niet recht duidelijk waren – Freud was in onze kringen een onbekende en ‘postcolonial genderstudies’ bestonden nog niet. Hier zijn die woorden - oordeel zelf:

     Si ta force déborde et franchit ses niveaux,
     Verse-la, comme un fleuve, en de mondes nouveaux !

     In de Nederlandse versie krijgt de dappere Belg dezelfde raad:

     Laat het stromen alom
     Als een vruchtbare vloed.

        Je zou kunnen denken dat Jef Geeraerts in zijn Congolese periode die woorden wat al te letterlijk heeft opgevat, als je mag geloven wat hij allemaal beschrijft in Grangreen 1 – Black Venus.

***

     Al die mooie herinneringen, aan meester Goossens, mijn grootmoeder en Jef Geeraerts, dank ik aan een stuk dat ik deze week gelezen heb op De Redactie.be. Zekere Frank Gerits van de KULeuven legt daarin uit dat we ons als antwoord op de islamistische terreur moeten bezinnen over ons koloniale verleden – wat ik dus gedaan heb. Wie zich voor één keer, en voor geen geld, geestelijk meerderwaardig wil voelen aan een medewerker van de KULeuven, kan dat stukje best eens aanklikken. Er staan nog meer merkwaardige zaken in.

(1)    De tekst van het lied vind je hier, een Nederlandstalige vertaling hier en een gezongen versie met tekst hier. Bij die laatste moet je een paar minuten de Belgische driekleur voor lief nemen.

donderdag 7 april 2016

Panama

Pieter Lesaffer
     Een nadeel van een vrije samenleving is dat je misdaden weliswaar niet mag begaan, maar dat je ze toch mag goedpraten. Goedkeuren mag eigenlijk ook, maar dat komt minder voor. Sartre deed het.
    Of je nu een bom laat ontploffen in een luchthaven of metro, een terrorist
verbergt voor de politie, een ordehandhaver bekogelt met stenen, of zwart geld verstopt in een Panamees nepbedrijf – er zal altijd wel iemand opstaan die een excuus verzint en verspreidt langs facebook of twitter, of langs een hoofdartikel in de krant. Je weet wel, zo iemand die beweert dat repressief optreden niet veel zin heeft als je de ‘diepere oorzaken van het probleem niet aanpakt’ – het weze achterstelling in het onderwijs of een al te zware belastingdruk.
    De bedenker en verspreider van zulke excuses kun je in een vrije samenleving niet straffen. Daar staat tegenover dat je in een vrije samenleving die excuses naar hartenlust mag hekelen en de bedenkers en verspreiders ervan de les mag lezen. Pieter Lesaffer van Het Nieuwsblad (hier) doet dat met de goedpraters van de Panamese nepbedrijven.
    Gelukkig mogen we ook Pieter weer naar hartenlust over de hekel halen, want zijn artikel staat vol onzin. Hij beweert dat de hackers die binnengebroken zijn in het computersysteem van het Panamese zakenkantoor Mossack-Fonseca ‘het werk gedaan hebben dat eigenlijk door een ministerie van Financiën moest gebeuren’. Maar een ministerie van Financiën – aan wélk ministerie van Financiën denkt Pieter? – mag in zijn strijd tegen zwart geld (en terreurgeld) juist geen onwettige daden stellen zoals hacken. En als men dat heimelijk toch doet, want er is veel dat we niet weten, kunnen de aldus verzamelde gegevens niet gebruikt worden voor een rechtbank. Toch niet in een vrije samenleving.
     Misschien maken Poetin en de Chinezen zich minder druk om zo’n regeltjes. Dat kan. Maar als het over Panama gaat, is het nogal stil aan die kant (hier en hier).
 

zaterdag 2 april 2016

“De islam heeft er niets mee te maken”

     Volgende uitspraak zou niet misstaan in de beroemde lijst van ‘opinions chics’ die Karel van het Reve ooit opstelde: “De Islam bestaat niet want er zijn honderden soorten Islam.” Ik las ergens een snedig antwoord: “Jazeker, er bestaan honderden soorten islam, maar dan vooral twee: de islam die er niets mee te maken heeft, en de islam die er helemaal niets mee te maken heeft.”
     Wat mij brengt bij de titel van dit stukje.
     Dat de islam er niets mee te maken heeft, is een erg vage stelling, en die vaagheid begint met de woorden ‘de’ en ‘er’ en ‘niets’ (helemaal niets?). En wat betekent in godsnaam ‘iets te maken hebben met’? De Duitse filosoof Hegel (1770-1831) beweerde dat alles met alles te maken had, en wie zal hem tegenspreken? Zo bekeken hebben de jongste terreuraanslagen niet alleen met de islam te maken maar ook met het Brusselse taxiwezen, het tweede huwelijk van Philippe Moureaux, het Sykes-Picotverdrag, de kruistochten, Alexanders wereldrijk, enzovoort. En laten we daarbij het droogvallen van de Beringstraat aan het begin van het holoceen niet vergeten. Maar zo komen we nergens, en dat was ook de mening van Bertrand Russell (1872-1970) die Hegel van weerwoord diende en aantoonde dat alles weliswaar met alles te maken had, maar dat je alleen zinvol met elkaar kunt praten als je er niet altijd alles bij betrekt.
     Wat bedoelen mensen eigenlijk die zeggen dat de islam niets met het terrorisme te maken heeft? Mij lijkt het dat velen van hen bedoelen dat de islam niets met het terrorisme te maken zou mogen hebben. Dat hadden ze dan duidelijker kunnen zeggen, maar ik ben het er verder volkomen mee eens.
     Het gesprek over de islam zou, geloof ik, doelmatiger, feitelijker en misschien zelfs aangenamer verlopen, als onze vage stelling wat meer vlees om het lijf kreeg door beperktere, duidelijker afgetekende formuleringen, zoals:

(1)           Moslims zijn meestal brave mensen die, zoals iedereen, gruwen van geweld.
(2)           Moslimterroristen gebruiken de islam als voorwendsel voor hun
             gewelddadige neigingen.
(3)           Ze zouden die aanslagen ook gepleegd hebben als ze niet – meestal recent –
             de islam ontdekt of herontdekt hadden.

(4)           Terroristen vormen maar een heel-heel-heel klein deel van de moslims in
             de wereld.
(5)           Slechts een even klein deel van de moslims in de wereld keurt het
              terrorisme goed.
(6)           Zelfs moslims die de doelen van de terroristen goedkeuren, keuren hun
              middelen af.
(7)           Moslimterroristen zijn door een gezaghebbende fatwah uit de
             moslimgemeenschap gestoten.


En wat ruimer:

(8)          De Koran bevat geen oproepen om geweld te plegen tegen ongelovigen.
(9)           De overgeleverde levenswandel van de Profeet wijst de weg naar vrede en
              verzoening
(10)       De boodschap van universele liefde is de grondtoon van de Koran en de
             Haddith.

(11)        De hele geschiedenis van de islam is er een van trachten naar vrede en
             goede verstandhouding met iedereen.

(12)        De jongste evolutie binnen de islam laat een koerswijziging zien naar
             meer verdraagzaamheid en geweldloosheid.

     Sommige van bovenstaande uitlatingen zijn ongetwijfeld waar.  Of ze allemaal waar zijn, zou ik eens aan een deskundige moeten vragen.