maandag 28 december 2020

Migratie beperken, ja, maar hoe?


     Ik wil mijn stukjes over migratiespecialist Paul Collier (hier, hier, hier, hier en hier)  graag afronden voor het einde van het jaar, zodat, als ik mijn teksten bundel en inbind, ze naast elkaar staan in het deeltje ‘Clericks Weblog 2020’. Dit wordt dus het laatste over dat onderwerp. Ik wil de hele geschiedenis uit mijn systeem hebben, zoals men zegt.
     Een kernbegrip bij Collier, dat in al zijn grafieken terugkomt, is dat van de diaspora. Daarmee bedoelt hij een niet-geïntegreerde gemeenschap van migranten van eenzelfde streek, land of continent. Het gaat dus niet om bijvoorbeeld álle Marokkanen of Turken in ons land, maar om dat deel dat niet geïntegreerd is. Hoe groter die diaspora, hoe kleiner de kans dat ze zich op korte termijn integreert, omdat men er genoeg heeft aan elkaar,  en hoe groter de kans dat ze nieuwe migranten aantrekt vanuit het thuisland, waar ze zich verbonden mee voelt.
     De diaspora kan worden beperkt op twee verschillende manieren: door meer migranten te integreren óf door minder migranten toe te laten. Collier spreekt zich kordaat uit voor de twéé oplossingen: integratie met aanpassing aan het gastland, zonder multiculturele utopie, én scherp beveiligde buitengrenzen. Vooral dat laatste ligt moeilijk bij progressieven, die hem verwijten dat hij ‘muren wil bouwen rond Europa’. Als Collier die opwerping hoort, antwoordt hij droog dat die muren nog zo’n onzinnig idee niet zijn.
 Maar hoe doe je dat, die muren bouwen? Hieronder geef ik zeven ideeën die Collier moreel onderzocht en afgewogen heeft.  Voor wie geïnteresseerd is in een debat waar ‘limited evidence collides with strong passions.’
     1. Grenscontroles behouden en desnoods verscherpen. Omdat er zoveel illegalen door de grenscontroles glippen, krijgen we de indruk dat de controles niet werken. Maar dat is een misvatting. De controles zijn inderdaad niet waterdicht en zullen dat nooit zijn, maar ze zijn veel effectiever dan we denken. Volgens de bekende Gallup-enquête wil 40 procent van de bevolking van de arme landen emigreren naar de rijke landen. Dat dit niet gebeurt, komt door de grenscontroles en de wettelijke barrières. Collier geeft het voorbeeld van de Turks-Cyprioten (blz. 171). Die konden ongehinderd immigreren naar Engeland. Het gevolg was dat Turks-Cyprus na de Tweede Wereldoorlog bijna helemaal leegliep (maar weer werd aangevuld met nieuwe immigranten uit Turkije).
      2. Alleen voordelige migratie bevorderen. Voorbij een bepaald punt heeft algemene migratie meer nadelen dan voordelen voor gastland én thuisland. Er zijn twee uitzonderingen. Voor een arm thuisland is het altijd voordelig als het zijn jongeren tijdelijk kan laten studeren in een rijk gastland, en voor een gastland is het altijd voordelig om economisch waardevolle immigranten aan te trekken. Dat laatste kan men bewerkstellingen door een puntensysteem. Men komt dan in aanmerking voor immigratie volgens punten voor opleiding, beroepsprofiel, voorafgaand contract met een bedrijf …. (blz. 264 e.v.) Die economische criteria zijn over het algemeen voldoende om ook migratie te weren uit culturen die voor een grote moeilijk integreerbare diaspora zorgen.
       3. Gezinshereniging afremmen. ‘It is a truth universally acknowledged’, schrijft Collier, (at least in countries of origin) that an unmarried migrant in a high-wage country is in want of a wife.’ (blz. 162) Liefhebbers van Jane Austen zullen de parodie herkennen. Migranten die een bruid, bruidegom of ander familielid laten overkomen zijn de stuwende kracht achter de ongewenste migratie. Het ondermijnt elk mogelijk puntensysteem. Het heeft ook negatieve gevolgen voor de financiële transfers naar het thuisland: waarom zou je je familie geld opsturen, als je ze kunt laten overkomen. Bovendien, al maken ook autochtonen gebruik van het recht op gezinshereniging, bepaalde allochtone gemeenschappen maken disproportioneel gebruik van dat recht, zodat er minstens een plafond moet worden vastgelegd*.
      4. Het vluchtelingenstatuut loskoppelen van migratie. Er bestaat een schrijnend vluchtelingenprobleem in de wereld, maar permanente migratie is geen oplossing. Als vluchtelingen uit oorlogsgebieden of uit wrede dictaturen worden opgenomen, is dat onder de voorwaarde dat ze na de normalisatie van de toestand terugkeren naar het thuisland. Die terugkeerders kunnen dan een positieve rol spelen in de heropbouw van hun land (blz. 267).
     5. Bootmigranten terugsturen. Migranten zijn zo gedreven om een bepaald gastland binnen te komen dat ze hun leven riskeren op wat Collier ‘lekke boten’ noemt. Een deel van hen verdrinkt. Er bestaat een morele verplichting om vluchtelingen op lekke boten zoveel mogelijk te redden. Er bestaat echter géén morele verplichting om die vluchtelingen daarna op te nemen als migrant. Doet men dat wel, dan riskeert men nog meer vluchtelingen op lekke boten aan te trekken, wat kan leiden tot nog meer verdrinkingsdoden. Het uitreiken van verblijfsvergunningen wordt dan een beloning voor risicovol gedrag, een stand van zaken die men in het verzekeringswezen kent als ‘moral hazard’ (blz. 253).
     6. Illegalen legaliseren. Hier heeft Collier mij van een naïeve misvatting genezen. Ik heb lang gedacht dat de beste oplossing erin bestond om eerst de grenzen goed te sluiten, en dan een laatste grote regularisatie door te voeren, zodat de illegaliteit, met de bijhorende problemen van uitbuiting en criminaliteit in een klap zou verdwijnen. Als ik het zo neerschrijf, zie ik hoe onnozel de redenering is. De grenzen kunnen, om te beginnen, nooit ‘goed’ gesloten worden, of je moet muren, prikkeldraad en scherpschutters inzetten. Dat is meer iets voor communisten. Collier adviseert de illegalen een soort tijdelijk gastarbeiderstatuut toe te kennen (blz. 269 e.v.), waarbij ze legaal kunnen werken, belastingen betalen, maar geen sociale voordelen genieten, of althans niet meer dan een toerist. Dat is een erg onaantrekkelijke situatie, vergelijkbaar met het vagevuur. De illegalen moeten vrijwillig het statuut aanvragen. Als ze dat niet doen, en ze worden gevat, dan worden ze zonder recht op beroep uitgewezen. Verder worden die gastarbeiders op een wachtlijst gezet zodat ze na enkele jaren vagevuur met wat geluk wel volledig legaal migrant kunnen worden. Díe legalisering is echter onderworpen aan het plafond dat voor de totale immigratie geldt, met inbegrip van de gezinshereniging bijvoorbeeld**. 
     7. Fiscaliteit en sociale zekerheid onder controle houden. Dit is een ideetje dat Collier niet suggereert, maar dat je wel enigszins kunt afleiden uit zijn onderzoek. Hij wijst er namelijk op dat hooggeschoolde migranten de voorkeur geven aan landen met lage belastingen en lage uitkeringen, terwijl laaggeschoolde migranten de voorkeur geven aan landen met hoge belastingen – die ze niet zelf moeten betalen – en hoge uitkeringen – waar ze disproportioneel van genieten. (Blz. 152) Het resultaat is dat bijvoorbeeld de Verenigde Staten meer hooggeschoolde, en Europa meer laaggeschoolde migranten aantrekt. Milton Friedman beweerde indertijd dat sociale zekerheid en  vrije migratie niet goed samengaan. Dat betekent veel dingen maar zeker ook dit: dat een ruime sociale zekerheid de immigratie kunstmatig in de hoogte stuwt***. Of dat ook een voldoende reden is om de sociale zekerheid te beperken is natuurlijk een andere kwestie. Daar kunnen neoliberalen en sociaaldemocraten nog lang over ruziën.
     En daarmee komt voor mij ook deze saga aan zijn einde. Lezers die in Paul Collier geïnteresseerd zijn, kunnen met enkele interessante interviews beginnen: hier en hier.

 De vermelde bladzijden, ook van de Engelstalige citaten, verwijzen naar de Nederlandstalige uitgave (Collier, P., 2013, Exodus, Houten, Spectrum).

 * Het systeem van plafonds past in het collectieve ethisch denkkader van Collier (hier). Je zou het ook kunnen toepassen op het dubbel burgerschap. Aangezien autochtonen slechts beperkt een beroep doen op dubbel burgerschap, zou dat dubbel burgerschap ook slechts beperkt toegestaan worden aan autochtonen. Plafonds zijn overigens niet de enige manier om de gewenste beperking te bereiken. Het Deense regeringsbeleid bevat concrete maatregelen die, zonder numerieke plafonds, maar door allerlei voorwaarden, ook financiële, de gezinshereniging minder aantrekkelijk maken.

 ** Collier merkt op dat onder dergelijke voorwaarden de pro-immigratielobby die zich het lot van illegalen aantrekt misschien zelf zal aandringen op strengere grenscontroles (blz. 270). Zo zijn we mooi elk om beurt naïef. 

 *** Collier haalt ook Koopmans aan die onderzocht heeft hoe een ruimhartig stelsel van sociale uitkeringen niet alleen de immigratie bevordert maar ook ‘de integratie afremt, omdat het migranten verleidt om onderaan de sociale ladder te blijven staan. Natuurlijk verleiden die uitkeringen ook de autochtone bevolking, maar voor migranten zijn die uitkeringen verleidelijker omdat zij gewend zijn aan een veel lagere levensstandaard. Zelfs het bescheiden inkomen dat een bijstandsuitkering biedt, lijkt aantrekkelijker, en dus is de motivatie om het inkomen te verhogen door een baan te zoeken, zwakker. (blz. 111) 

zondag 27 december 2020

Het collectieve denkkader van Paul Collier


      Bij het lezen van Paul Colliers boek over migratie (zie ook hier, hier, hier en hier), werd ik meer dan eens getroffen door een merkwaardig verschijnsel. Met de meeste van Colliers uitgangspunten ben ik het oneens, met de meeste van zijn conclusies ben ik het eens. Wellicht komt dat laatste omdat we dezelfde feiten en oorzakelijke verbanden aanvaarden.
     Collier argumenteert herhaaldelijk tegen ‘extreme utilitaristen en libertairen’, terwijl ik, zonder extreem te zijn, nogal utilitaristisch en libertair ben ingesteld (1). Daartegenover plaatst Collier een collectief denkkader. Volgens hem kan ‘het principe van gelijke behandeling van migranten en autochtonen zowel individueel als groepsgewijs worden toegepast (2).’ Een voorbeeld van zo’n groepsgewijze toepassing is wanneer men voor migranten een procentueel deel van de sociale woningen reserveert dat niet kleiner maar ook niet groter is dan het procentueel aandeel van de migranten in de bevolking. De redenering stoot mij tegen de borst alleen al omdat ik sociale woningen op zich niet zo’n goede manier vind om de beste huisvesting voor iedereen te krijgen. Maar als men het met alle geweld zo wil aanpakken, dan heb ik toch liefst dat het gebeurt volgens individuele noden.
     In hoofdstuk 6 bespreekt Collier de productiviteit in de westerse samenlevingen.  Die productiviteit, argumenteert Collier, komt voort uit onze onze ‘inclusieve politieke instituties’, ze zijn het resultaat van ‘harde politieke strijd’, ‘van demonstraties en protesten in het verleden, die de macht van de uitbuitende elites hebben gebroken.’ Dat is inderdaad overtuigend aangetoond door Acemoglu en Robinson, vooral voor de Engelse Glorious Revolution. Misschien kan onze strijd voor het algemeen stemrecht daar ook bij worden gerekend, al is het verband met de stijgende productiviteit dan minder duidelijk. Maar in elk geval, als de migrant van vandaag niet mee heeft gedaan aan de demonstraties van 1893, 1902 en 1913, ik ook niet. En mijn overgrootouders evenmin, als ik goed ben ingelicht.
     Collier gaat in zijn collectivisme zelfs zover dat hij de morele argumenten voor een extra belasting op werkende immigranten afweegt. Als onze productiviteit een soort collectief bezit is, zijn de autochtonen volgens hem de collectieve eigenaars, die voor het gebruik ervan een vergoeding kunnen vragen. Als dus een migrant, dankzij onze geavanceerde techniek en arbeidsorganisatie goed werk levert en veel waarde produceert, heeft hij, zo gaat de redenering, ‘geen exclusieve aanspraken op de voordelen van de toegenomen productiviteit.’ (p. 154) Vanuit die redenering zou de immigrant dan extra belasting moeten betalen (3). Dat vind ik moeilijk om te aanvaarden. Uiteindelijk verwerpt Collier - gelukkig - zijn eigen voorstel, maar met een in mijn ogen erg ontoereikend argument.
     Dat argument gaat als volgt: ‘Een immigrantenbelasting … zou als effect kunnen hebben dat de vijandigheid van de autochtone bevolking tegenover immigranten erdoor vergroot wordt … De politieke krachten die intuïtief vijandig staan tegenover migranten, zouden die belasting ongetwijfeld interpreteren als een erkenning … dat immigratie schadelijk is geweest (4).’ Je zou het iets scherper kunnen verwoorden: aparte maatregelen aangaande de migranten leiden door de perceptie errond tot racisme. Dat gevaar bestaat inderdaad (zie hier). Maar dan kunnen de meeste maatregelen die Collier zelf voorstelt ook leiden tot racisme, om te beginnen met zijn strikte immigratiepolitiek. Daar zal dus iets anders op moeten worden gevonden.
      Ook bij een aantal van Colliers beleidsvoorstellen heb ik bedenkingen. De auteur is in het algemeen niet zo afkerig van dwangmaatregelen als ik. Zulke maatregelen wil ik desnoods aanvaarden, maar alleen als er echt geen andere mogelijkheid is. Immigratiebeperking is zo’n dwangmaatregel die ik aanvaard, goedkeur en omarm. Maar maatregelen tot gedwongen integratie, verplicht aanleren van de taal, regels over waar migranten wel of niet mogen wonen, een opgelegde ‘sociale mix’ op de scholen (5), quota bij aanwervingen … dat alles beperkt de vrijheid van de allochtoon of autochtoon en meestal van allebei. Daar wil ik toch nog eens twee keer over nadenken.

 

(1) Als je op de standpunten van Collier doorredeneert kom je ook bij een genuanceerde vorm van utilitarisme, zonder hetwelk discussie tussen andersdenkenden erg moeilijk is.

 (2) Zijn collectieve beginsel zie je ook als Collier argumenteert dat Europa zich niet verplicht moet achten om vreemdelingen op te nemen uit een land dat zelf geen vreemdelingen opneemt – een soort Gouden Regel op groepsniveau. Hij probeert zelfs de categorische imperatief van Kant op groepen, naties en landen toe te passen.

(3) Dat standpunt werd ook verdedigd door de Indische econoom Jagdish Bhagwati, zelf een immigrant, die de opbrengst wou reserveren voor de landen van herkomst. Volgens Collier zou ze ook gebruikt kunnen worden voor de uitbreiding van collectieve voorzieningen die door de immigratie noodzakelijk zijn geworden

(4) Om die reden wil Collier niet graag toegeven dat de te ruime immigratie van het verleden schadelijk is geweest. Let bygones be bygones – die mensen zijn er nu. Maar hij argumenteert met verve dat een verdere te ruime immigratie met zekerheid schadelijk wordt in de toekomst. Wij zijn nu natuurlijk al 7 jaar in de toekomst vergeleken met het tijdstip toen het boek geschreven werd.

(5) Collier is, geloof ik, voorstander van ‘forced busing’ (hier) zoals dat in de VS bestaat, het verplichte busvervoer voor blanken en zwarte kinderen naar aangeduide geïntegreerde scholen (blz. 111). Hij beseft overigens waar dat toe kan leiden. ‘De kinderen van migranten die de taal van het gastland niet spreken, hebben extra aandacht nodig, maar dat geldt ook voor de kinderen met een achterstand van autochtone ouders. Een zorgvuldige besteding van het budget zou tot op zekere hoogte het probleem kunnen oplossen, maar in de praktijk zullen onderwijzers worden geconfronteerd met moeilijke keuzes: welke behoefte verdient prioriteit?’ (blz. 117-118)

vrijdag 25 december 2020

Een kunstzinnige kerststal


      De kunstzinnige broeikas-kerststal in Wilsele heeft voor mooie commentaren gezorgd. Een ervan was een twitterbericht van David Dessers, de groene eerste schepen van Leuven: ‘Met haar platvloerse kritiek op de eigentijdse kerststal van kunstenaar Pieter Janssens toont N-VA eens te meer haar kernidentiteit: conservatief, anti-stedelijk en vijandig ten aanzien van de brede artistieke wereld.’ Vooral dat ‘brede’ bevalt mij. In mijn maoïstische jeugd spraken wij van de ‘brede lagen van de werkende massa’s’.
     Kijk, zo’n uitspraak van Dessers vind ik zelf ook weer kunst, want, nietwaar, het eigene van kunst, nietwaar, is dat ze provoceert, nietwaar, en dat ze reacties uitlokt, nietwaar. En die reacties zijn er gekomen. Er waren er hele leuke bij. Van D.O.  bijvoorbeeld, die zich in de schaduw van een Aziatische miljoenenstad  vrolijk maakt over de woorden ‘stedelijk’ en ‘anti-stedelijk’ als het over Wilsele en Leuven gaat.
    Of van Michel Berger, die bereidwillig een commentaar uitschrijft voor de brave stadsgids die een toekomstige, nog gedurfdere constructie moet presenteren aan het publiek: “Hier in deze broeikas die onze wereld voorstelt waarin alles zal verwelken zodra de heilige Anuna en Greta besluiten het klimaat verder te laten opwarmen, kan u links een sansevieria bewonderen, de kamerplant die nooit tegenspreekt, voorstellende Sint-Jozef, ons idee van hoe politieke oppositie hoort te zijn. In het midden, op een bedje van Onze-Lieve-Vrouwebedstro, wordt het kerstekind vertegenwoordigd door afwisselend een groene kool, een rode tomaat, een donkere kokosnoot, een pompoen om de oranje medemens niet te veronachtzamen, een citroen, en een zuurpruim .... Wij kozen er bewust voor in deze veilige ruimte geen os, ezel, schapen en engelen los te laten omdat die de planten opeten en voor teveel broeikasgassen en mestoverschot zorgen...”. Ik heb het wat ingekort, want als de retorische ader van Michel gaat vloeien, krijgen we brede stromen (hier).
     Men stelt zich bij zo’n constructies als de broeikas-kerststal wel eens de vraag ‘of het kunst is’. Ik vind dat een gemakkelijke vraag. Natuurlijk is het kunst. Voor mij is alles kunst wat tentoongesteld wordt, als kunst verkocht raakt, door de maker als kunst wordt aangeprezen of door de toeschouwer, lezer of luisteraar als zodanig wordt benoemd. Een moeilijker vraag is deze: of het góede kunst is? Van de broeikas-kerststal kan ik dat niet beoordelen, want het lijkt mij iets dat je ter plaatse moet bekijken: een foto zegt niet alles. Ik vind het wel fijn dat er enig vakmanschap in is gestopt, want zuiver conceptuele kunst vind ik maar niets. Het Fietswiel van Duchamp vind ik geniaal in zijn originaliteit. Maar daaruit volgt ook dat zijn Urinoir, en verder een tentoongestelde klomp boter, een getatoeëerd varken, een autowrak, een banaan aan de muur geplakt  met ducttape, en een ‘Sheet of A-4 paper crumbled into a ball’ niet geniaal zijn. Slechts het eerste ‘objet trouvé’ kan origineel zijn, de rest is plagiaat.
     Ik las onlangs een artikel waarin een psycholoog* het verschil tussen kunst, kitsch en ambacht probeerde te achterhalen. Vandaag gebruikt men daarvoor hersenscans die de activiteit in de orbitofrontale cortex meten. Zelf had de psycholoog de Mona Lisa van Da Vinci gemorft met een kleurrijker kopie van het schilderij, en de gemorfte resultaten ter beoordeling voorgelegd aan een panel van proefpersonen. Wat bleek? Eerst gaven de  proefpersonen de voorkeur aan het vertrouwde versie, maar na enige tijd gaven ze de voorkeur aan een gemorfte versie. ‘Als we een werk te vaak hebben gezien,’ merkt de psycholoog op, ‘treedt verzadiging op.’ Een briljante conclusie, maar het principe kende ik al**. Als men een baby langdurig naar een bepaalde klank laat luisteren, gaat hij ook minder fel op zijn fopspeen zuigen. Verandert men de klank, dan gaat hij weer feller zuigen. Daar bestaat zelfs een naam voor: high amplitude sucking. Men heeft die experimenten met baby’s gedaan om te onderzoeken welke fonetische klanken ze onderscheiden.
     De psycholoog trekt nog een verdere conclusie: als verzadiging optreedt, verwordt kunst tot kitsch***, want kitsch betekent, dat een werk ‘herkenbaar’ wordt, ‘conventionele middelen gebruikt en – je raadt het nooit – ‘positieve gevoelens opwekt’. Kunst moet net een ongemakkelijk gevoel oproepen, moet ons doen nadenken, moet ons onzeker maken, moet een reflectie oproepen over stijl en inhoud.
     Ik stel mij bij die ondertussen erg conventionele praatjes altijd de volgende vraag: geldt dat ook voor muziek? Want ik luister wel eens naar herkenbare werkjes, van Bach bijvoorbeeld, die bij mij positieve gevoelens opwekken, waar ik niet bij reflecteer over stijl en inhoud, en waardoor ik mij achteraf niet onzekerder voel dan vóór het beluisteren.
     Een zalig kerstfeest gewenst overigens.  

 

* Claus-Christian Carbon, ‘Wat is kunst’, Eos-Psyche & Brein, nr. 5, 2020. Hij citeert ook de opvattingen van de Tsjechishe filosoof Thomás Kulka.

** Een veel interessantere vraag zou zijn waarom bij goede kunstwerken die verzadiging níet optreedt, of pas veel later dan bij een ander kunstwerk. Dan kwamen we wél bij de vraag: wat is góede kunst?

*** Is het dát wat bij de gewone kerststallen aan de hand is? Toen Jan nog een kind was, maakten we soms een autorit langs de verschillende kerststallen in de omgeving. Ik heb er tientallen gezien. Het was een vertederende aanblik maar, ja, kitsch. Volgens de theorie moeten de eerste kerststallen waardevolle kunst zijn geweest, maar toen ze tot onze ‘visuele gewoonten’ hingen behoren werden ze kitsch. Toen Leonardo zijn Mona Lisa schilderde, met een vernieuwende sfumatotechniek, en met een bizarre achtergrond, was dat kunst, nú is het kitsch. Dat is wat Carbon en Kulka eigenlijk beweren. Ikzelf denk dat er van in het begin een onoverbrugbaar verschil was tussen zo’n kerststal en zo’n Leonardo-schilderij, en dat dat verschil altijd blijft bestaan. Het verloop van tijd en onze ‘visuele gewoontes’ hebben daar niet zo veel mee te maken. 

donderdag 24 december 2020

De moslimminderheid: que (ne pas) faire?


      Wie pessimistisch is in verband met de islam heeft daar goede redenen voor. Sinds 40 jaar neemt het islamitisch fanatisme* in de wereld toe, en is het zichtbaarder en gewelddadiger geworden. Ook daarvoor was er endemisch geweld in islamitische landen en gebieden, maar dat geweld heeft vandaag vaker dan vroeger een religieus en sectair karakter. Veel islamitische landen zijn een arena waar islamitische populisten het opnemen tegen seculiere dictators. Soms wint het ene kamp, soms het andere, en geen van de twee kampen oogt erg aantrekkelijk.
     Sam Van Rooy vreest dat een dergelijk scenario ons ook te wachten staat. Hij  haalt een studie aan van het Rensselaer Polytechnic Institute dat het volstaat dat 10 procent van een groep een onwrikbaar geloof koestert opdat  de meerderheid van de groep dat zou overnemen. Dat sluit aan bij wat Nassim Taleb schrijft over de invloed van fanatici (hier). Het sluit aan bij hoe Gibbon de opkomst van het christendom beschrijft. Het sluit aan bij de beelden die we zagen van woedende moeders die aan de schoolpoort te keer gingen tegen Juf Magalie. Dat waren wellicht zoals de meesten onder ons in wezen vriendelijke mensen, vredelievend, hartelijk voor vrienden, goede echtgenotes, liefhebbende moeders, maar als ze een keer geïntimideerd en gehersenspoeld zijn door fanatieke geloofsgenoten, veranderen ze in een hysterische menigte. Dat was geen prettig gezicht. Het verontrust mij meer dan het beeld van jonge relschoppers die een auto in brand steken, een winkelruit inslaan of vechten met de politie.
     Hoe de 10-procent-regel werkt binnen een groep die zelf 10 procent en op termijn misschien 20 procent van de gehele samenleving uitmaakt, is weer een andere zaak. Maar ik ben er niet gerust in. Uit onderzoek van Koopmans blijkt dat 52 procent van de Belgische moslims van Marokkaanse en Turkse afkomst een fundamentalistische opvatting hebben over de onveranderbaarheid van de islam, over de dogmatische interpretatie van de heilige boeken en de over voorrang van religieuze wetten op seculiere wetten. 52 procent - dat is een ruime vijver voor fanatici om in te vissen.
     ‘Que faire?’ zou Lenin zeggen, maar dan in het Russisch. En ook: ‘que ne pas faire?’. Laat ik met dat laatste beginnen. Moslims mogen geen feitelijke of juridische voordelen krijgen onder de vorm van ‘positieve discriminatie’, mogen ook niet achtergesteld worden;  er mag hen – als ze genaturaliseerd zijn – geen enkel recht ontzegd worden dat andere burgers genieten.  Het beleven van hun godsdienst mag niet aan banden worden gelegd, tenzij door proportionele, algemene wetten die gelden voor alle godsdiensten. Ook moet je hen niet beledigen, jennen of uitschelden, behalve als je cartoonist, columnist, blogger of clown bent, want dan stel je zelf niet veel voor en moeten ernstige mensen je niet serieus nemen. Maar een politicus moet beleefd blijven als hij over moslims spreekt, vooral als zijn boodschap streng is. Heel strenge leraars spraken hun leerlingen vroeger aan met ‘meneer’. De Amerikaanse politieman-met-zonnebril in de film spreekt verdachte autobestuurders aan met ‘please’ en ‘sir’. Met schelden ondermijn je je eigen gezag, en met vernedering creëer je wrok waar de haatbaarden hun voordeel bij doen.  
     Wat moet er wél gebeuren? Als er  87 maatregelen mogelijk zijn, worden de nummers 1 tot en met 60 ingenomen door hervormingen in de immigratiepolitiek**. Die alleen kunnen de groei van de moslimminderheid afremmen – groei die echter om demografische redenen nog een poosje verder zal gaan. Met een moslimminderheid van 30 procent krijgen fanatici veel meer kans om door intimidatie en sociale druk grote groepen mensen in hun greep te krijgen. Blijft het percentage lager, dan kunnen individuele moslims makkelijker contact onderhouden met de ‘buitenwereld’***, zich onttrekken aan de fanatici, en zich ontwikkelen tot wat we allemaal willen worden: welvarende burgers en goede buren.
        Veel van de andere maatregelen – inburgeringscursus, getto-bestrijding, taalcursussen, enzovoort – zijn vormen van social engineering waar we zeker op korte termijn geen wonderen van mogen verwachten. Eén punt echter is wel belangrijk: de onwrikbare verdediging van de seculiere maatschappij. Vandaag betreft die verdediging grotendeels op een symbolenstrijd, maar beter nu een gevecht om symbolen dan later echte vechtpartijen op straat. Dus: geen geen hoofddoeken achter de loketten, geen door religieuze autoriteiten goedgekeurde halal-voeding op de scholen****, geen afwijkingen van het lesrooster voor zwemlessen of biologie, geen private sharia-rechtbanken om familiegeschillen te regelen. Groen-links moet afleren om gehoofddoekte kandidaten aan te trekken of aldus uitgedoste dames op hun folders te plaatsen.
     Er bestaan verschillende manieren waarop een moderne maatschappij op een faire manier met godsdienst probeert om te gaan. De ene is de pluralistische. In Engeland zijn er gemeenteraden die om beurt worden ingeleid door een voorganger van een of andere godsdienst: een priester, een rabbi, een imam, enzovoort. Sharia-rechtbanken worden er gezien als een soort arbitrage zoals die ook in onderling akkoord tussen bedrijven gebeurt. Daar tegenover staat de Franse traditie van strikte neutraliteit van de staat, de laïcité van de Franse revolutie, oorspronkelijk afgedwongen door wrede kerkvervolging. Mijn spontane sympathie zou gaan naar de pluralistische opvatting. Maar nu we met de islam te maken hebben die traditioneel godsdienst met politiek verbindt, en weinig scheiding aanbrengt tussen de private en de publieke ruimte, is de laicité, met enkele redelijke, proportionele vrijheidsbeperkingen de betere oplossing. Ik ben bereid daarvoor om de lat gelijk te leggen voor alle godsdiensten. Geen muezzin voor de moslims, geen klokkengelui voor de katholieken. Ik doe met dat laatste overigens geen grote toegeving.

     

* In een vorig stukje sprak ik van ‘islamitisch extremisme’. Bij nader inzien vind ik ‘moslimfanatisme’ een beter woord om in één net te vangen wat mij in bepaalde belevingen van die godsdienst niet bevalt.

** De essentie van een nieuwe migratiepolitiek moet bestaan in veel strengere voorwaarden voor huwelijksmigratie en gezinshereniging, een vluchtelingenstatuut dat geen recht geeft op permanente vestiging en de arbeidsmigratie afstemmen op gespecialiseerde arbeidskrachten. Die drie algemene maatregelen zouden op een ingrijpende manier de immigratie uit moslimlanden beperken. 

*** Meisjes uit moslimmilieus die naar een hoofdzakelijk autochtone school gaan, ervaren dat schoolgaan vaak als een bijzonder aangename afwisseling en een grote opluchting.

**** Moslimkinderen moeten uiteraard maaltijden kunnen krijgen zonder varkensvlees en bloedworst.

dinsdag 22 december 2020

Islamitisch extremisme


      Mijn zoon heeft nogal wat moslimvrienden, maar verder interesseert die islam hem niet erg. Als ik hem iets over die wonderlijke doctrine (zie hier) wil uitleggen zegt hij:  ‘Heb je al opgemerkt, papa, hoe de tegenstanders zoveel meer islamboeken gelezen hebben dan de gelovigen?’ En dat bedoelt hij niet sarcastisch. Maar als het over mij gaat, heeft hij het mis. Ik ben wel een vage tegenstander – ik heb ooit eens iets geschreven over een ‘niet erg geavanceerde godsdienst’ – maar heel veel weet ik er niet over (hier). Wat ik over de islam gelezen heb, beslaat een half plankje, niets meer. Zo erg interesseert het mij niet.
     Wat mij wel interesseert is de vraag wat gedaan moet worden aan het islamextremisme, en of dat extremisme te onderscheiden valt van, dan wel samenvalt met, de islam zelf. Serieuze specialisten verschillen hierover van mening. Ruud Koopmans wil graag het ‘fundamentalisme’ als een apart gegeven bekijken binnen de islam, terwijl Koenraad Elst al zenuwachtig wordt van het woord ‘islamisme’ omdat het suggereert dat er daarnaast nog een ‘gematigde’, ‘Europese’ islam bestaat. Hij haalt daarbij de uitspraak van Erdogan aan: ‘Er is alleen maar dé islam.’
     Het is gedeeltelijk een kwestie van woorden, begrippen en definities. Begrijp je de islam als het geheel van geloofspunten en gedragsregels zoals je die vindt in de Koran en de Hadith, en zoals die redelijk onveranderlijk door de vier rechtsscholen worden geïnterpreteerd, dan hebben Elst en Erdogan wellicht gelijk. Begrijp je de islam echter als de manier waarop de godsdienst door honderden miljoenen gelovige moslims wordt beleefd, dan kan je zelfs zonder verder onderzoek al weten dat daar grote verschillen in zijn. Slechts een minderheid bijvoorbeeld beleeft zijn godsdienst door bommen te laten ontploffen. Daarmee onderscheidt ze zich van een meerderheid die dat niet doet, wat ze verder ook met die meerderheid gemeen mag hebben.
     Als we in de tweede redenering meestappen, de redenering van Koopmans, dan hebben we een naam nodig voor de extreme ‘beleving’ van de islam: fundamentalisme, literalisme, islamisme, jihadisme, salafisme, moslimterrorisme. Natuurlijk betekenen die woorden niet allemaal hetzelfde. Een fundamentalist als Othman El Hammouchi is bijlange nog geen moslimterrorist, salafist en, voor zover ik het kan bekijken, ook geen aanhanger van de politieke islam. 
     Zelf zal ik voortaan het begrip islamitisch extremisme gebruiken*: het verwijst naar de leer (islam), in plaats van naar de mensen (moslim), en het woord ‘extremisme’ kan dienen om alles te verzamelen wat botst met mijn gematigde – zij het tweede – natuur, én met die van veel moslims:  een letterlijke interpretatie van oude heilige boeken, een obsessie met hiernamaalse straffen, hoofddoekendracht, boerka’s, boerkini’s, religieuze apartheid, vrouwendiscriminatie, homohaat, genitale verminking en terreur**. Sommige van die zaken zijn strafbaar, maar de meeste niet en mogen dat in een vrije maatschappij ook nooit worden, maar het zou goed zijn als het allemaal langzamerhand wat minder werd.
     Hoe die vervelende dingen zullen verdwijnen, dat weet ik niet. Misschien komt er een geleidelijke geloofsafval onder druk van de algemene secularisering? Misschien vervelt de islam tot een gematigde versie die nu, volgens Koenraad Elst, nog niet bestaat. Maar wat niet is, kan nog komen. Niemand had 200 jaar geleden kunnen voorspellen welke evolutie de katholieke kerk door zou maken. Die godsdienst leek toen ook onhervormbaar en onveranderbaar. Een beetje waakzaam optimisme is op dit terrein, geloof ik, een ‘moral duty’, al is de grens met ‘wishful thinking’ maar een dun streepje. Anderzijds, pessimisme leidt vooral tot gezeur en fatalisme en zo komen we er ook niet.  De evolutie ten kwade die we binnen de islam de laatste 40 jaar gezien hebben, sinds Khomeiny, stemt niet vrolijk. Maar als een evolutie ten kwade mogelijk is, waarom dan ook niet een ten goede?
     Ruud Koopmans hoopt op een ont-fundamentalisering van de islam als de gelovigen de Koran minder letterlijk gaan lezen***. Eddy Daniëls hoopt op een islam zonder Mohammed. Ikzelf heb ergens de hoop uitgesproken dat Mohammed ooit gezien zal worden als spiritueel leider, los van de rol die hij als wetgever, politicus, diplomaat, krijgsheer en echtgenoot heeft gespeeld (
hier). Maar wat het ook wordt, het zal vooral afhangen van een evolutie binnen de moslimwereld, en niet van Ruud Koopmans, Koenraad Elst, Eddy Daniëls of mij.

* Ik ben ondertussen van mening veranderd: ‘moslimfanatisme geeft beter weer wat ik wil zeggen. Moslim is ook neutraler dan islam omdat sommige geleerden - misschien terecht - beweren dat de islam in wezen fanatiek en extreem is, terwijl niemand kan ontkennen dat er grote verschillen op dat vlak zijn tussen de gelovige moslims.

** Zie onder andere hier, hier, hier, hier, hier en hier.

*** Een praktijk waarop, merkt Koopmans op, volgens de fundamentalistische interpretatie van de sharia de doodstraf staat.

maandag 21 december 2020

Bart De Wever en het Vlaams Belang


  * De straffe uitspraken van Bart De Wever over een mogelijke coalitie met Vlaams Belang (‘als dit de electorale toekomst is, zal ik er niet toe behoren’) hebben de aandacht getrokken. Of ze inhoudelijk, strategisch of tactisch veel nieuws bevatten, is een andere zaak. Een en ander wordt voorgesteld als de zoveelste ‘bocht’ van BDW en N-VA.

* Als we over échte bochten spreken in de Vlaamse politiek van de laatste 15 jaar zie ik er maar vier: Vlaams Belang is afgestapt van haar 70-puntenprogramma, de PVDA is afgestapt van het leninisme-stalinisme, Open-VLD is afgestapt van het rechts-liberalisme en confederalisme, en N-VA heeft haar communautaire strategie aangevuld met een stevig standpunt over economie en migratie. Drie van die vier bochten vind ik positief.

* Wat journalisten en politieke tegenstanders als bocht voorstellen, is vaak een rimpeling in een glas water. Jambon die minister-president wordt in plaats van De Wever, Lachaert die paars-geel inruilt voor Vivaldi, Coens die na maanden aarzeling toch een regering zonder N-VA aanvaardt – dat zijn niet meer dan tactische keuzes vanuit een begrijpelijke partij-logica. Ik wil tegenstanders daar graag mee jennen, maar dan is mijn verontwaardiging half gespeeld.

* Als ik goed luister hoor ik De Wever niet zozeer élke mogelijke coalitie met VB uitsluiten als wel voorwaarden stellen: dat Van Grieken zich ‘redelijk’ moet opstellen  en dat hij ‘schoon schip moet maken in zijn stal’. Dat eerste is niet onmogelijk want De Wever geeft toe dat die redelijke opstelling aanwezig was tijdens de Vlaamse regeringsonderhandelingen. Dat tweede verwijst naar een aantal extreme Vlaams Belang-leden, onder andere in de Antwerpse gemeenteraad, waarmee Filip De Winter en Sam van Rooy worden bedoeld.

* ‘Er gaat geen gemeenteraad voorbij,’ zegt De Wever, ‘of raadsleden van het Vlaams Belang zeggen minstens drie keer dat moslims en Afrikanen achterlijk zijn.’ Sam Van Rooy antwoordt daarop dat hij alleen de Islam zelf en de Afrikaanse cultuur ‘achterlijk’ heeft genoemd, niet die mensen (1). Nou ja, ’t is een verschil, maar of de belediging minder hard aankomt bij die mensen, dat weet ik niet. Schelden is niet de beste manier om nieuwkomers van de voordelen van onze cultuur te overtuigen.

* Meer algemeen: een politicus die – terecht vind ik – de migratie vanuit Afrika wil beperken, moet juist een extra inspanning leveren om racisme te ontzenuwen tegenover Afrikanen die hier al wonen. En wie het moslimextremisme wil bestrijden, richt zich best op sommige kwalijke tendensen binnen de islam, bijvoorbeeld de beweging die de sharia wil invoeren naast of in de plaats van onze rechtstaat.

* N-VA en Vlaams Belang hebben gemeenschappelijke programmapunten: Vlaamse onafhankelijkheid, Vlaamse identiteit, strikt immigratiebeleid, realistisch energiebeleid. Hoe dichter partijen bij elkaar aanleunen, hoe meer ze electoraal vijanden van elkaar zijn, want ze vissen in dezelfde vijver.

* Sam Van Rooy zegt dat hij met ‘Vlaams Belang niet groter wil worden ten koste van N-VA’. Dat klinkt heel mooi, maar het is minstens bullshit en hoogstwaarschijnlijk een leugen. Het verschil staat uitgelegd in Harry Frankfurts On Bullshit.

* Er zijn ook verschillen tussen N-VA en Vlaams Belang. N-VA is rechtser voor economie, meer bereid tot compromissen met traditionele partijen, neemt als partij geen standpunt in tegen de Islam in het algemeen, neemt duidelijker afstand van racisme, en verwerpt met meer klem het collaboratieverleden van de Vlaamse beweging. Op al die punten sta ik aan de kant van N-VA, al zal dat mijn radicaallinkse vrienden niet beletten om mij moslimhaat, racisme en goedpraten van de collaboratie te verwijten.

* De communautaire basisstrategie van N-VA is het afsluiten van een ‘deal’ met de PS. Die van Vlaams Belang is er een van het behalen van een Vlaamse meerderheid van N-VA en Vlaams Belang, en daarna eenzijdig de onafhankelijkheid te verklaren zodra 50 % + 1 is bereikt. Ik geloof niet dat N-VA ooit in die tweede strategie zal meestappen. Mijn stem zou ze in elk geval kwijt zijn.

* Als een radicale partij en een gematigde partij in dezelfde electorale vijver vissen, dicteert het eigenbelang voor de twee partijen typische strategieën voor elk van hen. Je zag die strategieën vroeger ook in de opstelling van de communistische en socialistische partijen.

* De radicale partij moet laten uitschijnen dat ze graag willen ‘samenwerken’. Dat geeft een gematigd imago en tegelijk kan ze op alle andere vlakken radicaal blijven, met inbegrip van scherpe aanvallen op de gematigde partij. Bij de communisten leidde het tot de perfide ‘volksfront’-politiek. Bij Vlaams Belang leidt het tot de ‘uitgestoken hand’.

* De gematigde partij moet hopen dat de succesvolle radicale partij ooit kan meeregeren, zodat ze ofwel ook gematigder wordt, ofwel minder aantrekkelijk. Daarom zal N-VA volgens mijn berekening nooit het cordon sanitaire onderschrijven.

* Als de radicale partij electoraal echter te sterk wordt, vermindert paradoxaal de bereidheid om ze in een coalitie mee op te nemen, behalve in de vorm van ‘gedoogsteun’.

* N-VA en Vlaams Belang zitten federaal allebei in de oppositie. In die oppositie is er weinig reden tot samenwerking, behalve dat ze vaak hetzelfde stemgedrag zullen vertonen. Wat zouden ze verder samen moeten doen? Samen juichen en jouwen in het Parlement. Dat zal veel opleveren! Samen manifesteren op straat? Dat is vooral iets voor radicalen. Samen een wetsvoorstel indienen? Dat zal geen indruk maken op de meerderheid.

* De meest verregaande samenwerking zou zijn als N-VA en Vlaams Belang bij de volgende verkiezingen als kartel opkwamen? Soms werkt zoiets. Onder bepaalde omstandigheden wordt 1 + 1 dan 2,5. Maar in het geval van N-VA en Vlaams Belang zou 1 + 1 ongeveer 1,5 zijn. Heel wat gematigde N-VA-kiezers zouden afhaken.

(Zie ook hier, hier, hier en hier).


(1) Zie hier. Letterlijk zegt Van Rooy: ‘De Wever is historicus. Hij is intelligent genoeg om het verschil te begrijpen tussen de Afrikaanse cultuur of de islamitische ideologie achterlijk noemen en alle moslims of Afrikanen met hetzelfde adjectief bedelen. Dat eerste heb ik uiteraard al wel gedaan. Ik ga dat ook blijven zeggen.’ 

zondag 20 december 2020

Wie is de echte Anne Boleyn?

 

     Channel 5 bereidt een nieuwe reeks voor over Anne Boleyn, waarin het personage zal worden gespeeld door de zwarte actrice Jodie Turner-Smith. Je denkt nu misschien: dat is dwaas. Dat kan, maar ik zou toch eerst even om mij heen kijken voor ik zo iets zeg. In The Guardian (hierlas ik een column met het venijnige zinnetje: ‘Predictably, racists are losing their head over it.’ De ‘pun’ neem ik aan is ‘intented’, en de inhoud is waarschijnlijk correct. Het zou inderdaad heel raar zijn als blanke racisten géén aanstoot namen aan een zwarte Anne Boleyn. Maar zoals het er staat, lijkt het wel of iedereen die daar aanstoot aan neemt zonder meer een racist is.
     Zelf ben ik nogal ruim in die dingen. Als een klein theatergezelschap een mooi repertoirestuk wil brengen, dan moeten ze roeien met de riemen die ze hebben. Dan kan Romeo best door een Pakistaan van middelbare leeftijd worden gespeeld, en Blanche, Nora, Martha of Medea door een pas aan Herman Teirlinck afgestudeerd actricetje. Een vriend van mij regisseerde schooltoneel en het waren heel vaak meisjes die in die stukken de mannelijke rollen speelden. Ik heb mij daar nooit aan gestoord: het gaf soms een pikante charme aan een rol. Als dat toneel verfilmd wordt, moet je wat beter uitkijken, maar ik had geen grote bezwaren toen Richard II door een vrouw werd gespeeld, Don Pedro door een zwarte, net zo min als als toen Hamlet verplaatst werd naar de 19de eeuw, en As You Like It naar feodaal Korea. Het is allemaal wat alternatief, maar dat hoort vandaag de dag bij toneel.
     Anders is het bij historische films. Daar moet het een beetje redelijk blijven, vind ik. Het is een pluspunt als Daniel Day Lewis echt op Lincoln gelijkt. Die laatste heeft dan wel de zwarte slaven bevrijd, ik zou hem toch niet door een zwarte laten spelen. Dat heb ik ook met Anne Boleyn: ze moet blank zijn, zwart haar hebben, af en toe een renaisscancekapje opzetten, en ze moet wat op Geneviève Bujold lijken*, anders voel ik mij bekocht.
     De Guardian-columniste is nog niet uitgepraat. Om haar standpunt meer gewicht te geven, haalt ze er Jezus Christus bij. Dat is altijd een sterk argument. ‘Many of the same people who think a black woman shouldn’t play a white historical figure have zero issues with Jesus being routinely portrayed as a white guy.’ Daar zit iets in. Het westerse Jezus-beeld is tot stand gekomen in een naïeve tijd met weinig historische kennis van antieke etnografie, klederdracht, haartooi en gewoontes. In de renaissance kreeg het zijn stereotype vorm in het Laatste Avondmaal van Da Vinci. Het beeld bleef doorschemeren in de 19de-eeuwse kitscherige Christus-van-het-Heilig-Hart, die ook mee model stond bij de verfilmingen van Griffith, Zeffirelli, Gibson en anderen. Maar de speeltijd is voorbij, zoals men zegt. ’t Is een werkpuntje voor een volgende verfilming: laat Jezus wat meer lijken op Sadam Hoessein zoals die eruit zag toen hij uit zijn schuilplaats werd gehaald.
     Wat onze columniste ondertussen niet vermeldt, is de gewoonte die Hollywood vroeger had om Indianen en Chinezen door bijgekleurde blanken te laten spelen. Zelfs Orson Welles liet zich bijkleuren om Othello te spelen. Hij zal gedacht hebben dat geen enkele andere acteur, blank of zwart, dat zo goed kon als hijzelf. En in Lawrence of Arabia werd de handlanger van Lawrence gespeeld door Antonio Rudolfo Quinn, wiens naam laat vermoeden dat hij geen Arabier was, en ook geen Griek. Men deed dat niet uit kwade wil, men dacht er niet bij na.
     Maar dat was vroeger. Iemand die vandaag een Apache-opperhoofd laat spelen door een Fransman, Othello door een blanke Amerikaan, en Auda Abu Tayi door een half Ier half Mexicaan, die doet dat met opzet. Het is een provocatie. De Apaches, de Moren en de Arabieren zouden dat niet meer nemen. De meest beschaafden onder hen zouden zeggen: waar is dat voor nodig? En dat is precies wat ik denk van die zwarte Anne Boleyn. Waar is dat voor nodig?** Die vrouw heeft het al zo zwaar gehad. En nu moet ze ook nog eens als statement dienen om een of andere politiek correcte boodschap uit te dragen.
     De Guardian-columniste is overigens niet eens geestdriftig over de zwarte Anne Boleyn. ’t Is goed bedoeld, zeker, maar het kan beter. Een zwarte Anne Boleyn is, om klare taal te spreken, als project ‘not particularly progressive’, vindt ze. De columniste zou liever films zien maken over Arwa, koningin van Yemen van 1067 tot 1138 en Ranavalona I, koningin van Madagascar tussen 1828 en 1861. Ze voegt eraan toe dat die sterke vrouwen veel mensen hebben vermoord, wat bewijst dat ze hun mannetje konden staan, en wat op een of andere manier moet bijdragen tot de bijzonder progressieve boodschap.
     Als die films over Arwa en Ranavalona goede kritieken krijgen op Rotten Tomatoes, wil ik die best ooit eens zien. De progressieve boodschap echter kan mij daarbij gestolen worden. Ik deel de mening van Louis B. Mayer die ooit moet hebben gezegd: ‘If you have a message, send it by Western Union.’ Daar had Mayer groot gelijk in, al worden er nu nog weinig telegrammen verzonden en al was hij verder een schurk en een hypocriet. Althans volgens de film Mank. Waarin Herman Mankiewicz gespeeld wordt door Gary Oldman, een blanke, en Marion Davies door Amanda Seyfried, ook een blanke. Zelfs Joseph Mankiewizs, Randolf Hearst,  Irving Thalberg, Ben Hecht, Charles MacArthur, Orson Welles en Louis B. Mayer worden door blanken gespeeld.  Tja, zo win je tegenwoordig geen Oscars meer***.

 

* Voor Henry VIII aanvaard ik een gelijkenis met Richard Burton, Robert Shaw of Charles Laughton. Zie hier.
** Ik geloof dat ik weet waar dat voor nodig is. Een ideologie zoals politieke correctheid moet op een fanatieke kern kunnen terugvallen, en daarvoor moet de ideologie een aantal absurditeiten omvatten. Anders kan iedereen politiek correct zijn en is er geen verdienste aan. Het oude credo quia absurdum.
*** De richtlijnen voor het minimum percentage acteurs uit minderheidsgroepen in een Oscar-film vind je hier.

zaterdag 19 december 2020

Tien morele argumenten voor migratie



      De Rooms-Katholieke Kerk heeft bij een voorgenomen heiligverklaring de gewoonte om een advocatus diaboli aan te stellen, een advocaat van de duivel. Dat is een geestelijke die tijdelijk afstand doet van zijn eigen mening, om zoveel mogelijk argumenten te verzamelen waarom een verdienstelijke christen niet heilig mag worden verklaard. Misschien dronk die kandidaat-heilige wel eens een glas te veel, of keek hij een meisje te diep in de ogen. Ik probeer hier hetzelfde te doen voor de migratie-kwestie: afstand doen van mijn mening en argumenten verzamelen vóór immigratie. Ik denk daarbij niet aan praktische zaken zoals de economie, de demografie, de culturele verrijking, de wetgeving en de grenscontroles, want dat is iets voor specialisten. Nog minder denk ik aan emotionele impulsen, want dan moet ik beginnen wenen, of roepen, en dat is mijn stijl niet. Ik wil mij vooral bezinnen over mogelijke morele argumenten.
     Een eerste argument zou je het loterij-argument kunnen noemen. Wij in Europa leven toevallig in een rijk deel van de wereld, maar daar hebben we als individu geen speciale verdienste aan. Wij zijn geboren in een rijk gezin, we zijn lang naar school kunnen gaan, en in ons beroepsleven gebruiken we materiële en andere hulpmiddelen waardoor we met beperkte inspanningen een grote productiviteit te bereiken. Wie toevallig in een arm land geboren is, heeft al die voordelen niet. Wie zijn wij om die voordelen voor ons alleen te claimen – voordelen, ik herhaal het, waar we geen speciale verdienste aan hebben?
      Nauw verwant hieraan is het reïncarnatie-argument. Veronderstel dat ik zou reïncarneren in een wereld met een kleine groep rijke landen en een grote groep middel-arme en arme landen. Als ik niet wist in welk land ik zou herboren worden, zou ik een vrij migratiesysteem verkieslijk vinden, zodat ik bij pech de mogelijkheid had betere oorden op te zoeken.
    Dan heb je het concentrische cirkels-argument. David Hume had al opgemerkt dat onze empathie volgens concentrische cirkels georganiseerd is. We leven meer mee met onze huisgenoten dan met onze buren, meer met onze buren dan met onze stadsgenoten, meer met onze stadsgenoten dan met onze landgenoten enzovoort. Wij hebben weliswaar het beste voor met de arme drommel aan de andere kant van de wereld, maar we liggen niet wakker van zijn lot. Als die arme drommel echter van de andere kant van de wereld tot bij ons komt, dan is hij enkele cirkels dichterbij gekomen. Wie zijn wij om hem de toegang te weigeren als hij vlak voor onze deur staat? (Zie ook hier)
    Vervolgens heb je het weegschaalargument. Dat komt uit de utilitaristische denkwereld. Welke regeling zorgt voor het grootst mogelijke geluk van zoveel mogelijk mensen? Vrije migratie lijkt hier op het eerste gezicht goed te scoren. Voor het land van aankomst zijn er misschien kleine nadelen, voor het land van herkomst – voor de achterblijvers – zijn er misschien ook kleine nadelen, maar voor de migranten zelf is de verhuis naar een rijk land een zo groot voordeel, dat de nadelen meer dan gecompenseerd worden. De weegschaal slaat door naar de kant van de voordelen.
     Het gammele bootjes-argument verwijst naar de gevaarlijke overtocht die de migranten maken om in het gewenste land te komen. Daarbij staan die gammele bootjes voor alle gevaarlijke aspecten van de reis, of het nu gaat om een tocht over zee waarbij ze kunnen verdrinken, koelwagens waarin ze dood kunnen vriezen, busjes die door de politie achtervolgd en beschoten kunnen worden, of mensensmokkelaars die hen kunnen uitbuiten of vermoorden. Als immigratie vrij was, konden migranten het vliegtuig nemen, of de trein, of liften tot iemand hen meeneemt in zijn SUV. De mensensmokkelaars, dat is waar, zouden hun broodwinning kwijt zijn, wat dan weer in rekening moet worden gebracht bij het weegschaalargument.
     Het holocaust-argument zou je ook het Samy Mahdi-argument kunnen noemen omdat die laatste dat gebruikte bij zijn beleidsverklaring als staatssecretaris voor Asiel en Migratie. Het komt hierop neer dat migranten die een vluchtelingenstatuut aanvragen genereus ontvangen moeten worden, aangezien hen anders een vergelijkbaar lot wacht als de Joden tijdens de tweede wereldoorlog. Algemener geformuleerd komt het erop neer dat slachtoffers van politieke repressie en oorlog er zo erg aan toe zijn, dat alle andere consideraties vervallen. Net zoals de gammele bootjes en de  weegschaal, kan het in utilitaire termen geformuleerd worden.
     Het altruïsme-argument gaat ervan uit dat je de belangen van de ander niet afweegt tegen die van jezelf, maar er altijd onvoorwaardelijk voorrang verleent. Geen offer is te groot als je de ander kunt helpen. Het mooiste is als je, zoals Jezus, je leven geeft voor een ander. ‘Greater love hath no man than this, that a man lay down his life for his friends’, heet het in de King James Version, waarbij de vriendenkring zich over de hele wereld uitstrekt aangezien ‘there is neither Jew nor Greek, there is neither bond nor free, there is neither male nor female: for ye are all one in Christ Jesus.’ (Zie ook hier). 
     Het Romeo en Julia-argument betreft de huwelijksmigratie. Als een Vlaams-Marokkaanse Romeo verliefd wordt op een Marokkaans-Marokkaanse Julia dan is het niet aan de staat om als Montagues en Capulets die liefde te dwarsbomen. Bij uitbreiding is het niet aan de staat om door hardvochtige grenzen de heilige band tussen moeder en kind, of tussen ouders en grootouders te breken, en misschien zelfs tussen ooms, tantes, neven en nichten, want heilige banden reiken in extended family-culturen verder en dieper dan bij ons.
     Het schuld en boete-argument leeft vooral onder linkse activisten. Die gaan ervan uit dat de miserie in de arme landen onze schuld is, of althans de schuld van onze kolonialen vroeger en onze multinationals nu. De oorlogen worden veroorzaakt door onze imperialisten die uit zijn op goedkope grondstoffen en strategische partners. De lamentabele toestand van de landbouw komt door de klimaatopwarming die wij met onze CO2 veroorzaken. Het is niet meer dan normaal dat we openstaan voor mensen die de miserie ontvluchten die we zelf hebben veroorzaakt.
     Het vrijheid-blijheid-argument zal linkse activisten dan weer minder aanspreken. Men kijkt in die milieus meestal niet op een verbodsbepaling meer of een verscherpte controle minder. Maar vrijheid-blijheid is op zich een sterk principe. Ieder mens heeft recht op zelfbeschikking. Hij kan van iemand anders geen cadeaus eisen om een gemakkelijker leven te hebben, maar hij mag, zonder iemand lastig te vallen, zelf, met eigen inspanning, een leven opbouwen waar hem dat goed uitkomt. Ik ben van West-Vlaanderen naar Vlaams-Brabant verhuisd omdat mij dat goed uitkwam en niemand heeft mij dat verboden. Oost-Duitsers wilden graag naar West-Duitsland verhuizen omdat hen dat goed uitkwam, en we spreken er nog altijd schande van dat hen dat verboden werd. Waarom dan het IJzeren Gordijn tussen Oost en West vervangen door een Grote Muur tussen Noord en Zuid?
     Als ik goed mijn best doe, en veel opzoekingswerk verricht, en herlees wat ik vroeger geschreven heb maar weer ben vergeten, dan denk ik dat ik de meeste van die argumenten wel aankan. Zouden er nog zijn die ik over het hoofd heb gezien?

vrijdag 18 december 2020

Niet mijn genre


      Wie graag films kijkt, heeft vaak een voorkeur voor bepaalde genres en een afkeer voor andere. Het is, zoals altijd, niet makkelijk om die voorkeur of afkeer te verklaren. Het heeft niet rechtstreeks met kwaliteit te maken, want in elk genre worden goede en slechte dingen gemaakt. Ikzelf hou bijvoorbeeld van komedie en niet van melodrama. Maar veel hedendaagse komedies zijn gruwelijk flauw, en er zijn aan de andere kant heel mooie melodrama’s gemaakt en Casablanca blijft geweldig, hoe vaak je die ook bekijkt. Ik zal altijd een mooi melodrama verkiezen boven een gruwelijk flauwe komedie. 
     Zo bekeken wordt het een kwestie van hoe hoog je de kwaliteitslat legt. Voor je lievelingsgenres leg je de lat wat lager, en bij andere genres leg je die wat hoger. Dat kan op verschillende manieren gebeuren. Je kunt, voor een verhaal dat je niet lust, bijkomende eisen stellen. De acteurs moeten beter zijn, de decors mooier, de muziek leuker, het camerawerk meeslepender. De film moet iets méér bevatten, en dan neem je de rest erbij.
    Het omgekeerde gebeurt ook. Je aanvaardt de film, die niet je genre is, omdat hij iets minder bevat. Ik heb dat al eens geïllustreerd met de film All The Pretty Horses, een verhaal over een jonge, arme cowboy die verliefd wordt op de dochter van de rijke Mexicaanse landeigenaar. Dat is een melodramatisch gegeven, maar de film werd voor mij gered omdat wat ik noemde de ‘gebruikelijke scènes’ min of meer afwezig waren (zie hier). 
     Nu heb ik onlangs weer zo’n melodrama gezien: Beautiful Boy. Mijn zoon had mij gewaarschuwd dat het een weenverhaal was over een ideale vader en een ideale zoon, en die laatste raakt aan de drugs. Ik zag alle clichés al voor mij: de herinnering aan de gelukkige kinderjaren, de geleidelijke revelatie van de verslaving, de ontwenningskuren, het hervallen, het liegen, het stelen, de ruzie tussen de vader en de moeder, alles, alles. Toch wou ik de film een kans geven, vooral omdat mijn vrouw, heel slim, verzweeg dat hij gemaakt was door Felix Van Groeningen.
     En zie, alweer viel de film best mee. Alle clichés kwamen in de film voor – dat kon ook moeilijk anders – maar ‘en sourdine’ en vooral kort, kort, kort. De ruzie tussen de vader en de moeder duurde enkele seconden, en er werd niet geroepen. Slim bedacht van Felix.