woensdag 31 mei 2023

'Vlaamse Filmkens' en andere kortjes over leesvaardigheid


Vlaamse Filmkens

Bij het grote leesvaardigheidsonderzoek – zie mijn stukje van gisteren* – moesten de kinderen aangeven of ze de teksten waarover ze getoetst werden, graag hadden gelezen. Ik zie dat ze de voorkeur gaven aan verhalen boven informatieve teksten, op voorwaarde dat die verhalen niet al te moeilijk waren. Ik pleit daarom voor de herinvoering van de Vlaamse Filmkens, de Hansjes en de Ivanovkes. Voor meer informatieve teksten kan gedacht worden aan laagdrempelige publicaties als Oom Wim vertelt – een informatief stripverhaal met veel tekst dat in Robbedoes verscheenOok Zonneland mag worden heringevoerd, al herinner ik mij daar slechts één artikeltje uit: iets over de koffiesnuffelaars van Frederik II – al weet ik niet meer of het die van Pruisen of die van Hesse-Kassel was. 
     Dat lijkt mij allemaal boeiender dan wat ik terugvond in de bijlage bij het Leesvaardigheidsrapport: een verhaal over een geel wolvinnetje dat de wrede hebzucht van de mensen leert kennen, een informatieve tekst over haaien, en een webtekst over de archeologische opgraving van Troje. (De tekst over de octopus vond ik wel leuk, net als de leerlingen).

Genreliteratuur
Ik zou de lijn van de Vlaamse Filmkens ook doortrekken tot in het middelbaar onderwijs. Ik gaf onder andere Nederlandse les aan 15-jarigen, en die kregen van mij veel verhalende genreliteratuur te lezen, die bij voorkeur niet te lang, of te moeilijk of te belerend was: fantasy, horror, humor, sciencefiction, misdaad. Wie mij in het vierde middelbaar als leraar had, moest verhalen lezen van Isaac Asimov, Fredric Brown, Henry Slesar, Edgar Allen Poe, Saki, Anthony Horowitz, A. Conan-Doyle, Agatha Christie, Dashiell Hammett, John Flanders, Godfried Bomans, Simon Carmiggelt, Kees van Kooten, Gerard Reve, Karel van het Reve, Louis-Paul Boon, Maarten Biesheuvel, Belcampo, Kees van Kooten, Willem Elsschot (een fragment), Hugo Matthyssen, Annie M. G. Schmidt, Herman Brusselmans, Herman Pieter de Boer, Tim Krabbé en Roger Van de Velde.

Meerkeuzetoetsen
Een deel van bovenstaande verhalen werd in de klas gelezen of besproken. De meeste moesten echter thuis gelezen worden en achteraf kwam daar een toets met meerkeuzevragen bovenop, ‘voor punten’. Zo hadden de kinderen die niet graag lazen er ook iets aan. Ik heb de kinderen nooit lastig gevallen met interpretatievragen, boekbesprekingen, leesverslagen, leesautobiografieën, portfolio-opdrachten, creatieve opdrachten, of opzoeken van recensies. Lezen was genoeg. Eén keer moesten ze een zelfgekozen boek uit het horrorrepertoire mondeling presenteren voor de klas. Dat moesten ze natuurlijk wel goed voorbereiden, want een verhaal op een boeiende manier samenvatten is niet makkelijk. Ik legde omstandig uit hoe dat moest. Maar voor de rest, alleen de meerkeuzevragen. Ik probeerde die ook makkelijk te houden, volgens het principe dat wie het verhaal gelezen had ook het antwoord moest kennen en wie het verhaal niet gelezen had het antwoord niet kon kennen.  Wie te lage punten haalde, kon mij mondeling proberen te overtuigen dat hij het verhaal toch gelezen had. Dan kreeg hij alsnog een 7,5. Wie verdacht hoge punten haalde moest hetzelfde doen. Slaagde hij niet voor de mondelinge ondervraging, dan kreegt hij alsnog een 0. Even goede vrienden.

Leesplezier en leesverplichting
Is verplicht lezen niet de beste manier om leesplezier te vergallen? Tja, het is geen ideale combinatie. Sommige van mijn eigen slechtste leeservaringen zijn terug te voeren op verplichte lectuur. Maar ik heb door verplichtingen ook veel van mijn lievelingsschrijvers ontdekt. Ik zou trouwens over dat leesplezier – of ‘genietend lezen’ zoals het in het leerplan heette – niet te deftig doen. Ik las ooit op een examen van een collega de volgende opdracht: ‘Lees deze tekst en geniet ervan. Beantwoord daarna onderstaande vragen.’ Als een voorlichtingsteam dat examen zag, kon het weer een leerplandoelstelling afstrepen.

IQ-test
Het Leesvaardheidsrapport bevat enkele cijfers die niet voor de hand liggen. Kinderen uit Zweden en Finland lezen, naar eigen zeggen, niet vaak en niet graag. Toch scoren ze goed.  Omgekeerd lezen kinderen uit Frankrijk en Wallonië wel vaak en graag, en toch scoren ze niet goed.  Dat is raar. Ook lijkt het weinig positieve invloed te hebben als de school meer tijd vrijmaakt voor ‘begrijpend lezen’ en meer ‘leeshuiswerk’ opgeeft.
     Maar ik kan het wel plaatsen. Er is een verschil tussen lezen, leesvaardigheid en leesvaardigheidstoetsen. De vragen voor de toetsen zijn meestal zo gekozen dat ze vooral het onderscheid tussen de leerlingen doen uitkomen. ‘Een vraag,’ schrijven de rapporteurs, ‘die door zowat alle leerlingen goed … beantwoord wordt, is weinig informatief en wordt geschrapt of aangepast.’ Het gevolg kent iedere leraar Nederlands: een Nederlandstalige leesvaardigheidstoets voor Nederlandstalige kinderen is eigenlijk een soort IQ-toets**. Er wordt niet getoetst of de leerling de tekst in grote lijnen begrijpt, maar hoe subtiel hij tussen de lijnen kan lezen en verbanden kan leggen, wat de rapporteurs ‘conclusies trekken’ en ‘tekstinterpretatie’ noemen.
      Dat is een goede werkwijze om toetsen op te stellen, maar zo’n invalshoek mag het hele leesonderwijs niet gaan beheersen. Het moet niet altijd om leesváárdigheid gaan, gewoon lézen is ook goed. Je moet niet van iedereen hetzelfde subtiele begrip verwachten. Niet iedereen zal evenveel uit een tekst halen. Er moet mij heel veel ontgaan zijn toen ik op mijn vijftiende Oorlog en vrede las. Ik zou op een toets het verschil hebben gekend tussen Natasja en Sonja, al wordt die laatste ook Sofia genoemd, wat verwarrend is. Maar met vragen over de ironie van Tolstoj zou ik geen raad geweten hebben. 

Doktersromannetjes tegen analfabetisme
Terzijde. Wij hadden thuis, toen ik een jaar of vijf was, een poetsvrouw die op school haast niets geleerd had. De nonnen vonden haar niet slim genoeg om te leren, en lieten haar tijdens de les de gangen poetsen. Ze had nog net leren spellen. Maar ze is heel haar leven een groot liefhebster gebleven van doktersromannetjes. Zonder die doktersromannetjes was ze wis en zeker analfabeet geworden. Maar of ze over die romannetjes een goede toets in tekstinterpretatie zou hebben afgelegd, dat is een heel andere kwestie. 

Audiovisuele cultuur.
Er is, zowel bij jongeren als bij volwassenen, een verschuiving van leescultuur naar audiovisuele cultuur. Men maakt soms de vergelijking met de opkomst van de boekdrukkunst, waardoor de orale vertelkunst verdween. Ik hoop dat we nu niet hetzelfde zullen meemaken, dat de ene cultuur de andere verdringt. Het beste zou zijn als de twee culturen naast elkaar bleven bestaan.

Lezen is dialoog.
Het maakt niet veel verschil uit of je je behoefte aan verhalen bevredigt met romans, films, series of games. Maar voor informatie, meningen en analyses die kritisch moeten worden verwerkt, is dat verschil er wel. Televisiereportages, TED-conferenties, video-filmpjes enzovoort kunnen geen artikel, essay, laat staan een boek, vervangen***. Een geschreven tekst opent de mogelijkheid tot pauzeren, tot overpeinzing, tot dialoog met de auteur. Een mondeling betoog, zeker in de vorm van een filmpje, is een monoloog. Zoiets kan heel overtuigend zijn, maar dat vind ik eerder een nadeel dan een voordeel. Ik heb ooit, toen ik zelf nog communist was, een sympathieke Duitser gekend die door het bekijken van de tiendelige reportage Free to Choose van Milton Friedman tot de kapitalistische heilsleer was bekeerd. Wellicht dacht hij daarvoor ook al min of meer in die richting. Zelf heb ik meer gehad aan Friedmans gelijknamige boek, waarin ik driftig vraagtekens in de kantlijn kon zetten. Overtuigd was ik zeker niet. Toen toch niet.

Emotie of nadenken
Ik heb gisteren, tegen mijn gewoonte in, naar een Youtube-interview gekeken, met Noam Chomsky over Oekraïne. Zoiets heeft alleen een emotionele functie. Een Poetin-Versteher zegt: ‘Zie je wel,’ en een Oekraïne-sympathisant zoals ik, denkt: ‘Hoe is het in godsnaam mogelijk?’ Heel anders vergaat het mij als FB-vrienden een geschreven anti-Oekraïne betoog op mijn pagina plaatsen. Daar moet ik wat heel wat dieper over nadenken. 

Algemene leesvaardigheid
Helpt het lezen van verhalen om ook informatieve teksten beter te begrijpen. Ik denk het wel. Het zijn aparte vaardigheden, maar er moet ook zoiets bestaan als een Algemene leesvaardigheid (AL).  Ik kon, zoals ik al zei, op mijn vijftiende zonder veel moeite opgaan in het verhaal van Oorlog en vrede.  Als 18-jarige daarentegen had ik nog altijd de grootste moeite met Blikopener en Specator, twee onnoemelijk saaie ‘informatieve’ publicaties die ons door de school werden aangesmeerd. Toen ik rond dezelfde tijd De Nieuwe begon te lezen, begreep ik er eerst ook niets van. Maar ik zette door en na enkele weken kon ik zelfs een stuk van Georges Adé begrijpen. Dankzij Tolstoj begreep ik Adé.

 

* Mijn stukje van gisteren: zie hier.

** Leesvaardigheidstoetsen zijn verkapte IQ-toetsen: dat is ook wat Levitt en Dubner schrijven in Freakonomics. En bij anderstalige kinderen wordt evenmin de leesvaardigheid maar vooral de talenkennis getoetst. Om de invloed van de verschillende factoren (thuissituatie, precieze leeftijd, Covid-maatregelen, pedagogische aanpak …) te bepalen heeft het leesvaardigheidsonderzoek met een statistisch ‘nettomodel’ gewerkt. Het is jammer dat IQ in dat model niet kon worden opgenomen.

*** Videofilmpjes kunnen wel een grote rol spelen als didactisch materiaal, voor wiskunde, fysica, celbiologie en andere vakken. 

dinsdag 30 mei 2023

Het Vlaamse leesvaardigheidsrapport


   
 Vlaamse kinderen in het vierde leerjaar lezen minder goed dan vroeger, en minder goed dan hun leeftijdsgenoten in de meeste andere Europese landen. Terwijl de Finse en Zweedse leerlingen een score behalen van 549 en 544 eindigen de Vlaamse leerlingen met een score van 511 onder de mediaan, ongeveer op het niveau van Frankrijk (514) en Albanië (513), gelukkig nog een stuk hoger dan Wallonië (494), dat helemaal bij de Derde Wereld zit. 
    Die bedroevende cijfers berusten op een onderzoek van 2021 en ze werden op 16 mei 2023 openbaar gemaakt in een rapport van 150 bladzijden (200 met de bijlagen). Ik heb dat rapport gelezen op een namiddag dat het hard waaide en heb er een en ander uit opgestoken. Maar tegelijk werd ik bij het lezen bevangen door onrust en vermoeidheid. Vanwaar kwam die onrust? Gedeeltelijk door de wind, maar ik denk dat er nog andere zaken speelden. Zoals de omstandigheid dat ik het rapport digitaal moest lezen –  dus lineair –  in plaats van rustig te kunnen bladeren in een brochure*. Of dat ik af en toe moest denken aan de tienduizenden kinderen die om het rapport mogelijk te maken urenlang toetsen hebben moeten afleggen en vragenlijsten hebben moeten invullen. Waar ik mij echter vooral aan gestoord heb is 

  • dat de belangrijke gegevens – bijvoorbeeld dat één derde van de geteste kinderen thuis nooit of slechts af en toe Nederlands spreken** – ondergesneeuwd raken onder een hoop trivialiteiten
  • dat de statistiek vooral ondersteunt wat we met wat gezond verstand ook hadden kunnen weten
  • dat de statistiek verder niet verfijnd genoeg is om conclusies te trekken die het gezond verstand niet kan trekken
  • dat in elk geval allerlei zaken onderzocht worden die de moeite van het onderzoeken niet waard zijn
  • dat ten slotte allerlei zaken niet onderzocht worden die de moeite van het onderzoeken wel waard zijn.

     Zo wordt voor de zoveelste keer onderzocht hoeveel boeken er bij de kinderen thuis staan: geen tot weinig, een boekenplank vol, twee boekenkasten vol of drie of meer boekenkasten vol. Goed. Daar gaan we dan. Kinderen met een thuis waar geen of weinig boeken aanwezig zijn, lezen minder goed dan kinderen met een thuis waar twee boekenkasten staan. Maar het verschil tussen een thuis met twee boekenkasten en een thuis met drie of meer boekenkasten levert dan weer geen statistisch significant verschil op. 
     Ik geloof het zo. En dan? In het boek Freakonomics van Levitt & Dubner had ik al gelezen over die dwaze gouverneur van Illinois, Rod Blagojevich, die in 2004 van plan was om aan elk kind in de staat, vanaf de geboorte tot het moment dat ze naar de kleuterklas gingen, elke maand een boek te sturen ‘omdat dat zou bijdragen tot het gevoel dat boeken in hun leven horen.’ Onzin, zeggen Levitt en Dubner. Die loutere aanwezigheid van boeken is alleen een goede voorspeller van leesvaardige kinderen omdat ze een indicator zijn van de overerfbare intelligentie van de ouders.
     Wat wordt nog onderzocht? Hoe groot het verschil is tussen de uitblinkers en de mediaan***? Of zittenblijven voor betere leesvaardigheid zorgt? En verder: of de leerling in België geboren is; wat het opleidingsniveau van zijn moeder is; of hij voorschoolse kinderopvang genoten heeft; of hij over een eigen kamer dan wel over een eigen bureau beschikt; of hij thuis over een internetverbinding beschikt; of hij een smartphone of tablet heeft; of hij vermoeid of met honger op school aankomt; of hij in een grote of kleine klas zit; of hij leeshuiswerk mee krijgt; of zijn leerkracht recent nascholing gevolgd heeft over leesonderwijs; enzovoort.
     Ik word daar erg moe van. De helft van de verbanden zijn voorspelbaar, de andere helft zijn zaken die je niet kunt veranderen, de derde helft zijn resultaten die je niet kunt vertrouwen wegens gebrek aan verfijning, en de vierde helft gaat over zaken die even weinig relevant zijn als het hebben van boeken in huis. Uit statistische analyse blijkt bijvoorbeeld dat kinderen van laaggeschoolde moeders minder goed lezen (nee maar!) en dat grote of kleine klassen weinig verschil maken (hoeveel onderzoeken hebben we daar nog voor nodig om dat te beseffen?). Ook schijnt het hebben van een smartphone of tablet de leesvaardigheid negatief te beïnvloeden, terwijl het hebben van een internetverbinding de leesvaardigheid positief beïnvloedt. Een gouverneur van Illinois zou nu ongetwijfeld voorstellen om smartphones in beslag te laten nemen en gratis internetverbindingen aan te leggen.
     En ook bij de aanbevelingen overvalt mij een gevoel van moedeloze vermoeidheid. Ik lees dat er ‘meer naschoolse initiatieven moeten komen om anderstalige kinderen in contact te brengen met Nederlands, om zo de school te ontlasten.’ Uiteraard. Was er eigenlijk iemand die dat niet wist behalve enkele taalsociologen? Mais passons, het voorstel is toe te juichen. Wat echter te denken van de volgende aanbeveling: ‘Enkele collega’s afvaardigen om nog meer verdiepende kennis op te bouwen rond effectief leesonderwijs. Die kennis moet dan teruggebracht worden naar de school en breed geïmplementeerd worden.’ Ik geloof best dat geleerden uit allerlei onderzoek een zekere kennis kunnen halen rond leesvaardigheid, over wat werkt en niet werkt, maar als ze die niet kunnen samenvatten in vijf of tien handige tips, die je in vijf minuutjes kunt uitleggen****, dan zal er wel veel gebakken lucht bij zijn.
     Dat het rapport 150 bladzijden (200 met de bijlagen) bevat, zal ik de auteurs niet kwalijk nemen. Ze leggen heel bevattelijk uit welke methodes zij gebruikt hebben om aan hun cijfers te komen, en dat is lovenswaardig. Maar vaak heb je de indruk dat ze de kern van de zaak missen. Wikipedia bevat een kort lemma Ontlezing, dat vooral over de situatie in Nederland gaat. De alinea ‘Onderwijs’ bevat exact 52 woorden die ik hier letterlijk citeer. ‘Binnen het onderwijs wordt ontlezing deels wel en deels niet als een probleem gezien. Daarbij ervaart het onderwijs het beleid van de overheid als tweeslachtig: de overheid is voor veel lezen, maar maakt het aan de andere kant op scholen moeilijk door eisen die veel onderwijstijd in beslag nemen voor andere dingen.’ Het is een waarheid die je in de 150 bladzijden (200 met de bijlagen) van het leesvaardigheidsrapport slechts met veel moeite zult terugvinden en het wordt dit keer helaas niet met statistiek ondersteund*****. 
    Hoe kunnen de leerlingen beter leren lezen? Het blijft een belangrijke vraag. Baert Haers beantwoordde ze in een gedicht op zijn blog De verwondering. Ik citeer er graag de volgende regels uit:

            Ooit leerde ik lezen

            Maar hoe het ging?

            Hoe snel het ging?

            Het ging al lezende.

 

 

* Jammer genoeg lijkt het rapport nogal enthousiast over het aanleren aan kinderen van digitaal lezen. 

** Een kind dat niet veel Nederlands praat en verstaat zal ook niet goed een Nederlandse tekst begrijpen, en brengt op zo’n toets de gemiddelde leesvaardigheidscore naar beneden. Maar de rapporteurs suggereren nog een tweede reden: er moet verder onderzocht worden, schrijven ze,  ‘of de steeds grotere aanwezigheid van anderstalige leerlingen in de klassen ook een [negatief] effect heeft op de lespraktijken van de leerkrachten, wat dan weer doorsijpelt in de prestaties van alle leerlingen.’ 

*** Er is in Vlaanderen weinig verschil tussen de uitblinkers en de mediaan. Alle inspanningen om het onderwijs te nivelleren en alle praatjes over ‘kloven die gedicht moeten worden’ zijn niet voor niets geweest.

**** Zulke tips kun je bijvoorbeeld vinden in De Groene Amsterdammer van 20 april 2023. 

***** Wie dapper doorgaat met zoeken vindt wel iets dat in die richting gaat. Ik citeer de derde aanbeveling, op bladzijde 147, onder het wervende kopje Zet in op een sterke teamwerking rond een gestroomlijnd pedagogisch-didactisch beleid met tijd en aandacht voor begrijpend lezen. Je moet het stukje proza wel tot helemaal het einde lezen. ‘De eigen aanpak goed evalueren en doorzetten met extra aandacht voor de geïdentificeerde uitdagingen, is mogelijk eenvoudiger gezegd dan gedaan. Het onderwijsveld is overbevraagd, onderbezet en moe. Inzetten op een goede teamwerking binnen scholen wordt cruciaal. Niet iedereen kan in dezelfde mate expert zijn in begrijpend lezen. Alleen voldoen aan alle behoeften van de leerlingen is in veel contexten niet meer mogelijk. Leerkrachten, schoolleiders en ondersteuners zullen nog meer complementair aan elkaar moeten gaan werken en elkaar coachen. Elke leerkracht moet een sterke taalleerkracht zijn, maar enkele collega’s afvaardigen om nog meer verdiepende kennis op te bouwen rond effectief leesonderwijs is aan te bevelen. Die kennis moet dan teruggebracht worden naar de school en breed geïmplementeerd worden. Dat alles moet gebeuren in het kader van een doorgaande leerlijn voor de hele basisschool, vanuit een sterke visie die samen nagestreefd wordt. Er is dus een coherente aanpak nodig. Lukrake, geïsoleerde initiatieven zullen geen groot en duurzaam verschil kunnen maken. Denk maar aan het kwartierlezen dat nu in veel scholen werd geïntroduceerd maar dat hier en daar mogelijk dient als een los doekje voor het bloeden. Door leerlingen dagelijks wat tijd te geven voor vrij lezen maar in ruil instructietijd weg te nemen, zullen we de leerlingen niet automatisch een beter lees- begrip bijbrengen. Initiatieven zoals deze moeten immers passen in een algemeen verhoogde aandacht voor goed begrijpend- leesonderwijs en in een positief leesklimaat op school. Dat wil ook zeggen dat de extra tijd die nu naar het talenonderwijs gaat behouden moet blijven, en bij voorkeur waar mogelijk nog uitgebreid wordt. We besteden in Vlaanderen minder tijd aan leesonderwijs dan in onze vergelijkingslanden. Een evaluatie van wat prioritair is en een daaruit volgende herweging van de onderwijstijd dringt zich op.’ 

donderdag 25 mei 2023

Extra loon voor leraars-specialisten

 


  Nogal wat leerkrachten zijn misnoegd, lees ik in De Standaard, over de maatregel van Ben Weyts om de directeurs – in samenspraak met de vakbonden – extra-loon te laten uitbetalen aan door henzelf uitgekozen leraars-specialisten. ‘Hoezo specialisten? Wij zijn allemaal specialisten*,’ heet het. Men vreest voor onduidelijke criteria, willekeur, vriendjespolitiek, jaloezie, ruzie en misschien zelfs neoliberalisme. Zelf maak ik mij niet druk, want ik ben gepensioneerd, en als ik het niet was, zou ik mij ook niet druk hebben gemaakt. Ik zou nooit van mijn leven in aanmerking gekomen zijn voor zo’n specialistenstatuut, en die zekerheid zorgt voor een gerust gemoed. Ik zou mij tijdens de vakantie nooit hebben moeten afvragen: zal ik er bij zijn?
     In mijn ideaal schoolsysteem is een verschillende verloning de normale gang van zaken. Scholen concurreren onder elkaar om leerlingen aan te trekken en proberen daarom goede, of minstens populaire, leerkrachten aan te trekken. De Engelse schrijver Robert Bolt gaf enkele jaren les aan een Engelse public school. Toen hij met zijn toneelstukken bekend raakte, straalde zijn prestige af op de school en werd zijn loon verdubbeld. Ik weet dat sommige mensen zoiets schandalig vinden. Ik respecteer die mening, maar begrijp ze niet. Je kunt over zulke principes heel moeilijk discussiëren. Als er voor die principes heel veel geld moet worden betaald, wil ik wel eens uit mijn slof schieten, maar het plan van Weyts zou geloof ik 30 miljoen euro kosten, op een onderwijsbudget van 14,7 miljard. Dat is dus niet zo heel veel.
     Ondertussen geloof ik dat de maatregel van Weyts weinig goeds zal opleveren. Je maakt het beroep er niet aantrekkelijker mee voor jongeren, want het specialistenstatuut kun je maar krijgen met 10 jaar anciënniteit – als het te laat is dus. Weyts beweert dat hij met zijn plan twee vliegen in een klap slaat. ‘We doorbreken de vlakke loopbaan en we versterken de onderwijskwaliteit,’ zegt hij. Tja. Ik heb nooit begrepen waarom de ‘vlakke loopbaan’ doorbroken moest worden, en voor de versterking van de onderwijskwaliteit zal wel iets helemaal anders nodig zijn dan een loonbonus, en ook iets dat veel moeilijker is om te verwezenlijken: het verlaten van de ‘onderwijsvernieuwing’, het heroriënteren van de onderwijsinspectie, het herstellen van de discipline in de klas, het respecteren van de autonomie van de leerkracht, het ontmantelen van de bureaucratie en het uitbreiden in plaats van afbouwen van de vrije schoolkeuze van de ouders.
     Zal de loonbonus leerkrachten ertoe brengen om beter les te geven? Dat is erg twijfelachtig. Natuurlijk, in elk beroep wordt de inzet bepaald door een mengsel van extrinsieke en intrinsieke motivatie, maar dat mengsel wil nogal verschillen van beroep tot beroep. In de schoolcultuur heeft de intrinsieke motivatie, ook wel 
idealisme en ‘roeping’ genoemd, altijd een grote rol gespeeld. Dan zal een loonbonus, hoe welkom ook voor de ontvanger, daar weinig aan veranderen. In zijn mooie boekje The Pursuit of Happiness werkt de libertarische socioloog Charles Murray een mooi gedachte-experiment uit waarin hij speculeert dat een algemene loonsverhoging in het onderwijs een groter aantal opportunisten zou aantrekken en de onderwijskwaliteit zou doen dalen.
     En hoe gaan de directeurs de loonbonussen inzetten? We mogen veronderstellen dat ze die graag zullen geven aan leerkrachten die hún werk – dat van de directeurs – vooruit helpt. Naast lesgeven moet er op de school nog van alles georganiseerd worden, van open-deurdagen over vakvergaderingen tot teambuildingsactiviteiten, en niet elke leerkracht voelt zich daar in gelijke mate tot aangetrokken. Wellicht zijn de haantje-de-voorstes op die terreinen de eersten die in aanmerking komen voor een bonus. Ik zou dat toejuichen. Misschien kan het zelfs helpen om het lerarentekort op te vangen, want vandaag worden die leerkrachten soms ‘beloond’ door vrijstelling van een aantal lesuren. Voortaan zouden ze financieel kunnen worden vergoed.
    Een andere besteding zou ik minder fijn vinden. Directeurs willen natuurlijk ook graag een gunstig inspectieverslag krijgen als een ‘doorlichtingsteam’ langskomt. En die inspecteurs behoren meestal tot de oude school van de onderwijsvernieuwing, met veel begeleid zelfstandig leren, groepswerk, communicatief taalonderwijs, peer evaluation, portfolio’s, co-teaching, studiekeuzebegeleiding, vakantietaken in plaats van herexamens, en informatica in elke les. Met de loonbonus kunnen  enthousiaste adepten van die oude nieuwlichterij worden aangemoedigd om nog verder die richting in te slaan en de andere collega’s ook in die richting te sturen. 
     Nee, voor onderwijskwaliteit en de aantrekkingskracht van het beroep zal de loondifferentiatie weinig goeds opleveren. Maar er is een andere reden waarom loondifferentiatie, een ándere loondifferentiatie, moet worden overwogen: elementaire billijkheid. Het werk van de ene leerkracht is voorspelbaar zwaarder dan dat van de andere. Het is bijvoorbeeld een schreeuwend onrecht dat leerkrachten in een concentratieschool hetzelfde verdienen als leerkrachten in een prestigieuze school te midden van een rustieke omgeving – een school dus zoals de mijne er een was. Nee, concentratieschoolleerkrachten moeten meer verdienen.
     Zelfs in de school waar ik les gaf was er een aanmerkelijk verschil tussen Nederlands geven aan een aso-klas als 6 Latijn of aan een TSO-klas als 6 Techniek-Wetenschappen. Vaak gingen de aso-klassen naar leerkrachten die een tso-klas niet aankonden. Zelf had ik altijd een ‘gemengde’ opdracht, maar ik was niet te beroerd om bij mijn jaarlijkse desiderata aan te geven dat een extra Latijnse klas mij welgevallig zou zijn. Ik had echter een collega, een erudiet geschiedkundige, die elk jaar aandrong om alleen tso-klassen te krijgen. Die kinderen verdienden ook om goede geschiedenis te krijgen, zei hij. En ook al kun je zoiets niet op een goudschaaltje afwegen, ik vond toch dat mijn idealistische collega gerust wat meer mocht verdienen dan ikzelf. Hij viel trouwens binnen de criteria van Weyts want in De Standaard lees ik dat een leraar-specialist ook iemand kan zijn ‘die goed omgaat met moeilijke klassen’.

 

* Natuurlijk zijn leerkrachten in zekere zin allemaal specialisten. In De Standaard lees ik dat het bij leerkrachten-specialisten onder andere kan gaan ‘om iemand die veel expertise heeft in bijvoorbeeld wiskunde.’ Dat is wel een erg onzinnige formulering.

woensdag 24 mei 2023

Woke en de variëteiten van links


     Er is onlangs een boekje verschenen met de inslaande titel Links is niet gelijk aan woke, van Susan Neiman.  Ik heb het boekje niet gelezen – dat komt misschien nog – maar ik ga onmiddellijk akkoord met de titel … tot ik erover begin na te denken. Wat betekenen ‘links’ en ‘woke’ ook al weer? Laat ik eens proberen, voor de zoveelste keer, klaarheid te krijgen in die glibberige begrippen. Het makkelijkste is om meteen alles van buitenlandse politiek en defensie erbuiten te houden. Dan blijft er nog genoeg verwarring over tussen sociaal-politiek links, sociaal-economisch links, sociaal-cultureel links en ‘woke’. In wat volgt probeer ik een aantal thema’s, doelstellingen en middelen te groeperen, zonder te onderzoeken welke algemene filosofie of mentaliteit er aan de grondslag van ligt, noch welke sociale groepen zich erachter scharen.
     Goed. Eerst sociaal-politiek links.  Dat komt op voor gelijke rechten voor iedereen en tegen beknotting van de individuele vrijheid. Dus: gelijkheid voor de wet, scheiding van kerk en staat, algemeen stemrecht, geen censuur, vrije meningsuiting. De meeste van die doelstellingen werden in de Westerse landen gerealiseerd in de loop van de 19de eeuw en de uitzonderingen op de algemene regel werden opgeruimd in de loop van de twintigste eeuw. Het belangrijkste middel om die doelstellingen te bereiken was de scheiding der machten, en daarbij vooral een grondwet, of een ander geheel van afspraken, die de betrekkingen tussen staat en burger regelt in het voordeel van de laatste. 
     Dan sociaal-economisch links. Dat streeft een gelijkere verdeling van de welvaart na. Dus: progressieve inkomensbelasting, belastingen op winsten en vermogens, sociale uitkeringen, collectieve voorzieningen, hogere lonen voor werknemers, lagere huurprijzen voor woningen. De middelen om die grotere gelijkheid te bereiken zijn van velerlei aard:  wetten gestemd bij meerderheid tegen minderheid, fiscaal beleid, sociaal overleg, syndicale rechten en uitbreiding van de staatssector tegenover de privé-sector*. 
     Vervolgens sociaal-cultureel links. Hier wordt het wat onoverzichtelijk. We krijgen te maken met wat Frederick Crew noemt ‘left eclecticism’. Enigszins moeilijk te plaatsen thema’s die de sociaal-cultureel linkse medemens koestert zijn: klimaat, biodiversiteit, veiligheid en  gezondheid**. Ik zag laatst een film die dat mooi illustreerde: The Mother. Jennifer Lopez is een harde tante, ze smokkelt wapens, plaatst bommen, schiet iedereen overhoop die haar voor de voeten loopt, maar als ze in een helse achtervolging op een brommer springt, zet ze eerst een helm op voor de veiligheid. En als ze op hertenjacht een wolf tegenkomt, laat ze de wolf ongemoeid, want biodiverse wolven, nietwaar, kunnen geen bedreiging vormen voor de mens.
     Een ander moeilijk te plaatsen thema van sociaal-cultureel links in ons land is het belgicisme. Sociaal-cultureel links verenigt zich in Facebookgroepen als ‘Slechte Vlamingen’ en ‘Extra slechte Vlamingen’ en ‘Extra slechte Vlamingen die nog slechter zijn’. Nochtans is er geen dwingende reden waarom links anti-Vlaams zou zijn***. In andere landen zijn het vaak linkse bewegingen die streven naar regionale autonomie of onafhankelijkheid. Ook bestaat er tot op vandaag een strekking die tegelijk scoiaal-economisch links is en zich toch Vlaamsvoelend opstelt. Maar de meerderheid van links is anti-Vlaams, daar helpt geen lievemoederen aan.
     Daarnaast zijn veel sociaal-cultureel linkse thema’s wél iets makkelijker onder één noemer thuis te brengen, namelijk die van de extra bescherming van zwakkere groepen. Daarbij kan gedacht worden aan immigranten, gehandicapten, kansarmen, betrapte misdadigers (!), niet-schoolse kinderen, jongeren, ouderen, seksuele minderheden, zwakke weggebruikers, vrouwen, en mensen van kleur. Wie tot zo’n groep behoort wordt als individu eigenlijk al beschermd door de beginselen van sociaal-politiek links, maar dat wordt als onvoldoende beschouwd. Er moeten compenserende maatregelen komen om de positie van de groep als geheel te versterken. Ook moet niet alleen discriminatie van staatswege, maar ook in hoofde van individuele personen, worden beteugeld.
    De middelen om die bonte verzameling van doelstellingen te bereiken vormen een al even bont allegaartje van herfederalisering, veganisme, degrowth-economie, antidiscriminatiewetten, multicultuur, open grenzen, enzovoort. Typische werkwijzen zijn: sensibilisering, verbodsbepalingen, verplichtingen, reglementen, controles, positief discriminerende quota’s, subsidiëring van ngo’s en hulpverleners, en verder gedragssturing door nudging, premies, boetes, en fiscale begunstiging of ontmoediging.
     Ten slotte: woke. De lezer zal ondertussen begrepen hebben dat die strekking slecht past bij sociaal-politiek links, weinig te maken heeft met sociaal-economisch links, en daarentegen in het verlengde ligt van sociaal-cultureel links. Het is een radicalisering van dat laatste, en meer bepaald rond de thema’s van ras (decolonization, critical race theory, cultural appropriation, Black Lives Matter) en gender (non-binarity, transgenderism, #MeToo)****. 
     Woke heeft een sterk moraliserende inslag met goeden (de slachtoffers) en slechten (de geprivilegieerde). De theorie van de intersectionaliteit bepaalt dat je slachtoffereigenschappen kunt combineren (naast vrouw en zwart, bijvoorbeeld lesbisch, trans, oud, arm, lelijk, ongeschoold, moslim en immigrant). Zo kun je ook privileges combineren (naast man en blank, bijvoorbeeld hetero, cis, oud (hé), rijk, aantrekkelijk, hooggeschoold, katholiek en autochtoon). Die verschillen worden gezien als een vorm van onderdrukking die op een of andere manier moet worden rechtgezet.
     De woke-beweging maakt voor het bereiken van haar doelstellingen gebruik van de middelen die sociaal-cultureel links in het leven heeft geroepen en voegt er nog enkele aan toe: herschrijven van de Westerse geschiedenis, censuur (safe spaces, trigger warnings, cancel culture, sensitivity readers), heropvoeding (inclusion seminars), zichtbare diversiteit in de media (een zwarte Ann Boleyn), inclusief taalgebruik, nonbinaire toiletten, alternatieve wetenschap (zoals feministische gletsjerkunde en antiracistische wiskunde), en ten slotte excuses en terugbetalingen voor koloniaal onrecht. 
   Als ik het zo bekijk ben ik in een Vlaamse context 80 procent politiek-links, 40 procent sociaal-economisch links, 20 procent sociaal-cultureel links, en 5 procent woke. 


* De marxistische en Keynsiaanse variant van sociaal-economisch links houden ook voor dat staatstussenkomst in de economie niet alleen voor een betere herverdeling zorgt, maar ook de economische groei bevordert, en die groei beter afstemt op de ‘ware’ noden van de bevolking.

 

** Die linkse trends lijken ontstaan te zijn als protest tegen het economische establishment (Big Oil, tabaksindustrie, autoconstructeurs, agrobusiness, voedselproducenten) maar gaven ze na verloop van tijd zelf aanleiding geven tot het ontstaan van een nieuwsoortig establishment met eigen machtige lobbys. Wellicht hanteren de sociaal-cultureel linksen hier een variant van dr. Spocks maxime dat ‘the life quality of the many outweighs the greed of the few.’.

 

*** Redenen voor het anti-Vlaamse karakter van sociaal-cultureel links zijn van velerleid aard: ideologisch, het cosmopolitisme; historisch, de link tussen Vlaams-nationalisme en collaboratie; partijpolitiek, het linkse overwicht in Wallonië; sociaal-economisch, de financiële solidariteit met het armere Wallonië. Wie dat wil kan een tegenstrijdigheid zien tussen het ontkennen van een Vlaamse identiteit en het erkennen van de culturele identiteit van migrantengemeenschappen. 

(En natuurlijk bestaat er ook een rechts, een centrumrechts en een traditionalistisch belgicisme).

 

****  Ook woke kan tegenstrijdigheden bevatten. De nonbinariteit houdt in dat een individu niet vastgeketend is aan zijn biologisch geslacht maar zelf kan bepalen waar het zich bevindt tussen de polen mannelijk-vrouwelijk. Anderzijds houdt intersectionaliteit in dat een individu als gepriviligieerde of als slachtoffer wel vastgeketend is aan een bepaalde kijk op de werkelijkheid.  

 

vrijdag 19 mei 2023

Ik word 68


 
   Met mijn verjaardag, in mei dan nog, word ik eindelijk wat ik altijd had willen zijn: een mei 68’er, een soixant-huitard. Ik ben namelijk een paar jaar te laat geboren waardoor ik de barricades van 55 jaar geleden net gemist heb. In 68 zat ik nog in het eerste middelbaar en ik wist van toeten noch blazen. Maar vanaf het derde middelbaar hoorde ik van vriendjes welke interessante dingen er allemaal gebeurden in de wereld buiten de schoolmuren De Parijse studenten waren nog altijd rumoerig in Parijs, en in Leuven was het niet veel beter. De liberale filosoof Raymond Aron was in Leuven komen spreken en hij werd zo hard uitgefloten dat hij had gezegd: ‘C’est pire ici qu’à Paris.’ Ik hoorde het verhaal van een vriendje, en die had het weer gehoord van één van de fluiters. Die fluiter, moet je weten, was een 68’er, een marxist en een maoist, zoals zovelen in die tijd.
     Een direct gevolg van mei ’68 voor mij persoonlijk was dat ik ook marxist en maoïst werd, en dat gedurende 15 jaar gebleven ben. Dat is één ding. Maar mei 68 heeft voor mij - en voor iedereen eigenlijk - veel meer betekend dan die excentrieke omweg. Mei 68 was veel meer dan straatprotest en maoïstische folklore. Het was het begin van een generatiewissel.  Een jonge generatie, die het anders wou doen, begon aan haar ‘lange mars door de instellingen*. Boven alles was het, ik vind dat zelf niet uit, een keerpunt in de gezagsverhoudingen**. Vroeger werden kinderen bang gemaakt met de politie die je zou komen halen als je stout was, of met Zwarte Piet, maar nu zijn er jaar na jaar geen stoute kinderen meer. We moeten niet bang meer zijn voor een uitbrander van de politieagent, of van de papa, de juf, de meester, de leraar, de directeur, de sergeant, de treinconducteur, de professor, of de baas. Er worden minder uitbranders gegeven dan vroeger, en voor iemand die bang is van uitbranders, zoals ik, is dat goed nieuws. Een baas of een professor die vandaag te veel uitbranders geeft, wordt aangeklaagd wegens grensoverschrijdend gedrag. Het gezag heeft vandaag een minzaam gezicht gekregen en wordt met de voornaam aangesproken.
     Daar staat iets vervelends tegenover. Het hoofdelijke gezag is vervangen door een collectief gezag, de schooldirecteur is vervangen door een schooldirectieteam, de inspecteur is vervangen door een doorlichtingsteam, het goede of slechte humeur van de gezagdrager is vervangen door reglementen en procedures, en het ergste: over alles wordt vergaderd***. Soms denk ik dat men in mei 68 het vergaderen heeft uitgevonden en dat het zich nadien verspreid heeft naar alle instanties waar men de schijn van inspraak en participatie wil hoog houden, hoe vermoeiend dat ook is. En soms is het nóg erger en wordt die inspraak en participatie ook nog eens serieus bedoeld. Dan word je als individu niet verpletterd door het gezag boven je, maar door een meerderheid van je gelijken – ik wil het woord vakvergadering hier niet uitspreken. De mei-68’ers beweerden dat ze de structuren gingen veranderen. Ze hebben vooral veel structuren in het leven geroepen.  
    Dat is nog niet alles. Niet alleen de vorm van het gezag is veranderd, ook de domeinen waarop het gezag wordt uitgeoefend is dat. Vroeger besliste de directeur van een school dat leraren geen jeans mochten dragen en dat leraressen kousen moesten dragen omdat, zoals een van hen zei: ‘’t iên biên ‘’t àànder nie ies’, maar eenmaal in de klas was de leraar schipper naast God, als hij zijn leerlingen maar onder controle hield en fatsoenlijke examens maakte. Vandaag wordt met gesofistikeerde software gecontroleerd of die leraar het pedagogisch project van de scholengemeenschap wel uitvoert. Vroeger bestond een leerplan uit enkele A4’tjes met een opsomming van wat de leerlingen voor het examen moesten kennen, nu bestaat het uit een uitgebreide pedagogische handleiding, en een opsomming van wat de leerlingen voor het examen niet moeten kennen. Vroeger kwam een nieuwe leraar op school aan en werd hem kortaf meegedeeld waar en wanneer hij aan wie les moest geven. Nu moet hij, naast het lesgeven, een ‘begeleidingsparcours’ van twee jaar ondergaan.
     Je zou het ook zo kunnen zeggen: het gezag is vandaag minder streng dan vóór 68, soms gemoedelijker, soms democratischer, altijd bureaucratischer, en helaas … ook altijd totalitairder – en dat in meer dan één betekenis. De eerste betekenis heb ik zojuist aangehaald: de controle strekt zich uit over domeinen die vroeger aan het soevereine individu werden overgelaten. Dat is in elk geval mijn ervaring in het onderwijs geweest. 
     De tweede betekenis van het totalitarisme betreft de graad van tolerantie in de maatschappij. Rond mei ’68 begon een periode van grote tolerantie voor afwijkend gedrag op gebied van seksualiteit, kledij, levenstijl, levensopvatting, uitgavepatroon, enzovoort. Vroeger werd op die zaken scherp toegezien door de pastoor, de roddeltantes, de buren en de vooraanstaande burgers van het dorp. Een man die zich gek kleedde, of lang haar had, of rare ideeën verkondigde, of zijn vrouw bedroog, of vulgaire praat uitsloeg, of een auto kocht die te duur was voor zijn stand en inkomen, die werd op afstand gehouden. Na mei ’68 echter brak een tijdperk aan van vrijheid-blijheid, wat voor velen van ons het leven veel gemakkelijker heeft gemaakt****.
     Ik zal wel niet de eerste zijn die opmerkt dat de evolutie nu in omgekeerde richting verloopt en dat de radicaal-groene ideologie, de politieke correctheid en de woke-beweging een nieuw tijdperk van intolerantie inluiden. Oud-linksen betreuren dat. Ze zien in die bewegingen de ontkenning van alles waarvoor in mei ’68 op de barricaden werd geklommen. Maar de radicaal-groenen, de politiek-correcten en de wokers zijn aan de andere kant zelf ook erfgenamen van ’68 omdat hun nieuwe intolerantie geen beroep doet op de pastoor, de roddeltantes en de buren, maar op instituten en structuren: wetten, reglementen, richtlijnen, comités, vergaderingen, rechtbanken, en in zekere zin ook de media.
     Ik zie dat allemaal met lede ogen aan. Misschien is dat omdat ik een nu een oude reactionair ben. Misschien is het omdat ik nu 68 ben. 

     

 

* De uitdrukking ‘lange mars door de instellingen,’ naar het voorbeeld van Mao’s militaire lange mars, was een modieuze uitdrukking die ik voor het eerst hoorde op een vergadering van het Jong-Davidsfonds van Menen. Het suggereert een bewuste strategie, maar was in werkelijkheid grotendeels een spontane evolutie. Er moesten nu eenmaal mensen zijn om in de bestaande instellingen de oude garde op te volgen die op pensioen ging. En wie anders kon de oude garde opvolgen dan het jonge volkje van ’68? 

** Mei ’68 was, naast een keerpunt in de gezagsverhoudingen, ook een triomf van het egalitaire discours, dat vroeger alleen kenmerkend was voor de socialisten en communisten, en ook bij dezen niet op alle domeinen. ’68 viel ook samen met de doorbraak van de  zogenaamde ‘consumptiemaatschappij’, die in de plaats kwam van de maatschappij van werken-en-sparen-voor-later. Hans-Herman Hoppe zou zo’n morele ommekeer als een toename van time preference omschrijven.

*** Er zijn natuurlijk meer redenen voor de moderne vergaderinflatie, maar de cultuur van actiecomités en zogenaamde ‘volksvergaderingen’, naar communistisch model, moet daar een van zijn. Veel jonge twintigers deden daar de ervaringen op die ze later in toepassing zouden brengen in het onderwijs, de ngo’s, de cultuursector, de administratie, en delen van het bedrijfsleven. 

**** Die tolerante sfeer leidde ook, beweert Steven Pinker, tot meer misdaad.

woensdag 17 mei 2023

Eén dag De Standaard

     Voor mijn verjaardag heb ik een abonnement op De Standaard gevraagd. Omdat Jan graag over sport leest hadden wij Het Nieuwsblad, maar nu Jan uit het huis is, werd het tijd voor verandering. Mijn vrouw heeft de omschakeling van abonnementen geregeld, en nu ligt het eerste nummer op de ontbijtafel: dinsdag 16 mei 2023.
     Ik ken nogal wat mensen, voornamelijk via Facebook, die die krant niet meer willen lezen of anders er zich dagelijks aan ergeren. Ik neem aan dat ik ook heel wat ergernis kan verzamelen als ik de kranten van een hele week naast elkaar zou leggen. Maar wat gebeurt er als ik, als centrumrechtse betweter, één dagblad van voor- tot achterkant lees, het ene artikel al wat vluchtiger dan het andere? Dan valt dat, zoals te verwachten was, nogal mee. Ik lees over allerlei zaken die mij interesseren: over de energieprijzen, de loonevolutie, de complexiteit van de werkloosheidregels, en over Turkije, Oekraïne, Twitter, de rechtbankuitspraak over 3M, DNA-analyses, het Emile Verhaeren-museum*, de Chinese elektrische auto, Jeanne Du Barry **, en zelfs nog een kort stukje over Michael J. Fox met een mooie foto (waar is de tijd dat Michael in Familie Ties de opstandige neoliberale zoon speelde van twee begripvolle progressieve ouders?). En er staat nog veel meer interessants in de krant.
     Maar nu mijn ergernissen. Ik weet het, lezer, het zijn vaak kleinigheden.

Belgische energieprijzen. Op de frontpagina wordt beweerd dat ‘de Belgen door de overdreven berekening van de loonindexering een kunstmatig voordeel deden met de hoge inflatie.’ Dat spreekt alles tegen wat ik van de loonindexering afweet. Zoals het er staat: een raadsel. 

Commentaar van Bart Sturtewagen. Gaat over de moeilijke positie van Bart De Wever, tussen Vivaldi en Vlaams Belang. De analyse beperkt zich tot de electorale berekeningen, en daar kan ik niet goed tegen, maar ’t is anders een evenwichtig en subtiel stuk.

Cursief van Hans Cottyn. Al die korte zinnen na elkaar! Misschien moet ik aan de stijl gewend geraken.

Nieuwe ceo Twitter. De Republikein Ron Desantis wordt terloops ‘extreemrechts’ genoemd. Zo’n kwalificatie hoort thuis in een opiniestuk, een commentaar, of desnoods in een ‘analyse’ - waar het wordt toegelicht. Het hoort niet thuis in een informatief stuk.

De boze burger. De toon is wat betweterig. Punt 2 behandelt de aandacht die de kiezers geven aan het thema ‘migratie’. De journalisten maken daar de ‘migratiecrisis’ en ‘asielcrisis’ en zelfs ‘opvangscrisis’ van. Dat geeft de verkeerde indruk dat de burger zich vooral opwindt over het tekort aan opvangplaatsen. De blijvende migratiestroom is echter, als ik mij eens modieus mag uitdrukken, een ‘structureel’ en ‘systemisch’ probleem.

De boze burger (2). Punt 4 vat samen wat de gemiddelde Vlaming van de belastingen vindt. Ik erger mij niet aan de berichtgeving, want die is nuchter en correct, maar wel aan de gemiddelde Vlaming zelf die vindt dat de belastingen in het algemeen naar omlaag moeten, maar dat die op de rijke medemens omhoog moeten. H.L. Mencken wist al wie die rijke medemens was: ‘the one who earns $ 100 a year more than his wife’s sister’s husband.’ 100 dollar was natuurlijk nog veel geld in de tijd van Mencken.

Vandeurzen. Dat lijkt mij een goed stuk. Het tussenkopje ‘Machtstrijd met N-VA’ dekt niet goed de inhoud van de daaropvolgende alinea’s.

Uitkeringen aan samenwonenden.  Het stuk bestaat voornamelijk uit interviews met woordvoerders van ABVV en van het Brussels Platform Armoede. Zij pleiten ervoor, om samenwonenden een even grote uitkering te geven als een alleenstaande. Ik vind dat voor zulke stukken ook een tegenstander van een dergelijke maatregel moet worden geïnterviewd***. 

Sociale media. Interessant stuk, gebaseerd op een boek van een zekere Ben Smith. Ik erger mij aan een van de citaatkoppen, namelijk ‘dat rechtspopulisme altijd net één Ikea-tafel verderop zit van de pogressieve internetscene.’ Rechtspopulisten versus progressieven … Is dat geen woordkeus die de polarisering aanwakkert die Ben Smith beweert te bestrijden. Maar ik heb geen alternatief. Bovendien, zoals ik al zei, interessant stuk.

Johnny Depp. Een stuk over privé-schandalen (Depp, Woody Allen, Polanski, Luc Besson), met wat #MeToo erbij. Ik moet niet doen alsof ik mij eraan erger, want ik lees die roddelstukken graag.

Cleopatra. Over het gelijknamige docudrama. Het bijschrift bij de foto vind ik vooringenomen. ‘Het protest over de huidskleur van Cleopatra heeft minder met historische nauwkeurigheid dan met eigen wensbeelden te maken.’ Wensbeelden? Volgens de experten, lees ik in het artikel, was Cleopatra niet zwart, maar misschien ook niet kaukasisch. Niet zwart ... hebben critici dan geen punt? 
     De vergelijking wordt gemaakt met Jesus Christ Superstar waarin Jezus vertolkt werd door een blonde Texaan. Daar zagen dezelfde critici van nu geen been in, schrijft de cultuurredacteur. Ik vind dat geen goede vergelijking aangezien die film uitkwam in een andere tijd (1973) en omdat het Jeszusbeeld aansloot bij een iconische traditie. Ook ging het om een ander genre – een musical – waarbij, wat mij betreft, gerust voor een zwarte Jezus kan worden gekozen, zoals men overigens toen gekozen heeft voor een zwarte Judas. Overigens heb ikzelf geen probleem met een Cleopatra van kleur. Ik zou zelfs geloof ik een zwarte Ann Boleyn aanvaarden in een musical, ballet, opera of toneelvoorstelling. Maar niet in een film of televisiereeks. Dat ruikt teveel naar opzet. ‘So fühlt man Absicht, und man ist verstimmt.

Twittercensuur in Turkije. Geen ergernis: goed stuk. Woord en wederwoord: zowel de versie van Musk als die van zijn critici wordt weergegeven.

Oekraïne. ‘Rusland is het initiatief onverbiddelijk kwijt.’ Ik lees dat graag, zulke stukken, die optimistisch zijn over een Oekraïense overwinning. Maar dan besluipt mij de angst: is het stuk niet te optimistisch?

Loonevolutie.  Op pagina 19 krijg ik de oplossing voor het indexraadsel van de frontpagina. ‘De reële lonen van de Belgische werknemers liggen dit jaar 5,3 procent hoger dan vorig jaar. Het effect van de loonsverhogingen bedraag 9 procent, maar de inflatie vreet daarvan 3,7 procent weg.’ Prima, die cijfers kloppen: 9 – 3,7 = 5,3. En wat verder wordt de reële loonstijging verklaard ‘doordat op 1 januari heel wat lonen fors verhoogd zijn, net op het moment dat de inflatie aan kracht is gaan inboeten.’ Dus de reële loonstijging van dit jaar, maakt de reële loondaling van vorig jaar goed. Aha. Dat hadden ze dan meteen mogen zeggen.

Duurzame initiatieven. Het stuk gaat over drie Brusselse initiatieven: Urbike, het uitwisselingprogramma van Passa Porta en Brussels Beer Project. Hier ben ik zelf wat vooringenomen. Ik betwijfel of die kleinschalige initiatieven een gezonde economische logica volgen, maar als ze dat zonder subsidie doen, prima. Misschien heb ik ongelijk. Brussels Beer Project wil om ecologische redenen geen bier meer uitvoeren naar het buitenland****. Ook prima, zolang ze andere bedrijven maar niet beletten om wel bier uit te voeren. Natuurlijk moet De Standaard over zulke initiatieven berichten. Maar ik zou ook af en toe de mening van onafhankelijke economen  over zulke kwesties vragen.

Chocolademakers worden rijker, cacaoboeren armer. Het stuk bestaat uit een interview met een Oxfam-woordvoerder die de vrije markt verantwoordelijk stelt voor sociale achteruitgang in Ghana en Ivoorkust en die voorstelt om met minimumprijzen en premies te werken. Ik zou daar graag een andere opinie naast zien, alweer volgens het principe woord en wederwoord. Ook roept het artikel meer vragen op dan het beantwoordt. Waarom hebben de boeren een zwakke onderhandelingspositie tegenover de chocoladeproducenten? Hebben ze elkaar dan niet nodig? Zijn de recente pogingen tot productiviteitsstijging echt mislukt en is die mislukking werkelijk de reden van de productiedaling? Waarom stijgen de loonkosten van de boeren? Hoeveel arbeiders stellen die boeren gemiddeld te werk? Hoe hoog zijn de winsten van de vermaledijde aandeelhouders nu precies? 

Onderwijsfront. Een schooldirecteur is enthousiast over een online dashbord waarmee je alles wat in je school gebeurt beter kunt volgen: ‘kenmerken van je leraren, je ouders, je leerlingen, je in- en uitstroom, het aantal C-attesten.’ Het gevolg van dit alles zou zijn dat ‘de leerkrachten meer gaan onderzoeken en overleggen’ en dat ‘de leerlingen beter gaan presteren.’ Ik verwacht daar allemaal niet veel heil van. Hopelijk laat De Standaard ook uitvoerig de andere kant van het onderwijsfront aan het woord: die van ‘gewoon lesgeven.’ 

 

* ‘Verhaeren verliest eigen museum.’ Wel wat jammer nu de Franstalige dichter juist een plaats in Vlaamse canon gekregen had.

** Ik bracht Jeanne Du Barry, de minnares van Lodewijk XV, al ter sprake in twee van mijn stukjes (zie hier). Volgens de overlevering sprak ze, toen haar koninklijke minnaar toen de koffie liet overlopen, de historische woorden: ‘Eh, la France, ton café fout le camp.’Fouttre is een vulgair woord dat ik hier niet durf vertalen. De recensent van De Standaard vind de film maar niks, maar ik ga toch kijken.

*** Een tegenstander van gelijke uitkeringen voor alleenstaanden en samenwonenden zou bijvoorbeeld kunnen wijzen op de kostprijs. Mocht ik als verantwoordelijke minister 30 % meer budget krijgen voor uitkeringen, dan zou ik die wellicht niet helemaal besteden aan een opslag voor de samenwonenden, en dan de alleenstaanden in de kou laten staan.

**** ‘Bier naar Tokio exporteren veroorzaakt 18 keer meer CO2-uitstoot dan vervoer naar Mechelen.’ Zou dat juist uitgerekend zijn? En hoe verhoudt die transport-CO2 zich tot de hele productie-CO2?

maandag 15 mei 2023

Goedkoop populisme, en andere kortjes


Goedkoop populisme

Van wie is bovenstaande affiche? Ze had van de PVDA kunnen zijn, maar ze is van het Vlaams Belang. Je kunt ze vinden op de blog van VB-er Dominiek Lootens. 

Iets helemaal anders.
Kent iemand de jaren-dertig foto waarop nazi-leider Goebbels en communistenleider Ulbricht vanop hetzelfde podium de menigte toespreken? Ik meende mij te herinneren dat de aanleiding een staking was in de piano-industrie, maar ik vind daar niets van terug*. Wel van andere stakingen waar de twee vijanden aan één zeel trokken. (Post scriptum: een lezer verwees mij daaromtrent naar een interessant artikel in Der Spiegel.)


Pensioen
De PVDA heeft een moment de gloire beleefd toen ze om de andere dag op het nieuws kwamen om de hoge pensioenen van de politici aan te klagen. Sofie Merckx, de dochter van Kris, verklaarde: ‘Een pensioen van 7.800 euro doet gewone Walen duizelen.’ Dat is omdat de gewone Waal aan zijn pensioen denkt als een nettobedrag, en dat pensioen van de politici wordt weergegeven als brutobedrag.  Het nettopensioen van een leraar met masterdiploma is ongeveer 3000 euro netto. Dat van een politicus 4000 euro. Wat wil de PVDA eigenlijk? Iedereen een lerarenpensioen? Dat zou mooi zijn, zeker als we de rijken kunnen laten betalen. Want met de inlevering van 1000 euro op enkele honderden parlementaire pensioenen komen we er niet.

Vingers in de kassa
En nog meer populisme. Twee weken geleden zag ik reclame voor Het Nieuwsblad op TV. De slogans waren onder andere Vingers aan de kassa met een foto van Delhaize, en Vingers in de kassa met een foto Siegfied Bracke. Die reclame suggereert dat Bracke geld gestolen heeft of in een strafbare corruptiezaak verwikkeld is.  Op de keeper beschouwd is het eerder Het Nieuwsblad die hier een strafbaar feit gepleegd heeft.

Jongens en meisjes
Het is alweer een maand geleden dat onze kranten berichtten over een Nederlands voorstel om de leraren tot ‘inclusiever taalgebruik’ aan te zetten. Zo konden ze beter de klas aanspreken met ‘leerlingen’ dan met ‘jongens en meisjes’. Op de school waar ik les gaf was er niemand die een van die twee aansprekingen gebruikte. Je had drie groepen. De eerste groep bestond uit de leraren die hun klas aanspraken met een krachtig ‘mannen’, ook al waren de meisjes meestal in de meerderheid. De tweede groep bestond uit leraren die het informelere ‘mannekes’ gebruikten. En dan had je de derde groep waar ik toe behoorde en die begon met ‘Zwijgen, heb ik gezegd. In de vorige les waren we bezig …

‘Dames en heren’
Met het verdwijnen van de binariteit worden sommige grapjes omgelijk. Vroeger kon je een publiek aanspreken met ‘dames en heren en alles daar tussenin’. Je kreeg daar gelach voor. Nu riskeer je applaus te krijgen. Ook zou Gerard Reve niet meer kunnen dromen van ‘een jongen van het mannelijk geslacht.’

Canon
Ik schreef gisteren dat de canon-auteurs, ondanks hun streven naar onpartijdigheid, af en toe naar links overhelden als ze het over de multinationals hadden, of over de Belgische verwezenlijkingen in Congo, of als ze de termen ‘fascisme’ en ‘rechts’ wat al te gemakkelijk door elkaar gebruikten. Ik wilde mij beperken tot voorbeelden waar de canon-auteurs misschien akkoord mee konden gaan. Ik heb post scriptum nog een voorbeeld toegevoegd dat ik hier overneem. 

In hun streven naar evenwicht pogen de canon-auteurs de argumenten te geven van voor- en tegenstanders. Dat evenwicht wordt maar bereikt als men de beste argumenten weergeeft van de twee partijen. Dat is niet goed gelukt in de alinea over stemrecht voor vreemdelingen. Ik citeer: ‘Niet-Europeanen stemrecht geven, lag moeilijker. Voorstanders … zagen het migrantenstemrecht als een belangrijke stap naar participatie. Tegenstanders zagen een grotere invloed voor de groeiende groep migranten vooral als een maatschappelijke bedreiging.’

Hier krijgen de voorstanders een goed argument en de tegenstanders een slecht argument toebedeeld. Je kunt dat gemakkelijk omdraaien. Voorstanders van het stemrecht vond je bij de linkse partijen die op die manier hoopten een nieuw kiespubliek aan te trekken. Tegenstanders vonden dat migranten eerst hun participatiewil moesten bewijzen door de Belgische nationaliteit aan te vragen ter vervanging van de vroegere nationaliteit. Het zou even onbillijk zijn.

Canon (2)
In een interessant interview met Doorbraak zegt commissielid Jan Dumolyn dat men de canon heeft proberen te  ‘depolitiseren’ door verschillende paradigma’s – marxisme en liberalisme bijvoorbeeld – samen te leggen, door naar de vaststaande feiten te kijken, en door consensusteksten uit te werken waar alle commissielden, ongeacht hun verschillende levensbeschouwelijke achtergrond,’ het mee eens konden zijn. Tegelijk verklaart hij het overhellen naar links. ‘Tegenwoordig kijkt men graag vanuit een links-emancipatorische mainstream-bril naar de geschiedenis.’  

Eén boek
In een TV-programma van heel lang geleden, maakte ik kennis met de uitdrukking ‘de man van één boek. Er was toen elke dag – of elke week, dat weet ik niet meer – een culturo die in vijf minuten zijn lievelingsboek kwam voorstellen. Dat was nog eens volksverheffing. Zekere dag was de Brusselse economieprofessor Ernest Mandel uitgenodigd. Hij had wel tien boeken meegebracht. De Romeinen, zei hij, waren bang van de man van één boek. En hij begon zijn stapeltje voor te stellen. De leeuw van Vlaanderen was er een van. Hij eindigde met Het kapitaal van Marx.
     Pas veel later begreep ik de verwijzing naar de Romeinen. Mandel had een een Latijns citaat gebruikt zonder het zeggen: ‘Timeo hominem unius libri.’ Dat citaat schijnt overigens niet van ‘de Romeinen’ te komen maar van de middeleeuwse filosoof Thomas van Aquino. Ook is het niet helemaal duidelijk wat er bedoeld wordt. Is die man van één boek gevaarlijk door zijn bekrompenheid, of omdat hij dat boek zo door en door kent en het daarom als intellectueel wapen kan gebruiken. Of is het omdat hij op gezellige bijeenkomsten steeds maar over dat ene boek begint te zeuren.
     Zelf ben ik eerder een man van weinig boeken, een homo paucorum librorum. Als op een gezellige bijeenkomst het gesprek een filosofische wending neemt, dan wacht ik mijn moment af om iets over Schopenhauer te zeggen.


Twee economen
De voornoemde belgische econoom Ernest Mandel doet mij altijd een beetje aan de Amerikaanse econoom Murray Rothbard denken. Allebei uit een Joods intellectueel milieu, erudiet, met een eindeloze rij geleerde en populaire publicaties op hun naam, gestorven in hetzelfde jaar (1995), allebei gelovend in de imminente ineenstorting van ons economisch systeem, de ene als trotskist, de andere als anarcho-kapitalist. Je kon ze allebei op woelige bijeenkomsten aantreffen, met een deftig pak aan, Mandel met zijn eeuwige das, Rothbard met zijn eeuwig strikje. Ik zag ooit, lang geleden een mooie foto van Mandel op een manifestatie. Het moet heel warm geweest zijn die dag. De professor had zijn jasje uitgetrokken. Zijn vest hield hij aan.


Wikipedia 
À propos, mocht er zich onder mijn lezers een anarcho-kapitalist bevinden, dan raad ik hem aan om eens de Nederlandstalige Wikipedia-pagina onder handen te nemen. De hele pagina is gewijd aan één kort essay van Rothbard over hermeneutiek. Wie dat leest zou denken dat Rothbard zijn hele leven gewijd heeft aan de polemiek tegen Hegel, Heiddeger, Derrida, Foucauld, Ricoeur, Gadamer en Feyerabend. Zo zou je een Wikipedia-pagina kunnen maken over Nietzsche als pianist, Ingres als violist en Hitler als kunstschilder.


* Op En.Wikipedia vond ik dit: At an event arranged by the Nazi Party on 22 January 1931, Ulbricht was allowed by Joseph Goebbels, the Nazi Party's Gauleiter of Berlin and Brandenburg, to give a speech. Subsequently, Goebbels delivered his own speech. The attempt at a friendly discussion turned hostile and became a debate. A struggle between Nazis and Communists began: police officers divided them. Both sides had tried to use this event for their election propaganda. The brawl took two hours to disperse and over a hundred were injured in the melee.