dinsdag 31 oktober 2023

De memoires van A.N. Wilson: aangrijpend en komisch


    Als ik de memoires van A.N. Wilson lees, krijg ik de indruk dat ik over een ver verleden lees. Nochtans is de auteur slechts vijf jaar ouder dan ik. Mijn verkeerde indruk heeft meerdere redenen. Wilson begint met een uitgebreide schets van het leven van zijn ouders, en dat tijdsbeeld van de jaren dertig blijft hangen. Ook speelt zijn eigen levensverhaal  zich af in Engeland, en zelfs het recente verleden lijkt daar nog meer dan bij ons een ‘foreign country where things are done differently’, vooral als je er Oxford en de public schools bij haalt.
     Er is nog een andere reden. Er moet ergens in de naoorlog een grote culturele verschuiving plaats hebben gevonden. Het is een cliché om te spreken over the sixties,  maar ik kan mij niet van de indruk ontdoen dat er een kloof gaapt tussen jongens en meisjes die 15 werden in 1965 en degenen die 15 werden in 1970. Neem de godsdienst. Veel katholieke jongens en meisjes rond 1965 hadden Sartre nodig om zich van God los te worstelen. Wij van de generatie van 1970 dachten eerder: God? Wie? Wilson zelf bleef trouwens zijn hele leven met die Godkwestie bezig, maar dat is dan weer typisch voor het Britse eiland: die aristocraten, kunstenaars, geleerden en society mensen die blijven aarzelen tussen anglicanisme, katholicisme en agnosticisme.
     Ik was de naam van Wilson tegengekomen in het boek van Clive James, en had er een streepje bij gezet omdat James zo enthousiast is over Wilson’s memoires: Confessions. A Life of Failed Promises*. De titel klinkt nogal désabusé. Een buitenstaander krijgt nochtans de indruk dat Wilson een heel boeiend leven heeft gehad: eerst lector in de Oud-Engelse literatuur en daarna succesvol romanschrijver en biograaf – zijn Tolstoj-biografie had ik voordien al gelezen zonder toen op de auteursnaam te letten. Wilson was bevriend met de fine fleur van de Engelse beau-monde, van prinses Margareth tot Nigella Lawson. Die laatste, vernemen we, at in al de tijd dat hij haar kende alleen aardappelpuree. En verder kon hij zijn hele leven lang veel tijd doorbrengen op café en op restaurant, waar hij zijn talent voor vriendschap en voor humor te gelde kon maken.
     Boven alles was hij een productief columnist. Een jonge adjunct vroeg eens aan een hoofdredacteur van een belangrijke krant: ‘Waarom geven we zoveel geld aan die A.N. Wilson voor een stuk dat hij in een half uur uit zijn mouw schudt?’ De hoofdredacteur antwoordde, voorspelbaar maar toch altijd grappig: ‘Omdat hij dat f**king stuk in een half uur uit zijn mouw kan schudden, waar anderen een hele f**king dag voor nodig zouden hebben.’
     Die gewoonte om snel te schrijven, die zo nuttig is voor de krantenman, komt met enkele nadelen voor de biograaf, en zeker voor de memoirist. Memoires zijn een genre waar de burden of knowledge heel groot is. De auteur weet ontzettend veel over de gebeurtenissen in zijn leven en hoe ze samenhangen, over zijn familieleden en vrienden, over zijn woningen en woonplaatsen waar alles gebeurde, en de lezer weet daar allemaal niets van. Het komt er dan voor de auteur op aan om alles wat te organiseren, goed na te denken over de chronologie, over wat hij vertelt en wat hij weglaat - om het niet te ingewikkeld te makken. Ook moet hij alle personages deftig voorstellen, ze opnieuw even voorstellen als ze later weer opduiken, en verder rekening houden met wat de lezer heeft – en niet heeft – aan algemene voorkennis.
      Zeker in de eerste helft van het boek heb ik wel eens gevloekt op de eigennamen, de onduidelijke voornaamwoorden en op de volgorde waarin de informatie wordt gepresenteerd. Een treffend voorbeeld is hoe hij een belangrijke figuur uit zijn kinderjaren voorstelt: de moederoverste van de school waar hij als kind naartoe ging. Wilson begint met te vertellen – en let nu even op de eigennamen – over de dagboeken van Chips Channon waarin beschreven wordt dat hij in Asolo verblijft met zijn schoonfamilie de Guinnesses (Lord and Lady Iveagh), en dat hij meer bepaald verbleef in de villa van Eleonara Duse,  de villa waar ze haar verhouding had met Gabriele D’Annunzio, en dat Channon dan beschrijft dat de villa ondertussen bewoond werd door een egoïstische pilaarbijter van een dochter die haar kinderen in een klooster had geduwd zodat de eerste nu een non was, en de tweede ‘een of andere broeder’. En dan komt Wilson tussen om uit te leggen dat die ‘een of andere broeder’ niemand minder is dan de E.H. Sebastian Bullough, een van de beste theologen van Cambridge, en dat zijn zus zuster Mary Mark was, die een evenwichtige, welgezinde persoonlijkheid had met veel gezond verstand.
    Hé, wacht. Heb ik het goed begrepen? Was de moederoverste van Wilsons school nu de kleindochter van Elenonara Duse, de op één na beroemdste toneelactrice aller tijden**? Waarom zegt hij dat niet van in het begin, alvorens mij te overstelpen met eigennamen en plaatsnamen? Ik haal er voor de zekerheid Wikipedia bij: jawel: zuster Mary Mark is de kleindochter van la Duse. En het is niet de laatste keer dat ik Wikipedia consulteer. Zo is Wilson bijvoorbeeld bevriend met Christopher Tolkien, die les geeft in Oxford, en de zoon is van ‘professor Tolkien’ – J.R.R. dus*** – , maar niet moet worden verward met John Tolkien, de katholieke priester die later beschuldigd werd van seksueel kindermisbruik. Hoezo, vraag de lezer zich af. Is die kindermisbruiker dan de broer van Christopher en de zoon van J.R.R.? Wikipedia brengt raad. Ja, die kindermisbruikende - althans daarvan betichte - John is inderdaad de zoon van J.J.R. en de broer van Christopher.
     Over dat seksueel kindermisbruik staat nog wel meer in Wilsons boek. Na de school van zuster Mary Mark wordt Wilson naar een kostschool gestuurd die geleid wordt door een perverte directeur en zijn sadistische vrouw. Voor zichzelf heeft Wilson niet zoveel te klagen, vindt hij. Hij kreeg weliswaar vaak, voorovergebogen,  stokslagen van de directeur en hij kon door zijn benen zien dat de directeur zich daarbij masturbeerde, maar dat was nu eenmaal een pervert. Zijn vrouw was subtieler en was meer geïnteresseerd in psychologische kwelling. De ene keer kwam ze naast je bad staan om je penis te strelen, een andere keer verplichtte ze je om grote hoeveelheden te eten van iets wat je niet lustte, en nog een andere keer, riep ze je op haar kamer om naar melancholische muziek te luisteren waardoor je heimwee naar huis werd aangescherpt. Maar dat was allemaal niets, vond Wilson, vergeleken met de kinderen die tot bloedens toe anaal werden verkracht door de directeur. Ook hier zijn niet onbelangrijke ‘gradaties in het kwaad’ te maken die men in het huidige klimaat rond kindermisbruik dreigt te vergeten.
     Ondanks de soms kronkelige presentatie, waarover ik hierboven mijn beklag deed, is Confessions in de eerste plaats een aangrijpend, onderhoudend en komisch boek. Wilson is een meesterverteller en kan personages heel levendig ‘neerzetten’. Ook geeft hij in zijn portretten blijk van een grote zin voor rechtvaardigheid. Als hij over zijn ouders schrijft, is hij lyrisch over hun goede eigenschappen en beenhard voor hun slechte. Hij vindt de juiste woorden voor zowel het ene als het andere. Samengevat hebben zijn ouders een treurig leven en een treurig huwelijk gehad, en de schets van hun leven vooraan in het boek, zorgt voor een droevige ondertoon die aanhoudt bij de vrolijker momenten die volgen. Trouwens, nog vóór het leven van zijn ouders, beschrijft Wilson de laatste jaren van zijn ex-vrouw, professor Katherine Duncan-Jones, met wie hij jaren in onmin had geleefd alvorens weer vrienden te worden. Katherine – vaak K. in het boek –  verzinkt aan het einde van haar leven in dementie en alcoholisme. Het alcoholisme is een gevolg van de dementie, en niet andersom.
     Na de beschrijving van de kindertijd worden de memoires fragmentarischer. Ze stoppen als Wilson veertig wordt. Ondertussen hebben we hem leren kennen als iemand die niet erg hoog oploopt met zichzelf, die eeuwig worstelt met geloof, wrok en schuldbesef, en die politiek niet voor één gat te vangen is. Hij vertelt over een gesprek dat hij had met Kingsley Amis over diens zoon Martin: ‘Martin begrijpt niet’, zei Kingsley, ‘dat jij niet eens doet alsof je links bent. Alle schrijvers van jouw generatie zijn links.’ Wilson begreep die opmerking, maar voelde zich wat gegeneerd bij Kingsleys onuitgesproken conclusie dat hij, Wilson, aangezien hij niet links was, dan maar rechts moest zijn, of in elk geval het soort rechts dat Kingsley zelf aanhing.’
    We krijgen in het boek hier en daar een hint hoe rechts het ‘establishment’ nog was in de jaren 
70. Op zeker ogenblik krijgt Wilson de kans om Engelse literatuur te doceren aan Saint-Andrews. De rector – een vroegere Oxford professor – schildert de school in de aanlokkelijkste kleuren: ‘There are no shits here. No queers. No pinkoes.’ Geen klootzakjes, geen flikkers, geen rood gespuis. Wilson voegt eraan toe: ‘Als gewezen professor Engels in Oxford zal hij ongetwijfeld gemerkt hebben dat een meerderheid van zijn collega’s daar aan minstens een, en vaak aan alle drie, van de blijkbaar ongewenste eigenschappen beantwoordde.’ Ik concludeer daaruit, ter attentie van Andreas De Block****, dat er. in die tijd nog een zeker evenwicht bestond tussen links en rechts binnen de Britse academische wereld: van reactionair-rechts aan Saint-Andrews tot alternatief-links aan de letterenfaculteit van Oxford.
    In één hoofdstuk schiet Wilson geweldig uit zijn slof tegen ‘neoliberaal’ rechts. Wilsons vader Norman was jarenlang directeur geweest van de porseleinfabriek Wedgewood – waar ik, in tegenstelling tot mijn vrouw – nog nooit van had gehoord. Norman was in zijn eentje verantwoordelijk voor de metamorfose van de fabriek, van een complex van ongezonde krochten waar arbeiders vaak voor hun dertigste levensjaar overleden aan stoflong, tot een moderne, gezonde, op elektriciteit werkende constructie. Daarbij had Norman een feilloos gevoel voor design, dat hij verfijnde door Oosters, en vooral Koreaans, porcelein te bestuderen. Een van de zaken die Wilson nooit begrepen heeft is hoe zijn vader toeliet dat zijn moeder het huis volstouwde met afschuwelijke meubels.
     Na de modernisering was Wedgwood in Wilsons ogen een modelbedrijf geworden. Vaders uit de omgeving leidden hun zonen op om, net als zijzelf, met de hand oortjes aan te brengen aan de porseleinen kopjes, en moeders leidden hun dochters op om, net als zijzelf, bloemen te schilderen op het porselein. De idylle werd verstoord door de komst van een nieuwe baas, Frank Bryan, die beslistte om het bedrijf op de beurs te brengen, te automatiseren en af te stemmen op het gebrek aan smaak van het grote publiek*****.  De meisjes die vroeger bloemen schilderden, zucht Wilson, zitten nu aan de kassa van een grootwarenhuis, zoals Debora van Connor Rousseau. En hij hoopt dat er een letterlijke, fysieke hel bestaat waarin figuren als Frank Bryan worden toegeschreeuwd door dialect sprekende duivels die hen een gloeiende pook in het achterste steken. Zelf hoop ik dat de kassiersters nu in een mooi huisje wonen, met tv en netflix, af en toe op restaurant gaan, af en toe op reis gaan, en zonder jarenlang sparen een servies van Wedgwood kunnen kopen. Dit terzijde.
     Op de omslag van het boek staat een foto van een schriele 20-jarige Wilson in een deftig pak – hij moest dat dragen van zijn oudere vrouw – en een fiets in de hand. Zij blik straalt grote fijngevoeligheid uit, en de auteur bewijst die fijngevoeligheid op elke bladzijde van zijn boek. Hij pikt de geringste signalen op. Hij kan als kind al raden met welke leraar de vrouw van de directeur een verhouding heeft. In de middelbare school heeft hij een lerares plastische opvoeding die hem inwijdt in de hogere kunst, van Picasso tot Dalí, en van Jevtoesjenko tot Salinger. Als Wilson dan op vakantie gaat naar Frankrijk en bij zijn terugkeer enthousiast is over de impressionisten merkt hij aan een kleine aarzeling in haar reactie dat het met die impressionisten niet helemaal in de haak is. Het is iets voor middelbrows, heeft hij begrepen, zoals Lord of the Rings. Het zal Wilson niet beletten om zijn hele leven Lord of the Rings te herlezen.
     Ik heb Wilson leren kennen door het boek van Clive James, maar omgekeerd komt James zelf ook in het boek van Wilson voor. Wilson is enige tijd verantwoordelijk geweest voor het literaire katern van The Spectator. Het was in een tijd dat eindredactie nog gebeurde met schaar en lijm. Zekere dag kwam een recensie binnen over de 19de-eeuwse auteur George Lewes. De recensente had Lewes vergeleken met Clive James. ‘Lewes,’ schreef ze, ‘was van alle markten thuis, een polyglot, heel geestig, en, ondanks zijn weerzinwekkende lelijkheid, een soort Victoriaanse Clive James.’ De recensie was echter een paar regels te lang. Wilson kortte de zin in: ‘Lewes was met zijn weerzinwekkende lelijkheid een soort Victoriaanse Clive James.’
      De grap kostte hem zijn baan. 

  

* Clive James: zie hier. Zo heeft elk boek een ander boek in zijn kielzog. Wilson vertelt hoe hij in Frankrijk zijn vakantie doorbrengt bij een katholieke dame die hem de Souvenirs d’enfance van Ernest Renan aanraadt. Dat boek wil ik nu ook lezen. De titel A life of failed promises doet mij dan weer denken aan dat boek van Danny Frederic dat ik onlangs ter sprake bracht: Danecdotes. Reminiscenses and Reflections Concerning a Largely Wasted LifeZie hier. En als P.S. bij deze noot: een lezer wees er mij op dat Wilsons memoires niet voorkomen in het boek van James, die overleed voor Confessions verscheen. Ik moet tijdens het lezen van James van alles opgezocht hebben, en bij dat opzoeken op een verwijzing naar het boek gestoten zijn. 

** Over Eleonora Duse zie mijn stukjes hier en hier

*** Christopher Tolkien haalde als student geen erg goede punten in Oxford. Zijn vader had er nochtans alles aangedaan om de collega-professoren te overtuigen om zijn zoon te laten afstuderen met een grootste of grote onderscheiding, de fameuze first en second, waarbij we niet mogen vergeten wat Sir Humphey zegt: a second at Oxford is a first at Cambridge.

**** Ik hoop binnenkort een stukje te wijden aan Andreas De Bocks boekje Is links gewoon slimmer, waarin hij de linkse dominantie aan onze universiteiten beschrijft.

***** Frank Bryan werd daarbij gesteund door de eigenaar, Josiah Wedgewood V, die in zijn jeugd een ‘briljant marxist’ was en die zich later bekeerde tot het ‘monetarisme van Hayek’. Hier vergist Wilson zich, want Hayek wordt wel in een adem genoemd met de monetaristen, maar was het zelf niet. Josiah Wedgewood was heel lang de boezemvriend geweest van Wilsons vader, tot de breuk er kwam met de nieuwe koers van het bedrijf. 

 

maandag 30 oktober 2023

Moet ik Peter Mertens lezen? (en andere kortjes)


Moet ik Peter Mertens lezen?
      Laatst verscheen er dat boek van Paul Goossens De ongelijkheidsmachine. Ik nam mij voor om dat te lezen en daar een stukje over te schrijven want de gelijkheidskwestie interesseert mij. Ook had ik over het boek gelezen, en het leek mij nogal lichte kost waar ik makkelijk wat luchtige kanttekeningen bij kon maken.
      Maar nu verschijnt er alweer een nieuwe aanklacht tegen de ongelijkheid, dit keer van PVDA-er Peter Mertens. Een andere PVDA-er, historicus Jan Dumolyn, schrijft erover: ‘Een combinatie van ervaringen van gewone mensen wereldwijd en gortdroge kwantitatieve economische analyses. Een ondogmatisch en vernieuwend marxisme voor vandaag.’ Ha, die ‘'gewone mensen’, in plaats van het strijdbare ‘proletariërs’ van weleer.
      Nu sta ik in twijfel. Ik zal de boeken Goossens en Mertens niet allebei lezen. Over welk van de twee boeken kan ik het luchtigste stukje schrijven? Ja, Goossens’ proza bevat nogal veel lucht heb ik uit zijn stukken in De Standaard begrepen. Dat kan helpen om het luchtig te houden. Maar naar het boek van Mertens ben ik nieuwsgieriger. Aan de anderee kant: gortdroog? Zal ik dan in mijzelf wel de luchtige toets vinden om er iets over te zeggen?

Aantoonbare onwaarheid
    In het korte boekje De misleidingsindustrie vertelt Els Diggele – nogal langdradig – hoe ze last kreeg over een recensie die ze geschreven had voor de NRC. Ze had een boek besproken van historicus Peter Malcontent: Een open Zenuw. Nederland, Israël en Palestina. Malcontent ... de naam verdient een plaats naast die van de onsterfelijke helden van de Nederlandse literatuur: Nurks, Droogstoppel, Wauwelaar en Pennewip.
    Het boek in kwestie bevatte, volgens Diggele, veel interessant feitenmateriaal, maar de algemene strekking ervan was, nog altijd volgens Diggele niet neutraal, maar pro-Palestijns, onder andere in de selectie van feiten. In haar conclusie schrijft Van Diggele dat ‘Malcontent alle registers open trekt om het bestaansrecht van de de Joodse staat in twijfel te trekken.’
     De auteur stuurt een recht op antwoord naar de redactie, wat nogal eigenaardig is bij een boekrecensie. Hij vindt dat de conclusie van de recensie een ‘aantoonbare onwaarheid’ is. Ik vind dat een misbruik van de term. Aantoonbaar onwaar zou moeten gaan over feiten, en niet over een of andere analyse, veralgemening of conclusie. Die laatste uitspraken kunnen wel ongerechtvaardigd zijn of onredelijk of onterecht of onbillijk, maar haast nooit ‘aantoonbaar onwaar’.
     Het woord 
aantonen wordt al te vaak verkeerd gebruikt. Het woord weerleggen eigenlijk ook, voor zeggen dat men niet akkoord gaat met iets.

Bureaucratie
     In de auto van mijn zoon was een kabeltje doorgebeten door een marter. Ik bracht de auto naar de garage waar hij was aangekocht, maar daar bleek dat hij naar een andere garage moest die een overeenkomst had met de verzekeraar. Daar moest hij worden binnengebracht op een welbepaalde maandag zodat de expert met eigen ogen
 kon vaststellen of de claim van 127,91 euro terecht was.
     Zo gezegd, zo gedaan. Het kabeltje werd in die andere garage vervangen en de gemoedelijke man aan de balie zei dat ik naar huis mocht. Voor zo’n klein bedrag zou de expert niet moeilijk doen. Men zou hem het kapotte kabeltje laten zien. Helaas werd ik later op de dag opgebeld door de verzekeraar. Ik moest de auto de volgende maandag opnieuw naar de garage brengen zodat de expert er de nodige foto’s kon van nemen, vooraan, achteraan, links en rechts. Ik voel een grote weerzin voor zon procedure die aan alle betrokkenen - de klant, de garagist én de verzekeraar - veel tijd kost, en in het laatste geval meer dan ze mogelijk kan opbrengen.
      Ik heb vroeger gedacht dat zulke procedures alleen door de staat werden gehanteerd, maar dat was verkeerd gedacht. Grote bedrijven werken ook zo, en bij Kahneman leerde ik waarom dat zo was. Het was gemiddeld veel efficiënter om altijd dezelfde algemene regeling toe te passen dan om iedere keer te onderzoeken of de regeling in elk afzonderlijk geval wel nuttig was. Dat leidde mij tot de vreselijke gedachte dat bureaucratie efficiënt kon zijn, en dus in hoge mate onvermijdelijk.

Ça vous tue
     Zoals de meesten van ons gebruik ik wel eens een Engelse uitdrukking, zoals men vroeger een Latijns adagium aanhaalde. Je mag met dat Engels niet overdrijven, maar één of twee zulke uitdrukkingen – liefst niet de meest modieuze – geeft wat cachet aan een tekst. Ik ben het met Karel van het Reve eens: in het Engels kun je de dingen soms aardig zeggen.
     Maar soms kun je in een andere taal dan het Engels de dingen nóg aardiger zeggen. Als je naar een vervelende lezing aan het luisteren bent, kun je je buur aanstoten en zeggen: ‘Kill me now.’ Dat is grappig en kort. Beter vind ik de zin uit een lied van Serge Reggiani: ‘On n’en meurt pas mais ça vous tue*.’ Het is wat te lang om tijdens de lezing te fluisteren; het is meer iets om achteraf op café te citeren. Desgewenst je je wijsvinger aan je slaap brengen alsof je jezelf wil doodschieten met een pistool.
     Die wijsvinger als loop van een pistool is een oud gebaar. Ik herinner mij dat professor De Kock het grappend gebruikte tegen een Spaanse leerling. ‘Te voy a matar,’ zei hij, nadat die student iets gezegd had over de ruime financiële mogelijkheden van de Leuvense faculteit van Letteren en Wijsbegeerte.
      Om het helemaal goed te doen, gebruik je vandaag beter niet meer de wijsvinger, maar de wijsvinger en de middenvinger samen. Je moet het eens proberen: je zult merken dat het veel cooler is. Ook moet je niet ‘pang’ zeggen, maar eventueel een zacht plofgeluidje voortbrengen, alsof er een geluidsdemper op je pistool is vastgeschroefd. En dan gelijktijdig je hoofd in je nek gooien. 

De honoraria van de arts-specialist
     Als Frank Vandenbroucke op het scherm komt, mag je van twee dingen zeker zijn: dat hij iets wil verbieden en dat hij dat met een grijns zal aankondigen. Af en toe hoor ik dat hij iets wil doen aan de honoraria van arts-specialisten. Het zal erop neerkomen geloof ik dat hij zal verbieden dat nefrologen meer verdienen dan urologen.
     Die verschillen in de honoraria interesseren mij wel. Mijn zoon is nog in opleiding en kan mij niets wijzer maken. Een ding weet ik ongeveer zeker. Dat arts-specialisten in een vrije markt veel verdienen komt in belangrijke mate omdat mensen bereid zijn om veel geld uit te geven voor hun gezondheid.  Je kunt ook een passabele geneeskunde krijgen als de staat de lonen van arts-specialisten kunstmatig laag houdt. In communistisch Rusland verdiende een arts-specialist minder dan een buschauffeur, en toch kreeg je een passabele geneeskunde, zoals beschreven in Kankerpaviljoen van Solzjenitzin – Solzjenitskin klinkt beter – en in De meester en Margareta van Boelgakov. Je moet er dan de corruptie bijtellen, en een zwart circuit waarin een betere geneeskunde wordt aangeboden. Ik meen mij te herinneren dat de dochter van Henk Sneevliet daar een en ander over vertelt in haar Russische mémoires.

Rare titels
     De meester en Margarita is een rare titel. Dat moet eigenlijk Margarita en de meester zijn, al heeft de meester een grotere rol in het boek. Dat is ook zo voor de titel van het Schubertlied Der Tod und das Mädchen. Dat moet eigenlijk Das Mädchen und der Tod zijn**. 


* De beste inhoudelijke vertaling lijkt mij: ‘Je gaat er niet van dood, maar het scheelt niet veel,’ maar dan verlies je de paradox.

** Zoals het gedicht van P.N. Van Eyck: De tuinman en de dood. Van specifiek naar algemeen, van eigennaam naar soortnaam, van persoonsnaam naar zaaknaam, van concreet naar abstract. 


zaterdag 28 oktober 2023

Kil of emotioneel?

 


   Een Facebookpost van Humo-recensent Joachim Stoop houdt mij nu al een week bezig. De post is een antwoord op een stuk van Maarten Boudry dat probeert een moreel verschil aan te tonen tussen de raid van Hamas en de bombardementen door Israël. Zelf ben ik het min of meer eens met Boudry, maar er is één alinea van Joachim – ik hoop dat ik Joachim mag zeggen – die mij half knock-out slaat. ‘Wat me het meest dwarszit is de totale kilte in het stuk. De toon is bureaucratisch, zakelijk, ontdaan van menselijkheid. Alsof hij zijn column eerst nog een halve dag in de vriezer stopte alvorens te publiceren. Ik verdenk hem ervan dat hij dit heel goed beseft: links progressieve denkers en mensen die oog hebben voor het Palestijnse leed kan je niet beter op de kast jagen dan je woorden zo te fileren dat er geen greintje emotie overblijft. Wie enigszins empathisch en met een hart naar het conflict kijkt, verstijft bij zijn woorden.’
     Die zakelijkheid, die vriezer, dat greintje emotie dat ontbreekt, dat gebrek aan hart en empathie, ben ik dat zelf niet een beetje? Als ik op FB reageer, probeer ik inderdaad altijd de emotie er buiten te laten, en dan merk ik wel eens dat ik sommigen daarmee ‘op de kast jaag.’ ’t Is niet mijn bedoeling, maar ’t is wel het resultaat. Als ik op mijn blog een eigen polemisch stuk plaats, doe ik het daarom enigszins anders dan in mijn FB-reacties. Ik probeer er wat emotie in te laten, een stukje venijn bijvoorbeeld, zodat mijn tegenstanders iets hebben om boos op te zijn als ze dat graag willen.
    Nu is de kwestie Israël-Palestina natuurlijk een erg emotioneel beladen onderwerp. Ze heeft met identiteit te maken: geschiedenis, nationaliteit, godsdienst, taal. Voor de mensen ter plaatse is dat evident, net als voor Joden en Palestijnen in de diaspora. Blijkbaar weegt ook de moslim-identiteit zwaar door. Ik schrik altijd van die betogingen in het verre Indonesië waarin men solidariteit betuigt met de Arabische geloofsgenoten.
      Bij de Vlamingen van mijn generatie zijn er die enkele weken of maanden in een Kibboetz hebben gewerkt. Die voelen zich verwant met de Israëli’s. Anderen, zoals mijn vrouw hebben een poos gewerkt in een Palestijns vluchtelingenkamp. Die voelen zich verwant met de Palestijnen. Ikzelf identificeer mij, geloof ik, eerder met de Joden. Ik beeld mijzelf in dat ik nu in Israël woon en dat mijn zoon (25) verplicht of vrijwillig naar het Gaza-front vertrekt. Het is niet meteen een gedachte die mij oorlogszuchtig maakt.
     Toch zal ik ook deze emotie proberen weg te houden uit het debat. Ook word ik niet boos als ik een tekening zie waarin de Hamas-raid met de Holocaust vergeleken wordt, of waarin, aan de andere kant, een hakenkruis in de Israëlische vlag wordt verwerkt* . En verder heb ik een zeker wantrouwen tegen tentoongespreide empathie. Het lijdt geen twijfel dat de ene mens empathischer is dan de andere. Alles brengt mij ertoe om te vermoeden dat Joachim zo’n empathische mens is. Maar er zijn er ook die zichzelf empathie aanpraten, of empathie voorwenden. En ten slotte is empathie vaak selectief, verwordt ze van medelijden tot verontwaardiging, woede en haat, en is ze beïnvloed door de politieke overtuiging die men toevallig aanhangt**. Zo voelen nogal wat mensen verontwaardiging als een Palestijnse stenengooier wordt doodgeschoten,  maar die voelen ze niet als een Amerikaanse Capitoolbestormer hetzelfde overkomt.
      Eigenlijk kan Joachim niet weten waarom de tekst van Boudry zo kil is. Eva Van Hoorne schreef in een reactie dat het wel eens met ‘Boudry’s persoonlijkheidsstructuur’ te maken kan hebben en met zijn opvatting dat mensen niets meer zijn dan hun rationeel brein. Dat is mogelijk. Maar het is ook mogelijk dat Boudry evenveel empathie voelt met het lijden van de Palestijnen als Joachim en Eva Van Hoorne, maar het vernederend vindt om zijn privé-gevoelens in een column openbaar te maken – andere privégevoelens wel te verstaan dan verontwaardiging om een drogreden. Ikzelf zou het ook vernederend vinden bij elk stukje dat ik schrijf over Palestina luid te moeten verkondigen dat mijn hart bloedt voor de slachtoffers aan beide kanten.
     ‘Nog één ding,’ schrijft Joachim, ‘de man is filosoof. In hem ontbreekt het fundament van wat filosofie uitdraagt: twijfel en dialoog. Socrates had Boudry meewarig aangekeken op de agora.’ En Joachim voegt eraan toe dat een échte filosoof altijd een open gesprek verkiest boven een in zichzelf opgesloten eigen gelijk.’
    Ja, het grote gelijk van Boudry … Ik zou ook niet graag twee boeken van Boudry na elkaar lezen. Het is altijd een vermoeiend karwei om het proza van rationalisten (Boudry, Mises) of pseudo-rationalisten (Stalin) te lezen. En het is inderdaad slim van Socrates, althans van Plato, om nederigheid, twijfel en dialoog te veinzen als stijlmiddel om op voorhand bedachte conclusies te slijten aan naïeve gesprekspartners. Maar dat is niet de ware betekenis van filosofische dialoog. Die ware betekenis houdt in dat de filosoof zijn mening en zijn argumenten zo helder mogelijk uiteenzet, zodat ze door iemand met een andere mening kunnen worden weerlegd. En dat is wat Boudry naar mijn aanvoelen in zijn tekst heeft gedaan.
     Joachim verwijt Boudry dat hij aan ‘kersenplukken’ doet. ‘Hij [Boudry] selecteert haarfijn elementen om zijn punt te maken … De spotlight schijnt zo fel op zijn eng afgebakende argumentatie dat je als kritische lezer constant op je hoede moet blijven over wat hij weglaat.’
    Hier worden twee zaken door elkaar gehaald. Aan de ene kant heb je een oneerlijke manier van discussiëren waarbij je zoals een advocaat overal elementen zoekt om een stelling te bewijzen, zonder te kijken naar de elementen die de stelling ondermijnen. Dat is het echte kersenplukken. Maar Boudry doet iets anders, en Joachim heeft dat ook gemerkt. Boudry doet, wat ik ook vaak doe: het isoleren van één thema uit het grote geheel. Het is een typische aanpak van de analytische filosofie, in tegenstelling tot die van de Hegeliaanse traditie. In dit geval plaatst Boudry de schijnwerper op de kwestie van de morele equivalentie van de Hamas-raid en de Israëlische bombardementen. In zijn argumentatie daarover zie ik geen kersenplukken.
     Maar wat dan met alles wat voorafgaat aan de Hamas-barbarij? vraagt Joachim zich af. De Israëlische bezetting, de pesterijen, de blokkade, de militaire terreur? Volgens hem is dat de ‘causaliteit’ die ook van tel is. ‘Alsof men ziedend wordt in een vacuüm, alsof men als terrorist wordt geboren.’ Daar kan niets  tegen in worden gebracht behalve dit: de causaliteit – die overigens complexer is dan wat Joachim aangeeft - heiligt de middelen niet, en heeft geen noodzakelijke plaats in de redenering, alhoewel ze die kan nuanceren.
    Natuurlijk is de Hamas-barbarij mee teweeggebracht door de Israëlische houding tegenover de Palestijnen. Net zoals de bombardementen mee zijn teweeggebracht door de Hamas-raid. Maar de Hamas-raid rechtvaardigt de Israëlische bombardementen niet. Die rechtvaardiging kan in de ogen van een niet-betrokken partij alleen liggen in de aanvaardbaarheid van het doel dat wordt nagestreefd: het uitschakelen van de militaire macht van Hamas. Ik kan met dat doel sympathiseren, zonder overigens op voorhand uit te sluiten dat daarbij even immorele daden worden gesteld als de Hamas-raid zelf – daden die door het doel niet worden geheiligd. Maar bombardementen waarbij burgerslachtoffers vallen zijn dat niet per definitie. Zoals ook niet bij voorbaat vast staat dat ze een oorlogsmisdaad zijn. Daar stond een interessant interview over in De Standaard met iemand van Human Rights Watch, Sari Bashi.
     Door te zeggen dat iemand een aanvaardbaar doel nastreeft, verwijs je naar zijn intenties. Dat is uiteraard wat Boudry doet. Joachim vindt dat magertjes. Ik citeer: ‘Zo schrijft hij [Boudry] dat het hem om intenties en niet om cijfers te doen is. Eén zinnetje waarmee hij verdoken maar fel stelling neemt in de eeuwenoude tweespalt tussen intentionalisme versus consequentialisme.’ Zelf vind ik dat dat ene zinnetje van Boudry genoeg is. Het komt er in deze context niet op aan om de juiste verhouding te bepalen tussen die twee stromingen in de moraal: het is voldoende om te erkennen dat intentie een rol speelt, en een grotere rol dan loutere cijfers. Of wil Joachim dat ontkennen? Dat zou mij verwonderen.
     Joachim vreest dat alles wat hij schrijft door Boudry zal worden afgedaan als ‘emo-talk van irrationele deugdmensen.’ Dat is mogelijk. Als ikzelf echter het woord deugdmens gebruik in de negatieve zin, dan heeft dat voor mij drie nadrukkelijk omschreven betekenissen: mensen die, zoals ik al eerder vermelde, empathie voorwenden, mensen die politiek met moraal verwarren, en mensen die deugdzaamheid betrachten in hun meningen liever dan in hun daden. De eerste twee kenmerken zie ik niet in de tekst van Joachim en voor ik het derde vernietigende oordeel uitspreek over iemand zou ik hem heel goed moeten kennen, of heel hard moeten haten.
     Bovendien vind ik dat emotie wel degelijk een plaats heeft in het oordeel dat we ons vormen over de Israël-Palestina zaak. Misschien is die niet geschikt om de equivalentie van het kwaad te ontdekken, maar ze kan minstens van dienst zijn om de equivalentie van het lijden te beseffen. Ik heb daar gisteren iets over geschreven. Maar de Frans-Algerijnse auteur Kamel Daoud doet het zoveel beter in zijn Brief aan een onbekende Israëlier.
 

* Ik kan mij wel ergeren aan sommige woordkeuzes. ‘Hamas-strijders’, ‘genocide’, ‘ethnische zuivering’, allemaal woorden die Joachim overigens niet gebruikt. Een cartoon van Lectr vergelijkt de 233 gijzelaars van Hamas met de 2,4 miljoen Gazanen die Israël ‘gegijzeld’ houdt. 

**Zelf weende ik bitter toen de Engelse mijnwerkers de staking van 1984-1985 ‘verloren’, terwijl ik vandaag niet zie – met alle begrip – waarom de Engelse mijnen gesubsidieerd open moesten blijven en – ik lees De Standaard – de CO2-uitstoot hoog moesten houden.

*** Mijn stukje van gisteren staat hier. De brief van Kamel Daoud neem ik hier over, in een vertaling die ik vond op de FB-pagina van Geraard Goossens.

Brief aan een onbekende Israëliër
Le Point 23/10 

Geachte heer,
     ik heb al een week met maar één oog gekeken naar het nieuws over de oorlog die uit uw land komt. Ik vermijd het nieuws waarin u gedood wordt en waarin u moordt. Waarom?Omdat de beelden ondraaglijk en onmenselijk zijn. En omdat ik egoïstisch en al te menselijk ben, val ik terug op mezelf en de mijnen. Ik denk aan hun heil. Ik weiger de wanhoop van de slachtoffers te zien, zonder dat ik er iets aan kan doen.
     Toen ik een kind was, werden in mijn Algerijnse dorp de lijken van Palestijnse kinderen tentoongesteld door volwassen Palestijnen, als was het een omgekeerde buit. Lichamen vermengd met ijzer en bloed. Hun geschreeuw bereikte ons allemaal.
      In Algerije was de oorlog gedaan, maar het land leek er niet echt te willen uitkomen. Het wilde er zich liever achter verbergen om te ontsnappen aan het heden. Want de oorlog en de kolonisatie bleef na zoveel tijd het enige verhaal dat leven en dood waard was geweest. De oorlog in Palestina werd dan ook tot onze eigen oorlog verklaard: op school, op televisie, door de doortrapte leiders van het moment. Dit gaf mij vaak een ongemakkelijk gevoel en ik vermeed ook toen al te kijken naar de beelden Om welke redenen? Die van hulpeloosheid, van frustratie, van woede zonder uitlaatklep. Het was omdat ik geen held kon zijn, zoals van mij werd verlangd, dat ik de ogen sloot, zodat ik het niet hoefde te weten of de lijken me 's nachts niet zouden kunnen komen bezoeken.
     Toch kwamen de gruwelijke taferelen desondanks voorbij en cultiveerden beetje bij beetje mijn toekomstige onmenselijkheid. En omdat ik werd opgevoed om de Jood, de Israëliër, niet te kennen, omdat u de tegenstander van God was, van Palestina, van de rechtvaardigheid, van de profeet, van bijna alles, kreeg ik een hekel aan u en droomde ik van uw verdwijning. Dit was het enige dat mij de waarde van mijn leven zou teruggeven. Dat was wat men mij leerde. Wat zou je willen, meneer! De joden waren al een heel tijdje uit Algerije verdreven en de leegte van het afwezige is het ideale bed van fantasieën. U was verantwoordelijk voor alles: u had de profeet verraden, de Algerijnse revolutie, de oorlog, ons land, de mensheid ... enz. Nu de Franse kolonisator was vertrokken, hadden we een vijand nodig die de veronderstelde wrok van God zou mengen met die van een valse broeder en dus zongen we over de dood van de Jood. Palestina belichaamde een gestolen land waarvan u de dief was en de geschiedenis van heel de wereld werd op die manier heel eenvoudig. Opdat onze interne barbarij er beter mee gediend zou zijn.
    Maar na verloop van tijd wordt een mens rustiger. Als jonge man begreep ik geleidelijk aan dat Jood de naam was die in ons land gegeven werd aan de verrader, aan de dissident, aan de vrije man, aan alles wat we niet leuk vonden in de wereld en in onszelf. Palestina? Het leek een beetje op het land waar je leeft, in een droom, als je de wereld niet accepteert. Ik begreep beetje bij beetje dat wat onze “solidariteit” met Palestina verklaarde ons onvermogen was om onze machteloosheid te erkennen en onze realiteit. Niets is gemakkelijker om aan de werkelijkheid te ontsnappen dan om, in denkbeeldige modus, voor Palestina te vechten. Ik droomde er nog steeds van om Palestina vrij te zien, maar ik kwam langzamerhand tot de conclusie dat dit ook een excuus was, een ontsnapping, een voorwendsel, in naam van een heilige tekst.
     In feite interesseert de Palestijn ons alleen als hij dood, gewond of begraven is. Levend, interesseert hij ons veel minder. Met zijn gedroomde en verhoopte land konden wij het uitstel in onze eigen landen handhaven. Zijn oorlog heeft in ons niet het verlangen gewekt om hem echt te bevrijden, maar enkel het verlangen om u te vermoorden. De Jood stelt ons vrij van denken, bouwen en werken en maakt dat we onze daden en onze verantwoordelijkheden niet in vraag moeten stellen. De Jood deresponsabiliseert de Arabier. De ‘Palestijnse zaak’ roept de islamist in ieder van ons wakker, zelfs in de best opgeleiden, de meest getalenteerden. Ze schaadt de luciditeit, veroorzaakt hysterie en versluiert, op de rug van de Palestijn, onze eigen realiteit. Ze verhindert dat iemand de wereld ziet, moedigt integendeel ieder aan de wereld te verlaten. Dit is de situatie waarin we ons bevinden door deze oorlog zonder eind.
    Geachte heer,
    het kostte mij veel tijd om mensen als u te ontmoeten, om te proberen uw geschiedenis te begrijpen. Ik moet concluderen, maar misschien heb ik het mis, dat we in ons land uw wil om te leven na eeuwen van uitroeiingspogingen, niet begrijpen. We begrijpen niets van uw eeuwenoude lijden of van het overweldigende gewicht van de uiteindelijk hervonden grond. Wij begrijpen niet dat u zich in uw oorlog wilt verdedigen tegen de 
absolute dood, de definitieve verdwijning van uw dierbaren, van de doden, de levenden en de ongeborenen. Wij herinneren ons enkel de plundering van land, verovering, overgave, door een vervloekt volk, terwijl jullie mensen zijn die eindelijk wakker waren geworden. Wij hebben in u alleen maar een kolonisator gezien en de laatste jaren ook een verondersteld uitverkoren volk dat echter de wet van de god die aan onze kant staat, weigert. ‘God heeft hen allemaal vervloekt,’ herhaalde een gelovige islamiet me onlangs. En ik vroeg mij af: hoe kan iemand met de naam “de Rechtvaardige” degenen vervloeken die nog niet geboren zijn? Hoe kan hij oordelen over wat nog niet ter wereld is gekomen? Waarom zou je een pasgeboren kind vervloeken? In naam van welke goddelijke gerechtigheid is dat aanvaardbaar? In de werkelijkheid zijn wij het die verdoemd zijn.
    Op dit moment heb ik dus moeite om de beelden van burgers die worden gedood in Gaza te bekijken. Dat is niet omdat ik u wil vermoorden, of u iets kwalijk moet nemen of met u wil vechten. Dat is alleen omdat ik worstel om een stem en een weg te vinden. Want ik begrijp eindelijk, na tientallen jaren, uw wil, meneer, om na drie millennia, op een plek te leven, vrij van segregatie. Ik begrijp beetje bij beetje - ook door al het lawaai en de conditionering die ik heb ondergaan in mijn jeugd - uw recht, uw verlangen naar leven. Ik zou dus nooit meer willen dat mijn stem of mijn aarzeling toegevoegd wordt aan degenen die zich voorstellen dat u vermoorden of u criminaliseren maakt dat ze aan de kant van God staan of aan die van gekoloniseerden.
     Maar ik kan deze oorlog ook niet accepteren, waar hij ook vandaan komt en waar hij ook heen beweert te gaan. Ik weiger dat islamisten zichzelf het “goddelijke” of het “verzets”-recht kunnen verlenen door u en uw kinderen te doden en ik begrijp dat u terugvecht om te overleven.
     Maar ik kan me de pijn en het geschreeuw niet voorstellen van degenen die klem zitten tussen uw woede, uw verlangen naar wraak, uw behoefte aan veiligheid en de terreurgroepen die het voorwendsel van een onafhankelijkheidsoorlog gebruiken om hun kalifaat uit te breiden.
     Ik overtuig mezelf ervan dat ik in uw plaats hetzelfde zou gedaan hebben, maar ik zeg ook tegen mezelf dat een oorlog dit niet had kunnen voorkomen, maar enkel een volgende voedt. Ik kan uw wens om de levens van de uwen te redden verklaren, maar ik blijft ervan overtuigd dat elke oorlog onrechtvaardig is, zelfs als hij gerechtvaardigd is.
     Ik wil mijn stem niet toevoegen aan degenen in mijn land die hun mislukkingen verdoezelen door de haat tegen u te cultiveren. Of mijn stilte toevoegen aan degenen die in de oorlog die u voert redenen ontdekken voor hun haat en voor hun weigering het leven te accepteren, degenen die lijken van Palestijnen verslinden om hun onthoofde wrok mee aan te wakkeren. En ik wil niets van mijn geroep toevoegen aan degenen die schreeuwen dat we Palestina moeten bevrijden door de Joden te doden, maar die daarmee alleen hun machteloosheid in hun eigen land verdoezelen, hun mislukkingen in het heden, hun haat tegen alles en iedereen.
     Maar ik weiger ook bombardementen te vergoelijken, noch te geloven dat dit de enige weg is. Jouw geschiedenis van lijden kan die dwalingen niet toestaan en ook het lijden van anderen is niet geschikt voor uitwissing.    Zoals na elke oorlog zie ik verliezers en winnaars. De eersten zijn de doden, overal. Maar ook de mensen die in mijn land haat proberen te genezen, die strijden tegen judeofobie, voor vrijheid, voor menselijkheid en haar complexiteit. De verliezers zijn de stemmen van de rede en vandaag de dag is bij ons iedereen een 'jood' die herinnert aan vrijheid, universaliteit, menselijkheid of het recht op verschillen. De verliezers zijn ook de Palestijnen die gedwongen worden om de wapens op te nemen, die als menselijk schild opgesteld staan en beroofd zijn van hun eigendommen of levens. Onder hen, de bouwers van een mogelijke vrede.
     En de winnaars blijven, mij mij thuis, en ook in het jouwe, de radicalen, degenen die zich goden wanen in plaats van God, de gekken van de belijdenis, de moordenaars van alle verschil, deingenieurs van de kalifaten in de zogenaamde ‘Arabische’ landen, de wapenverkopers en de advocaten van een uitroeiïngsoorlog. Dit conflict kost levens en kost ons onze vrijheden, onze recht om te denken zoals we willen, het recht op vrijheid van meningsuiting in onze landen. Het kost ons onze zwakke droom om ooit democratieën en gelukkige landen op te bouwen.
    Deze eindeloze oorlog heeft mijn wereld beschadigd en mij het ergste onthuld: mijn wereld verschijnt vaak als een aaseter, waarin ze ervan houden de doden te verslinden. En van alle doden zijn de Palestijnen, voor deze donkere en dodelijke eetlust, de beste. Wij verwelkomen de Palestijnen niet in ons huis, wij geven hen geen onderwijs, we delen onze rijkdom en onze goederen niet met hen. We houden niet van hen zolang ze leven, maar wel als ze dood zijn. Want dan worden ze het bewijs tegen u, het bewijs van uw misdaad, een alibi dat ons vrijstelt van het liefhebben van anderen, van het verdragen van rouw en empathie voor de overledenen van anderen, van de rest van de mensheid, van de levenden. En u bent de noodzakelijke vijand geworden, het belangrijkste excuus, de figuur die ons vrijstelt van het meten van onszelf aan onze realiteit. Hoe meer Palestina krimpt in grondgebied, hoe meer, in onze landen, de kalifaten, de emiraten, de middeleeuwse Islamitische koninkrijken zich uitbreiden.
     Natuurlijk kost deze oorlog ons veel minder dan u, of uw vijand die uw buurman is. Maar de oorlog berooft ons van onze landen en biedt ze aan onze vijanden aan, aan de wapens van wrok en haat, aan het project van kalifaten en van totalitarisme.
     Moge uw land zich daarom bevrijden van de angst om een huis en een land te verliezen dat zo lang beloofd is. Moge Palestina ook bevrijd worden van de denkbeeldige bevrijders van Palestina en van degenen die wat overblijft van Palestina wegnemen. En mogen we elkaar op een dag ontmoeten om het ontbrekende deel van ons te vullen met verhalen en geschiedenissen en zo de haters en de muren tussen ons verslaan.
     Moge de wereld op een dag erkennen dat jullie zich enkel schuldig maken aan te veel hoop en de Palestijnen aan teveel wanhoop. En wij, tussen jullie twee in, mogen we even begrijpen dat we van u, de Jood, de Israëliër, een vijand hebben gemaakt, zodat het lijkt alsof we niets anders meer te doen hebben in deze wereld dan zijn einde te bespoedigen. Jullie leren kennen en onder ons degenen herkennen die deze “heilige” barbaarsheid weigeren, duurt lang. En het enigmatisch pad naar verwantschap, naar zichzelf, wordt door velen onder ons en onder jullie, geweigerd. Het zou de kans kunnen zijn voor een mysterieus onderzoek naar onze schaduwen en onze angsten.De kans om kritisch naar onze zwakheden te kijken en naar onze catalogus van excuses om dat niet te doen. En misschien kunnen we door u te leren kennen de Palestijnen helpen leven en hen helpen om de wereld te bewonen. En dan kan deze bevrijde Palestijn ons helpen genezen van het verlangen om te sterven, om zijn doden te imiteren en om ons onszelf waardig te achten. Om eindelijk voor onze eigen landen te zorgen. En om te ontdekken dat er nog een ander stuk van de mensheid bestaat en dat dit geen goddeloos stuk is, of deel van een samenzwering of een bedreiging.
    Dit hoopte ik u te vertellen, beste meneer.
    Vriendelijke groeten,
     Kamel Daoud

vrijdag 27 oktober 2023

'Gradaties in de hiërarchie van het kwaad'


     In discussies over Israël-Palestina lopen emoties, morele principes, feitenkennis, sympathieën en politieke overtuigingen door elkaar. Het beste zou zijn om erover te zwijgen. Het heeft iets weerzinwekkends als men spreekt of schrijft over al dat onvoorstelbare leed als je er zelf niet door getroffen wordt – als je, in de woorden van Johan Depoortere, ‘achter je veilige computerscherm zit.’ Maar zwijgen zit niet in de aard van sommige mensen. In de mijne ook niet.
     Voor ons, toeschouwers van in de verte, is er één zaak die helemaal duidelijk is. Een Palestijns kind dat omkomt bij een bombardement is even grote tragedie als een Joods kind dat omkomt bij een raid. Dat zal voor veel mensen ter plaatse niet zo zijn, want wraakzucht en identificatie met de slachtoffers van eigen volk staan een rechtvaardig oordeel in de weg. Maar onder Vlamingen 
achter een veilig computerscherm ken ik niemand die op zo’n racistische manier een onderscheid maakt tussen slachtoffers.
     Andere onderscheiden worden wel gemaakt. De Israëlische schrijver David Grossman, een gezworen vijand van Netanyahu, spreekt van ‘gradaties in de hiërachie van het kwaad’. Hij zegt dat het gezond verstand en het menselijk instinct het geweld van Hamas als een evident groter kwaad zien. Ik heb dat ‘instinct’ in een vorig stukje de ‘huiver voor de wreedheid’ genoemd, en verwezen naar Oradour, Deir Yassin en My Lai. 
     Filosofe Marlies De Munck in De Standaard van vandaag gaat daar niet mee akoord. Ze begrijpt dat we psychologisch heftiger reageren ‘bij het lijf aan lijf gehalte van de moorddaden van Hamas’ dan bij ‘de hoogtechnologische bombardementen van Israël’. Dat is zo. Ik kan het vergelijken met mijn eigen angst voor messen die groter is dan die voor pistolen, of met WO I-soldaten die banger waren van een bajonet dan van een kogel. De Munck beweert nu dat die verschillende psychologische reactie verdwijnt naarmate we meer gruwelijke beelden van Palestijnse slachtoffers te zien krijgen. ‘De pure zichtbaarheid trekt de misdaden naar hetzelfde niveau van immoraliteit.’
     Daar zit iets in. Het zou inderdaad misschien helpen als de Israëlische media veel beelden zouden verspreiden van Palestijnse slachtoffers, en als de Arabische media veel beelden zouden verspreiden van Joodse slachtoffers. Misschien zouden ze dan makkelijker kunnen aanvoelen dat het bij een menselijke tragedie niet erg moreel is om een onderscheid te maken volgens de afkomst, taal, godsdienst of nationaliteit van het slachtoffer.
     Maar dat is niet de morele discussie die plaats vindt tussen ons, toeschouwers van in de verte. Wij voelen ook zonder die beelden wel aan dat een dood kind in de eerste plaats een dood kind is, en pas in de laatste plaats een Palestijn of Jood. De discussie gaat niet over gradaties in lijden, maar gradaties in zinloze of perverse wreedheid.
      Nemen we enkele scenario’s uit de eerste wereldoorlog. (1) Een Vlaamse soldaat wordt doodgeschoten door een Duitse soldaat; (2) een Vlaamse jongeman wordt opgeëist door het Duitse leger en enkele weken later zonder uitleg dood teruggebracht; (3) een Vlaamse vrouw wordt verkracht door een Duitse soldaat en daarna doodgeschoten. Het eerste had kunnen gebeuren met een grootoom van mij; het tweede is gebeurd met een andere grootoom; het derde is gebeurd op meerdere plaatsen van het land. Ik kan mij de drie situaties even goed of even slecht voor ogen halen, maar ik zie wel een gradatie in de hiërarchie van het kwaad, van (1) naar (3).
     Nee, voor wreedheid heeft de ‘zichtbaarheid’ er niet zoveel mee te maken. Er zijn in de tweede wereldoorlog mensen omgekomen door geallieerde bombardementen – mijn vader verbleef toen in het zwaar gebombardeerde Singen-am-Hohentwiel – en er zijn mensen omgekomen in vernietingskampen. Je mag foto’s van verkoolde lijken ten gevolge van een bombardement naast foto’s van uitgemergelde lijken van een vernietigingskamp leggen, de zichtbaarheid zal het morele verschil tussen bombardementen en vernietigingskampen niet verminderen.
     De vraag in hoeverre een morele beoordeling rekening moet houden met ‘intentie’, laat ik aan specialisten over, maar zeker is: bedoelingen en motivatie spelen een rol. Waarom bombarderen de Israëli’s nu al meer dan twee weken de Gaza-strook, met zoveel burgerslachtoffers ? Ik kan verschillende redenen bedenken: (1) genocide; (2) wraak; (3) demoraliseren van de burgerbevolking zodat ze Hamas niet meer steunt; (4) treffen van militaire doelen en voorbereiden van een grondoffensief tegen militaire doelen; bij dat laatste kunnen ze (4a) geen pogingen doen om burgerslachtoffers te vermijden en (4b) wél pogingen doen om burgerslachtoffers te vermijden.
     Ook hier is een morele rangorde. Zelf denk ik dat de motivatie en werkwijze een mengsel is van (2) tot en met (4b).
  Maar ik ga in de huidige mist van desinformatie aan de twee kanten niet proberen uit te maken wat het zwaarste doorweegt. 

donderdag 26 oktober 2023

Vrije meningsuiting ook voor gevoelige materies


     Jij  bent, geloof ik, voorstander van absolute vrije meningsuiting? 
     -  Zeker weten.
     Dus als een mafiabaas, in het bijzijn van zijn trawanten, als zijn mening te kennen geeft dat een bepaalde onderzoeksrechter lang genoeg geleefd heeft, dan mag zo’n mening volgens jou niet strafbaar zijn.
     - Nu speel je op woorden. Een opdracht om iemand te vermoorden is geen mening. Zoals het dat ook niet was was toen Hendrik II als zijn mening te kennen gaf dat hij graag verlost zou zijn van een of andere ‘turbulent priest’. Maar een uitspraak dat Hendrik II een wijze, welwillende vorst was of dat het blanke ras minderwaardig is, zoiets is wel een mening. Het is misschien een dwaling, maar we moeten dit soort dwalingen ook bij de meningen onderbrengen. Ik geloof dat rector Piet De Somer ooit een rede heeft uitgesproken over het recht op dwaling.
     Akkoord, maar hoe zit dat met algemene oproepen tot geweld?
     -  Zoiets zou ik nooit verbieden, behalve misschien als tijdelijke uitzonderingsmaatregel. Daar zijn verschillende redenen voor. Ten eerste is de schadelijkheid van zo’n oproep op zichzelf meestal beperkt, ten tweede kan zo’n oproep gerechtvaardigd zijn, en ten derde is het heel moeilijk uit te maken of een bepaalde uitspraak al dan niet een oproep is tot geweld.
      Hoezo is de schadelijkheid van een oproep tot geweld meestal beperkt?
     - Kijk, ik ben vele jaren lid geweest van de PVDA en haar voorganger Amada. Die organisatie riep van 1971 tot 2008 min of meer openlijk op tot het gewelddadig omverwerpen van het kapitalistisch systeem. Veel kwaad heeft dat niet aangericht. Het zou natuurlijk anders zijn geweest had die organisatie clandestien wapens opgeslagen en bomaanslagen gepleegd. Maar het bleef bij woorden. Of neem nu Abou Jahjah. Die roept op om Palestina te bevrijden ‘bij any means necessary’. Daarmee bedoelt hij natuurlijk gewelddadige middelen. Maar het aantal slachtpartijen dat Hamas aanricht zal geenszins beïnvloed worden door een twitterbericht van Jahjah. Zo zijn er ook mensen die twitteren dat Israël zich mag verdedigen ‘by any means necessary’. Ook dat zal niet veel invloed hebben op de Israëlische bombardementen, en op hoeveel burgerslachtoffers daarbij vallen. In elk geval, die mensen die twitteren over ‘any means necessary’ zijn overtuigd van de noodzaak om voor het - in hun ogen - rechtvaardige ideaal geweld te gebruiken. Misschien hebben ze gelijk. Misschien ook niet. Beide kampen kunnen zich beroepen op het voorbeeld van Oekraïne. Mag dat land geen geweld gebruiken om zich te verdedigen tegen agressie? En neem nu de motie-Eerdmans …
     Hé, wat is dat?
    - Dat is een motie waarover gestemd is in de Nederlandse Tweede Kamer. De vraag was of de leuze ‘Palestina vrij van de rivier tot aan de zee’ – die in het Engels zoveel mooier klinkt – of die leuze dus de vernietiging van de staat Israël propageert en derhalve een oproep is tot geweld.
     En is die motie aanvaard?
     - Ja, meerderheid tegen minderheid. Het is bijna een argument tegen de democratie. Het is om te beginnen al een dubbele vraag, want de ‘vernietiging van de staat Israël’ houdt niet noodzakelijk een oproep tot geweld in. Iemand mag best dromen van een vreedzaam akkoord tussen Joden en Palestijnen om de staat Israël op te doeken en daarna met een nieuwe staat Palestina te beginnen waarin de Joodse en de Palestijnse inwoners, samen met alle Palestijnse vluchtelingen, in vrijheid samenleven.
     Dromen, ja, dat is het juiste woord! Maar je kunt toch niet ontkennen dat het woord ‘zee’ in de leuze doet denken aan een andere kwalijke ‘droom’ om ‘de Joden in de zee te drijven’.
      - Iedereen denkt wat hij wil bij het woord ‘zee’. Ik denk aan ons appartement in Oostende. Maar ik geef heel graag toe dat er in een ‘Vrije Staat Palestina’  waarschijnlijk weinig plaats zou zijn voor vrijheid of voor Joden. Maar ook dan, wie zegt dat zo’n Jodenvrije staat alleen met geweld kan worden gerealiseerd? Op DeWereldMorgen.be zag ik een artikel van Peter Terryn: ‘We moeten Israëlische Joden die willen emigreren helpen.’
      Wat vertel je me nu!
    - Welja, maar vreedzame emigratie met de substantiële hulp en steun van DeWereldMorgen, dat is toch geen geen geweld?
    Het is wel antisemitisme, lijkt mij.
    - Dat is waar. Maar vrije meningsuiting geldt ook voor afschuwelijke meningen zoals antisemitisme. Kijk, eigenlijk behelsde de motie-Eerdmans vijf vragen tegelijk. Is de leuze ‘van de rivier tot aan de zee’ een rechtvaardige eis? Is het een realistische eis? Houdt ze de vernietiging van de staat Israël in? Houdt ze een oproep tot geweld in? En tenslotte: moet de leuze verboden worden. Mijn antwoord op die vragen is: misschien, nee, ja, ja, nee. Dat laatste antwoord wil ik desnoods in kapitalen weergeven: NEE. 

woensdag 25 oktober 2023

Wies Andersen, en andere kortjes

 


Wies Andersen (1936-2023)
     Omdat wij thuis geen televisie hadden, kende ik verschijnselen als de Wies Andersen Show niet. Wel las ik in die tijd ooit een interview met hem in Humo. Met de obsessie typisch voor een militant lette ik vooral op de uitspraken die naar politiek zweemden. Wat een onvoorstelbaar rechtse zak was die Wies Andersen! Hij vond dat er veel te bewonderen was in de Amerikaanse samenleving. Vrijheid en verantwoordelijkheid vond hij belangrijke waarden. Hij nam nooit samen een vliegtuig met zijn vrouw, want als dat zou neerstorten zou er niemand meer zijn om voor de kinderen te zorgen. Had ik de uitdrukking toen gekend, ik had geroepen: ‘It takes a village to raise a child, stupid!’ Later zag ik hem eens op televisie toen hij zich boos maakte omdat zijn peperdure autotelefoon - dat was lang voor de mobieltjes - niet werkte. Typisch, vond ik. 
    Toevallig keek ik twee weken geleden naar een recente reportage over Wies Andersen. Hij hield zich op zijn oude dag vooral bezig met daklozenwerking. 

De haalbaarheid van een immigratiestop
     Tegenstanders van de immigratiestop halen vaak morele argumenten aan, of emotionele argumenten, of emotionele argumenten vermomd als morele argumenten*. Het sterkste argument komt voor mij van degenen die het anders bekijken, degenen die immigratie als een onomkoombaar gegeven zien**. Voor socioloog Dirk Geldof bijvoorbeeld, in een interview met Doorbraak, is de immigratiestroom onvermijdelijk omdat (1) de welvaart van het westen zo’n grote aantrekking uitoefent, (2) omdat er nood is aan arbeidskrachten, en (3) omdat er zoveel internationale verdragen bestaan dat het onbegonnen werk is dat de politiek daar invloed op heeft.
      Die aantrekkingskracht kan natuurlijk niet ontkend worden, maar de natuurlijke grenzen van Europa, met de Middellandse Zee, maken een grensbewaking geen onmogelijke opdracht. Zo’n grens kan om humanitaire redenen niet zo hermetisch gesloten zijn als het vroegere Ijzeren Gordijn, maar voldoende gesloten om de immigratie tot laat ons zeggen vijf procent te beperken van wat ze nu is. De nood aan arbeidskrachten zal gedeeltelijk moeten worden opgevangen door internationale handel***, stijging van de productiviteit en gecontroleerde economische immigratie. Wat de internationale verdragen betreft: het probleem is niet de hoeveelheid van de verdragen, maar wel de politieke consensus dat die verdragen moeten worden aangepast aan de nieuwe realiteit. Dat is moeilijk, maar niet onmogelijk.

Ouderwetse films
 
     ‘The past is a foreign country,’ zei L.P. Hartley, ‘they do things differently there.' Een van de dingen die ze anders deden was films maken. Een komedie of een melodrama van de jaren 30 van vorige eeuw heeft een andere toon, een andere acteerstijl, een ander ritme, een andere keuze van scènes. Soms zie je een film die heerlijk ouderwets is en de oude toon, acteerstijl, ritme en keuze van scènes alleen maar wat opgefrist heeft. The Intern (2015) is zo’n heerlijk ouderwetse komedie, waarbij alleen het laatste kwart afwijkt van het oude stramien. Ik heb de film twee keer gezien, onder andere vanwege Anne Hathaway. Znachor (2023) is zo’n heerlijk ouderwets melodrama, met een vader, een dochter, geheugenverlies, verraad, alles, alles. En zonder dat er veel opgefrist werd. Ik lees in de kritieken dat sommige personages minder negatief worden voorgesteld dan in vorige versies van het verhaal. Zou dat over de Joodse waard gaan? 

Bardot
     De kwaliteit van de Netflix-serie Bardot berust op de fysieke gelijkenis van het hoofdpersonage met de echte Bardot - reeënogen, pruilmondje, maat 90-60-90 - en de gladde visuele stijl van het geheel. Voor het overige is de serie bijna stuntelig in haar voor de hand liggende keuzes en het oppervlakkige acteren. Voor mij was het een openbaring dat Bardot al films maakte voor ik geboren werd. Ik schat dat ze pas in mijn leven kwam toen Le mépris (1968) draaide in de ouderlijke bioscoop. Op dat moment klonk de oorwurm  Brigitteuh Bardot-Bardot nog altijd uit elke Vlaamse juke-box. Maar de eerste film van Bardot dateert van 1952, drie jaar voor mijn geboorte. Et dieu créa la femme is van 1956. Ik zou bij een quiz die film minstens 10 jaar later gesitueerd hebben. 

Meritocratie
     Een van de nieuwe stokpaardjes van links is dat de mythe van de meritocratie moet worden ontmaskerd. De Waalse PS’er Thomas Dermine herhaalde het onlangs nog eens in De Standaard. De jongen heeft op Harvard gestudeerd en heeft daar gezien wat een ‘onzin’ dat idee is. ‘Vergeet het dat daar de slimsten zitten, het zit daar vol met miljonairskinderen.’ Alsof die twee elkaar tegenspreken! De werkelijkheid is dat vroeger Harvard bevolkt werd door studenten die daar zaten vanwege het geld van hun ouders, en nu door studenten die daar zitten vanwege hun slimheid die ze geërfd hebben van hun ouders – die zelf door hun slimheid veel geld verdiend hebben. Het staat allemaal beschreven in Herrnsteins en Murrays The Bell Curve.
 
     Het verband tussen intelligentie en maatschappelijk succes is nooit zo sterk geweest als vandaag. De kans dat een economische status te wijten is aan uiterlijke omstandigheden, bestaat nog altijd, maar is minder groot dan vroeger.Wie vandaag maatschappelijk géén succes heeft, wordt pijnlijker dan vroeger geconfronteerd met zijn eigen ondergemiddelde begaafdheid****.
      Om een narcistische kwetsuur te vermijden is het dan ook belangrijk om voor ogen houden dat intelligentie – en het vermogen om economisch heel productief te zijn – maar één aspect is van de menselijke waarde. Er zijn er andere, die belangrijker zijn. 

Meer middelen
     Hara Gei kan het op zijn FB-pagina soms puntig formuleren. ‘Meer middelen, da's tegenwoordig het eerste en het laatste,’ schrijft hij. ‘Meer middelen voor Justitie, voor het Brussels parket, voor de Antwerpse politie. Wat mij betreft flauwekul, middelen zijn geen wondermiddel, vaak zelfs het tegenovergestelde. Mensen steken er zich graag achter weg.’
     Ik weet niet hoe dat met Justitie zit, maar voor het onderwijs is ‘meer middelen’ zeker niet de oplossing. 

Neutrale belasting
     Professor Gert Peersman schreef in De Standaard een column over een dual income tax. Hij wil dat elke mogelijke opbrengst van kapitaal (spaarboekje, aandelen, meerwaarden, ...) aan hetzelfde tarief belast wordt. ‘Een belasting,’ schrijft hij, ‘is efficiënter naarmate ze minder gedragsverandering teweeg brengt.’ Een neutrale belasting is dus beter. Als je de neutraliteit verlaat en bijvoorbeeld aandelen wel belast en spaarboekjes niet, dan verander je het gedrag van de burgers. Die gaan minder aandelen kopen en meer geld dan nodig is op een spaarboekje plaatsen vanwege het belastingvoordeel.
 
      De professor erkent natuurlijk wel dat bepaalde belastingen (of belastingsvrijstellingen) juist als doel hebben om een specifieke gedragsverandering te bewerkstellingen, zoals minder roken of minder stoken, maar dat moeten uitzonderingen blijven. Een interventionistische politicus ziet dat anders. Belastingsbeleid is voor hem een buitenkans om  aan gedragsbeïnvloeding te doen. Net zoals over de slagzin ‘meer middelen’ bestaat hierover een consensus tussen pers en politiek.

Johan Depoortere, zijn veilige computerscherm, en het mijne
     Ik heb mij gisteren vrolijk gemaakt over Johan Depoortere die als ‘witte goeddoorvoede intellectueel achter een veilig computerscherm niet wil dicteren’ hoe de Palestijnen moeten strijden. Eigenlijk is dat niet mooi van mij, want ik bevind mij in dezelfde positie. Ik wil niet achter een veilig computerscherm dicteren hoe Israël zijn defensie moet organiseren.
    Wat Depoortere en ik doen is achter een veilig computerscherm een oplossing onderschrijven voor wat een onoplosbaar probleem is. Voor Depoortere is dat de vervanging van de Israëlische staat door een Groot Palestina. Vanuit die optiek is een militaire aanval op Israël goed, al kan er gevit worden op de middelen. Voor mij is dat de tweestatenoplossing, waarbij het Israëlische leger zich terugtrekt uit de Westbank, zoals het zich teruggetrokken heeft uit Gaza. Israël mag dan zijn grens met de Palestijnse staat verdedigen, al kan er gevit worden op de middelen. De Gazanen konden al altijd onmiddellijk vrede krijgen met Israël, en een aanzienlijk opener grens, als ze met hun aanvallen stopten. Israël heeft geen claim op Gaza, Hamas heeft wel een claim op Israël. Of de laatste claim (‘de terugkeer’) rechtvaardig en realistisch is, daar kun je lang over discussiëren.

De waarheid over de Hamas-raid
     Gisteren schreef ik nog dat de Hamas-militie ‘onweerlegbaar-doelbewust’ burgers had afgeslacht. Ik had kunnen weten dat niets ‘onweerlegbaar’ is. Abou Jahjah heeft een stuk geschreven voor De Wereld Morgen waarin hij met tientallen bronnen aantoont dat het helemaal anders is gegaan. De Israëlische burgers zijn gevallen in het kruisvuur tussen het Israëlisch leger en de Hamas-milities. En misschien hebben enkele andere Palestijnen, die niets met Hamas te maken hadden, wel enkele burgers gedood. Dat kan.     Die lange bronnenlijst doet mij denken aan mijn PVDA-tijd, toen ikzelf ook lange bronnenlijsten aanlegde om te aan te tonen dat het er in het Cambodja van Pol Pot helemaal niet zo wreed toeging als de pers ons wijsmaakte.

 

* Emotionele argumenten steunen vaak op maximes die, in tegenstelling tot morele argumenten, niet consequent veralgemeend kunnen worden.  Op de morele argumenten in verband met migratie weet ik ongeveer wat ik moet antwoorden. Zie mijn stukje hier.
** De mensen die van de onomkoombaarheid van de immigratie overtuigd zijn, geloven voor andere zaken vaak in de maakbaarheid van de samenleving.

*** Vandaar dat het niet verstandig is van Vlaams Belang om gelijktijdig tegen immigratie en tegen een globale wereldmarkt te zijn. 

**** Hayek vindt het een voordeel van het liberale kapitalisme, in tegenstelling tot de zuivere meritocratie, dat maatschappelijk falen altijd kan worden toegeschreven aan externe factoren zoals ‘de grillen van de markt’.  Hoe zuiverder de meritocratie, hoe groter de verleiding om succes en falen toe te schrijven aan ‘onrecht’.