donderdag 31 oktober 2019

Ontvolking - omvolking

     Walter De Donder heeft met zijn uitspraak over die ‘hele wijken die ontvolkt worden van onze eigen mensen’ minstens één ding bereikt: hij wordt vandaag omschreven als ‘burgemeester van Affligem’ en niet meer als ‘kabouter Plop van CD&V’. Dat is een hele vooruitgang. Maar voor de rest heeft hij veel kritiek gekregen: van politicologen, van sociologen en van identitair-allochtonen. Ook vonden de zes andere kandidaten voor het CD&V-voorzitterschap dat de partijleden het beste niet voor De Donder stemden, maar voor henzelf. Maar dat vonden ze vroeger ook al.
     Veel kritiek betrof het woord ‘ontvolken’. Het deed denken aan dat andere woord ‘omvolken’ dat in extreem-rechtse kringen gebruikt wordt. Othman El Hammouchi die onlangs Godwin ontdekt heeft – die van de ‘wet’, niet de filosoof, die kende hij wellicht al – El Hammouchi dus, spreekt van ‘regelrechte nazitaal’ (hier). Zulke woorden gebruikt hij de laatste tijd steeds meer op twitter, en ‘fasciste de merde’. Maar hij wordt natuurlijk zelf ook vaak uitgescholden.
     Het is mijn gewoonte niet om lastig te doen over woorden. Maarten Boudry wordt altijd heel boos als het woord ‘omvolken’ valt. Hij heeft daar zijn redenen voor. Een aantal mensen gebruikt het woord om aan te geven dat immigratie een complot is van duistere machten – met George Soros aan het hoofd – die de westerse beschaving willen ondermijnen. Ach ja, sommige westerlingen houden inderdaad niet erg van de westerse beschaving, maar ik geloof dat de immigratie van de laatste vijfenveertig jaar, en de lakse reactie erop, gemakkelijk kan worden verklaard worden zonder de omweg van een complot.
     Ook gelooft Maarten dat ‘omvolken’ een alarmistische overdrijving is, alsof ons land binnenkort bewoond zou worden door een méérderheid van allochtonen. Maarten gelooft dat niet, en ik geloof dat ook niet (hier). Maar tegelijk ben ik wat ongeruster dan Maarten. Ik heb ergens anders (hier) iets geschreven over de groei van de Marokkaanse bevolking in ons land: van 40 000 in 1974 tot 470 000 nu. Ik denk dat het veilig is om te stellen dat het aandeel van de moslims 45 jaar geleden niet boven de één procent kwam. Het Pew-reserach Center (hier) schatte in 2010 het aantal moslims in ons land op 6 procent, met een voorziene stijging in 2030 tot 10 procent. In Het Nieuwsblad (hier) las ik onlangs dat in het Vlaamse lager onderwijs bijna 9 procent van de kinderen islamitische godsdienst volgen. Dat moet een onderschatting zijn van het aantal islamitische kinderen, aangezien er ook veel van hen in het katholiek onderwijs terechtkomen waar ze alleen katholieke godsdienst kunnen volgen. Als we een klein beetje extrapoleren, en er komt geen omvangrijke geloofsafval, dan vrees ik dus dat de 10 procent moslims eraan komt vóór 2030. En om op termijn dat aandeel tot 15 procent te beperken zal, met de bestaande verschillen in geboortecijfers, een héél strikte immigratiepolitiek nodig zijn.
     Aangezien De Donder nergens spreekt over George Soros, en hij zijn ‘ontvolken-omvolken’ beperkt tot ‘bepaalde wijken’, is er geen reden om hem bij de complotzoekers of bij de alarmisten in te delen. Hij is dus, geloof ik, veilig voor de woede van Boudry – een feit dat hem echter geen beschutting biedt tegen bovenvermelde politicologen, sociologen, identitair-allochtonen en kandidaat-CD&V-voorzitters.
     Naast zijn woordkeus, werden immers ook zijn veronderstelde bedoelingen over de hekel gehaald. Sihame El Kaouakibi (Open-Vld, hier) vindt dat hij ‘kwade wil’ toeschrijft ‘aan ouders, vrienden, kennissen, en andere brave medeburgers.’ En aan haarzelf natuurlijk: ‘Het gaat hier over mensen zoals mij,’ schrijft ze. Socioloog Dirk Geldof (hier) laat verstaan dat mensen als De Donder hopen op de terugkeer van ‘een wittere maatschappij dan nu het geval is’.
     Dat zijn geloof ik verkeerde interpretaties van wat De Donder wil. Hijzelf zegt het als volgt:
“In Affligem wordt een sterk integratiebeleid gevoerd met een inburgeringstraject, huiswerkbegeleiding, praatcafé, taalcursussen, speel-taalplein. Zo veel mogelijk kansen bieden om dialoog en integratie mogelijk te maken. Iedereen kansen geven dus.” Ik zie daarin geen spoor van een ‘wittere maatschappij’-droom of van het toeschrijven van ‘kwade wil’ aan de allochtone bevolking.
     Anderzijds zijn er natuurlijk ook echte meningsverschillen tussen mensen als El Kaouakibi en Geldof aan de ene kant en mensen als De Donder aan de andere kant. Die meningsverschillen bevinden zich op de as die loopt van multiculturaliteit tot assimilatie. De Donder staat dichter bij de assimilatiegedachte – zeker als het om taal gaat – en  El Kaouakibi en Geldof staan dichter bij het multiculturele ideaal. Kaouakibi houdt, om haar woorden te gebruiken, van de ‘hechte groepscultuur’ van de allochtonen die ‘hun eigen cultuur een beetje willen behouden’. En voor Geldof komt het erop aan de zaken te ‘nemen zoals ze zijn’. ‘Het zal niet meer veranderen en daar moeten we mee leren leven.’
     Geldof ontkent zelfs in zekere zin dát er cultuurverschillen bestaan. ‘De meeste mensen liggen wakker,’ zegt hij, ‘van dezelfde dingen, ongeacht hun afkomst.’ 
 Patrick De Reyck reageerde snedig op zijn Facebookpagina. ‘Nee meneer Geldof, ik lig niet wakker van en door bloedwraak, homohaat, de vrijheid van vrouw en dochters, apostasie, etc...’ Dat is wellicht te scherp omdat niet alle allochtonen van de eerste, tweede en derde generatie even wakker liggen van bloedwraak etc., maar het komt in die middens wel vaker voor dan in andere. Als socioloog zou Geldof dat moeten weten.
     Geldof kent anders wel de cijfers. Hij citeert ze zelf. ‘In het Brussels Gewest is 71 procent van de bevolking van vreemde origine. In Genk is dat 55 procent en in Antwerpen iets meer dan de helft.’ Op één of andere manier zouden die cijfers de uitspraak van De Donder over de ontvolking moeten ontkrachten. Dat is eigenaardig geredeneerd. ‘Ook die mensen zijn ons eigen volk,’ zegt Geldof nog. Mij goed. Maar die mensen hebben wel enkele andere tradities meegekregen. Velen van hen - zeker niet allemaal - spreken een andere taal, kijken naar andere tv-zenders, hebben andere voorkeuren in de wereldpolitiek, participeren minder op de arbeidsmarkt, hebben een andere godsdienst én een andere godsdienstbeleving, kijken op een andere manier naar de rol van vrouwen op straat, thuis, in relaties en in de samenleving. Dat zijn allemaal échte verschillen, al gaat het om gradaties en niet om zwart-wit.
     Zelf wil ik helemaal niet terug naar de ‘wittere maatschappij’ waar Geldof van spreekt. Wel hoop ik dat we, in het belang van autochtonen én allochtonen, naar elkaar toegroeien inzake taal en al die andere dingen, dat we ons aan elkaar aanpassen, en dat dat aanpassen voor de domeinen die ik zojuist genoemd heb, vooral gebeurt in één bepaalde richting. 


dinsdag 29 oktober 2019

Grappige taalfouten

       Trotse moeders plaatsen wel eens verhaspelingen van hun kinderen op facebook. Daar zijn hele grappige bij. Maar als een volwassene zulke fouten maakt, wordt hij bespot. Men spreekt dan van een malapropisme. De burgemeester van Wervik wilde indertijd iets doen aan een gevaarlijke bocht in de stad. ‘Als je die bocht neemt,’ zei hij op de gemeenteraad, ‘kun je evengoed kyrie-eleison plegen.’ Hoon was zijn deel, vooral omdat de burgemeester niet bekend stond als kerkganger. Waarschijnlijk had hij gedacht aan hara-kiri. Hara-kiri, kyrie-eleison … het kan.
     Madame du Deffand (1696-1780) haalt zo’n grappig malapropisme aan in haar briefwisseling met Horace Walpole (1717-1797). Een jongeman had een betrekking als raadsheer gekocht in een rechtbank. Zoiets was toen mogelijk. Zekere dag werd hij opgeroepen voor een zaak. Het was de gewoonte dat het nieuwste raadslid als eerste zijn mening moest geven, wat met het wat zeldzame woord ‘opiner’ werd weergegeven. De voorzitter vroeg de jongeman: Eh bien, monsieur, qu’opinez-vous? – Moi, monsieur, je ne qu'opine pas, antwoordde de jongeman, ‘c'est à ces messieurs de qu'opiner; quand ils auront qu'opiné, je qu'opinerai après eux. Omdat hij het woord ‘opiner’ niet kende, maakte de jongeman dus een grammaticale fout. Hij interpreteerde een vraagwoordvraag als een ja-neevraag, met, zoals men zegt, alle gevolgen van dien.
     Zulke fouten kun je moeilijk vertalen, maar je kunt het altijd proberen. Misschien kun je de voorzitter aan de jongeman laten vragen hoe de zaak ‘beklonken’ moet worden. – Ik, mijnheer, ik wil niets beklonken, antwoordt de jongeman dan. Laat de anderen eerst beklonken, daarna zal ik ook beklonken.
     Soms is het evenwel heel gemakkelijk om een grammaticaal malapropisme te vertalen. In het album van Lucky Luke ‘Ruée sur l’Oklahoma’ (zie ook hier en hier) complotteert de slechterik van dienst, Coyotte Will, met de doodgraver en de redacteur van de plaatselijke krant, om burgemeester Dopey en Lucky Luke uit Boomville te verjagen. De redacteur schrijft een stuk waarin hij voortdurend het zeldzame woord ‘inique’ gebruikt in plaats van het gewone ‘injuste’ dat ook ‘onrechtvaardig’ betekent. ‘C’est un joli mot’, zegt de redacteur. ‘De plus, les citoyens ne le comprennent pas. Alors, il lui donnent la signification qu’ils veulent.’
     Het opzet slaagt. De burgers komen op straat met borden als ‘Chassons les iniques!’, ‘Dopey! Luke! Assez iniqué!’ en ‘Ce sont toujours les mêmes qui iniquent!’ Dit, terwijl het bijvoeglijk naamwoord ‘inique’ moeilijk kan worden omgezet in een zelfstandig naamwoord en zeker niet in een werkwoord.
     In de Nederlandse versie heeft men, na enige snuffelen in synoniemenwoordenboeken neem ik aan, voor het woord ‘partiaal’ gekozen, in plaats van het gewone woord ‘partijdig’.  ‘Weg met de partialen!’, staat er op de bordjes en: ‘Dopey! Luke! Genoeg gepartiaald!’ En ten slotte: ‘Het zijn altijd dezelfden die partialen.’
     Die laatste zin komt minstens een keer per maand bij mij op. Ik mompel die dan stilletjes voor mij uit.

maandag 28 oktober 2019

De rolkraag en het existentialisme

     Soms moet ik aan mijn leerlingen dingen uitleggen die ik zelf niet begrijp. Het existentialisme bijvoorbeeld. Toen ik zestien was probeerde ik een Aula-pocketje te lezen dat ‘Inleiding tot de existentiële fenomenologie’ heette. Ik begreep er niets van.  Existentie komt vóór essentie, zei Sartre. Wat kon hij dáármee bedoelen?*
     Ik zou om die reden in mijn lessen kunnen zwijgen over dat hele existentialisme. Of het alleen maar hebben over Parijs na de oorlog, la rive gauche, jazzmuziek, amfetamines, vrije liefde, Juliette Gréco, zwarte truien met rolkraag, filosofen die scheel kijken, en droevige liedjes als  Les feuilles mortes se ramassent à la pelle. Ik zou mij daar niet voor schamen. Maar mijn leerlingen moeten auteurs bespreken als Melville, Dostojevski, Conrad, Kafka, en dan moeten ze toch íets van het échte existentialisme kennen, want al die auteurs gaan door als de voorlopers ervan. Als ik erg mijn best doe, zou ik toch íets moeten kunnen uitleggen van, laat ons zeggen, ‘de zinloosheid van het leven’. 
    Ik probeer het dan langs de omweg van Nietzsche. In de 18de eeuw, zeg ik dan, kwam men – dat wil zeggen, een deel van de denkende elite – tot het besluit dat God niet bestond. De zogenaamde ‘filosofen’ – vriend en vijand noemden hen zo –hadden uitgevonden dat we na onze dood … jawel … dood waren.  Ze dachten daar verder niets bij. ‘Le monde va comme il va,’ zei Voltaire. Het was ‘business as usual’, ook zonder God. 
     Maar aan het einde van de 18de eeuw kwam de romantiek, en de mensen die daarbij betrokken waren namen de zaken persoonlijk. ‘Als God bestaat, dan wil ik zijn vriendje zijn,’ dacht de romanticus, of: ‘Als God bestaat, dan is het een grote schurk’. De twee mogelijkheden stonden open. Maar wat als God en het hiernamaals helemaal niet bestonden? Ja, wat dan? Dan had het allemaal geen zin, vond de romanticus. Wat voor zin heeft het met veel toewijding een zandtekening te maken, die onmiddellijk na voltooiing weer vernietigd wordt. En is het zo heel anders als die vernietiging pas veertig jaar later plaats vindt? Kun je je niet beter meteen ophangen in plaats van veertig jaar te wachten? 
     Daarmee hadden sommige romantici, wat mijn collega’s van Godsdienst noemen, de ‘zinsvraag’ gesteld. Robinson Crusoe op zijn eiland stelde zich die vraag niet. Hij stelde zich vragen als: Hoe zal ik mij beschermen tegen zon en regen? Waar zal ik morgen mijn voedsel vinden? Hoe gevaarlijk is het wezen dat hier een voetafdruk heeft achtergelaten? Al die vragen waren van belang voor zijn overleven. Maar dan was er die andere vraag die níet gesteld werd: waarom dat overleven zelf zo geweldig belangrijk was. Vroeg of laat moest Robinson toch dood, in zijn hut op het eiland of in zijn huis in Engeland. Wat maakten nu die tien, twintig of dertig jaar verschil? Maar dat was geen vraag voor een calvinist als Robinson. Het was geen vraag van 1719, maar eerder een vraag van vijftig jaar later.
     Zoals ik het uitleg, ligt de kiem van het existentialisme binnen de romantische beweging, meer bepaald bij jonge dwepers die de abstracte filosofie van Hume, Voltaire en Helvétius trouwhartig vertaalden naar hun gevoelsleven. En als het gevoelsleven erbij betrokken wordt, kunnen er ongelukken gebeuren.
     In december 1773 was in Parijs heel wat te doen rond een dubbele zelfmoord. Twee jonge soldaten, Bourdeaux en Humain, hadden zichzelf in een herberg in Saint-Denis een kogel door het hoofd gejaagd. Wat vooral indruk maakte was dat het hier niet ging om een ongelukkige liefde, of om speelschulden, of om een ondraaglijk pijnlijke ziekte. Bourdeaux had een brief achtergelaten waarin hij zijn zelfmoord en die van zijn vriend verklaarde. Daaruit bleek dat hij de ‘filosofen’ goed – of te goed – gelezen had. ‘Er is geen dringende reden die ons verplicht er een einde aan te maken, behalve het pijnlijke besef dat we één ogenblik moeten leven om daarna een eeuwigheid niet meer te bestaan … Het doek is voor ons gevallen, en we laten onze rollen graag over aan degenen die zwak genoeg zijn om nog enkele uren door te willen gaan.’ De sluwe redenen die de existentialistische filosofen later zouden verzinnen om een eindig en zinloos bestaan tóch verder te zetten, kende Bourdeaux niet. De arme soldaat was tweehonderd jaar te vroeg geboren.
     In zijn afscheidsbrief schreef Bourdeaux nog dat de wetenschap vrijelijk over zijn lichaam mocht beschikken.  Hij noemde dat lichaam ‘een bewegende vleesmassa’. ’t Is een treffende woordkeuze. Sartre zou in zijn filosofentaaltje misschien gesproken hebben van een ‘en-soi’, dat we zeker niet mogen verwarren met een ‘pour-soi’, maar ik vind dat dat ‘masse de chair mouvante’ beter de ‘walging’ uitdrukt waar de filosoof zelf zo de mond vol van had.
     Camus zei ooit dat zelfmoord het enige probleem van de filosofie was, waarmee hij zijn eigen min of meer existentialistische filosofie bedoelde. De zelfmoord van Bourdeaux en Humain in 1773 zou je in die zin een existentialistische zelfmoord kunnen noemen. De halsbedekking die toen in de mode was, had ook wel iets van een existentialistische rolkraag.
 


* Later las ik bij Schopenhauer: ‘Jede Existentia setzt eine Essentia vouraus. Dat begreep ik onmiddellijk.


maandag 21 oktober 2019

Citeren

     Wie graag citeert, kan aan de Faust van Goethe zijn hart ophalen.  Er is wellicht meer geciteerd uit de Bijbel, Shakespeare of Het Rode Boekje, maar dat zijn geen eerlijke vergelijkingen. De Bijbel bestaat uit 66 boeken, Shakespeare schreef 37 toneelstukken, en het Rode Boekje is geplukt uit de vier dikke delen van Maos Verzameld Werk. Daarmee vergeleken vormen Faust I en II samen maar een dun boekje.
     En dan is er nog iets. Als we ‘to be or not to be’ zeggen, weten we dat dat van Shakespeare komt. ‘De macht komt uit de loop van een geweer’ is van Mao. ‘Wie zonder zonden is werpe de eerste steen’ komt uit Johannes 8:7. Maar je kunt zoals ik je hele leven spreken over ‘des Pudels Kern’, de zorgen die we ons niet moeten maken om het Heilig Roomse Rijk, de ‘zwei Seelen in einer Brust’ en ‘das Ewig Weibliche’ zonder te weten waar die woorden vandaan komen.
     Nou ja, bij Shakespeare heb je dat ook. We hebben het over de ‘happy few’ of ‘het beest met de twee ruggen’, of we neuriën ‘Kiss me, Kate’ zonder te denken aan Henry V, Othello of The Taming of the Shrew. Maar bij Goethe’s Faust is het anders. Daar kom je in citaatvorm tegen wat je zelf altijd al gedacht hebt. Of vroeger dacht, en flauwtjes verwoordde. Toen ik vijftien was, herhaalde ik wel eens de yippie slagzin ‘Never trust anyone over thirty’. Goethe zegt het krachtiger: ‘Hat einer dreissig Jahr vorüber / Am besten wär’s, inh zeitig totzuschlagen’.
     Later, als ik oud word, ouder dan nu, zal ik vaker gaan wandelen. Dat denk ik toch. Ik koop mij dan een wandelstok en zeg met Faust: ‘Solang ich mich noch frisch auf meinen Beinen fühle / genügt mir dieser Knotenstock’. Dat lijkt mij wel wat. Ter afwisseling kan ik ook Jules Marchal citeren die mij ooit zei: ‘Hiermee,’ en hij zwaaide met zijn stok, loop ik als het moet tot in het hart van Afrika.’ Of ik citeer Jean-Pierre Rawie van wie de grootvader met zijn wandelstok, ‘naar verluidt half Java had bekeerd’.

zondag 20 oktober 2019

Een positief verhaal


Mathias De Clercq heb ik voor het eerst op de televisie gezien op de avond van de gemeenteraadsverkiezingen. Hij dacht toen dat hij tot burgemeester verkozen was. Mathias verklaarde voor de camera dat hij de Gentenaren een ‘positief verhaal’ zou brengen. Of misschien was het een ‘progressief verhaal’; ik weet het bijvoeglijk naamwoord niet meer precies omdat ik streepjes aan het zetten was iedere keer dat hij het woord ‘verhaal’ uitsprak.
     Vandaag is Mathias burgemeester, en hij wordt geïnterviewd door De Zondag, samen met zijn ambtgenoot Mohamed Ridouani van Leuven. In dàt interview wordt Mathias afgetroefd door de Leuvenaar die het woord ‘verhaal’ acht keer gebruikt, tegen Mathias één keer. Mathias spreekt één keer van een ‘liberaal verhaal’, terwijl Ridouani het heeft over een ‘aantrekkelijk verhaal’, een ‘sterk verhaal’, een ‘breder verhaal’ en natuurlijk ook een paar keer een ‘positief verhaal’.
     Ik heb ooit eens geschreven dat liberalen gemakkelijk last hebben van eigendunk (hier). Mathias heeft dat een beetje. ‘Een burgemeester moet een bruggenbouwer zijn,’ zegt hij. ‘Ik krijg dat compliment vaak te horen.’  Dat zie ik levendig voor mij. Mathias komt een volkscafé binnen en bestelt een rondje. Een mannetje trekt discreet aan zijn mouw. ‘Burgemeester,’ mag ik eens iets zeggen?’ ‘Gentenaar, spreek,’ antwoordt Mathias. ‘Ik vind,’ zegt het mannetje, ‘dat u toch zo’n bruggenbouwer bent.’ Mathias zijn borst zwelt, om het met het woord van de dichter te zeggen, tot slagschiphoogte. En zo’n scène voltrekt zich dan niet één keer, maar ‘vaak’.
     Mathias is een man die houdt van heldere en duidelijke stellingnames. Zijn partijgenoot Van Quickenborne vindt dat Open-Vld naar rechts moet opschuiven. ‘Dat zijn zo van die holle uitspraken,’ blaast De Clercq. ‘Wat is naar rechts opschuiven?’ De klassieke partijen, zegt hij nog, ook de zijne, zijn ‘bang van duidelijke standpunten.’ Daar heeft hij misschien gelijk in.
    Aan die vaagheden en holle uitspraken wil Mathias niet meedoen. Zijn eigen standpunten zijn zo duidelijk als de neus op zijn gezicht*. Er moet een ‘écht beleid’ komen. Het ‘geloof in de politiek’ moet worden 
hersteld. Politici moeten ‘optimistisch’ zijn, en ‘waakzaam’, en ‘verbindend’, en ‘evenwichtig’. Al die dingen moeten ze doen ‘elke dag opnieuw’. Kijk, dat is ten minste een duidelijk verhaal. 
     En aangezien het ook nog eens positief is, zijn we helemaal waar we wezen moeten.


* Misschien is Mathias iets minder helder als hij zijn afgrijzen uitspreekt voor de Vlaamse canon (zie ook hier). Hij noemt dat het ‘heropbouwen van een mythisch gereconstrueerd verleden’. Ook zonder dat héropbouwen van die réconstructie, blijft het een duistere gedachte, vooral ook omdat de inhoud van die canon nog niet bekend is.

zondag 13 oktober 2019

De 'kille' regering, de woonbonus en de jobbonus

     Tegen de nieuwe Vlaamse regering wordt aangevoerd dat ze ‘kil’ is. Je komt het woord overal tegen. Rzoska van Groen zegt bijvoorbeeld in de De Zondag: ‘Nieuwkomers moeten hogere drempels over … Werklozen moeten voortaan gemeenschapsdienst doen … De bouwmeester moet zich bezighouden met zijn kernopdracht … De regering wil spijbelen harder aanpakken … De VRT wordt in een [financieel] keurslijf gestopt. Ik vrees voor een kil en hardvochtig Vlaanderen.’
    Is dat wel een redelijke conclusie uit de opsomming die eraan voorafgaat? Het is alsof je zegt: mijn likdoorns doen pijn, onze kat heeft een muis gevangen, Rzoska is een sympathieke kerel, kortom: ik vrees voor een olielek in mijn auto.  Rzoska somt allemaal maatregelen op waar hij tegen en ik voor ben. Ben ik dan ook ‘kil’ en ‘hardvochtig’? Dat is wel een streng oordeel. En moet de warmte in ons land komen van de bouwmeester en van de VRT-directeuren? Ik heb hun foto’s eens bekeken.
     Rzoska heeft zich geloof ik laten meeslepen door het automatisme om van een kille regering te spreken ook als de context er zich niet goed toe leent. Maar als hij zijn best doet, kan hij wel betere voorbeelden vinden voor zijn stelling. Hij moet dan zwijgen over de gemeenschapsdienst, de bouwmeester en de VRT. In plaats daarvan moet hij de begroting afspeuren naar alle besparingen en besparinkjes. Want waar bespaard wordt is er altijd iemand die minder krijgt dan vroeger. Zo iemand voelt zich – heel begrijpelijk – in de kou gezet en zal in die barre toestand ontvankelijk zijn voor metaforen van een ‘kille’ regering. Als Rzoska even zoekt in de begrotingstabellen zal hij gemakkelijk veel van die maatregelen vinden.
     Bij die werkwijze zijn echter twee moeilijkheden. Ten eerste staan tegenover die besparingen – twee miljard  – ongeveer evenveel nieuwe uitgaven – ook twee miljard. Er zijn ongeveer evenveel besparingen als nieuwe uitgaven. Als elke besparing bewijst hoe ‘kil’ en ‘hardvochtig’ de regering is, dan bewijst elke nieuwe uitgave hoe ‘gul’ en ‘ruimhartig’ ze is.
     En dat is niet het enige. Onze linkse vrienden kijken niet enkel naar de hoeveelheid van besparingen en uitgaven, maar ook naar wie er slechter en wie er beter van wordt. Als de hoge inkomens er slechter van worden en de lage inkomens beter, dan wordt dat een sociaal ‘herverdelingsbeleid’ genoemd.
     Hoe staan de zaken ervoor op dit terrein? Erg sociaal eigenlijk. Ik heb tijd noch zin om, zoals sommige van mijn collega’s, het héle regeerakkoord te lezen. Ook ga ik de begrotingstabellen, die Jambon op zijn bureau had laten liggen, niet uitvlooien naar elk miljoen meer of minder. Ik heb geleerd dat je veel kunt begrijpen door alleen naar de grote cijfers te kijken. En de grootste cijfers bij de twee miljard verschuivingen zijn: 320 miljoen meer inkomsten door de afschaffing van de woonbonus en 350 miljoen meer uitgaven* door het invoeren van een jobbonus. Huizenkopers verliezen een bonus, en mensen met een laagbetaalde job krijgen er een.
     Het is zonneklaar dat de geldstroom hier van rijker naar armer gaat. Wie een huis koopt of laat bouwen behoort, mogen we aannemen, tot de 75 procent hoogste inkomens*, en wie een jobbonus krijgt, tot de 40 procent laagste**. Er is een ruime overlapping tussen de twee groepen – ook kleinverdieners kopen en bouwen huizen – maar de richting van de ‘herverdeling’ is ondubbelzinnig. Links zou moeten juichen.
     Zelfs ik, die niet links ben, juich een beetje. Die woonbonus heb ik namelijk altijd een onrecht gevonden. Mijn vrouw en ik hebben voor ons landhuisje indertijd een flinke lening moeten aangaan tegen een interest die jonge huizenkopers van nu zich niet meer kunnen voorstellen. Op vijftien jaar tijd moesten we twee keer zoveel afbetalen als wat we hadden geleend. Om dat een beetje goed te maken had de toenmalige regering in haar welwillendheid ervoor gezorgd dat we die afbetalingen fiscaal konden aftrekken van ons inkomen. Elk jaar kregen wij daardoor in april duizenden euro’s terug van wat het vorige jaar van ons loon was afgehouden. ’t Had werkelijk iets van een jaarlijkse bonus. ’t Was een moment van onverdeeld geluk en dán kniezen ware ongepast geweest.
    Anders was dat enkele maanden ervoor, bij het invullen van de belastingbrief. Op dát moment maakte ik mij telkens weer dezelfde bedenking: waarom moeten wij, die ons een eigen huis kunnen permitteren, een gunstiger belastingregeling genieten dan huurders die dat niet kunnen? Ten slotte waren we zelf ook vijftien jaar huurder geweest.




* Strikt genomen is de jobbonus geen uitgave, maar een minderinkomst door belastingverlaging.

** Dat lijkt mij een redelijke aanname als je weet dat 75 procent van de Belgen een eigen huis bezitten.

*** De jobbonus geldt voor mensen die tot maximaal 1.700 € bruto per maand verdienen, waarmee je je ongeveer in het vierde inkomensdeciel bevindt.

zaterdag 5 oktober 2019

Bureaucratie

     Dertig of vijfendertig jaar geleden kregen wij een brief in de bus dat onze telefoon zou worden afgesloten. We hadden, zo stond in de brief, onze telefoonrekening niet betaald. Ik haastte mij naar de bank, en daar verzekerden zij mij dat de betaling wel degelijk was gebeurd.
     Ik wilde de telefoonmaatschappij opbellen – dat was toen nog een staatsinstelling – maar … de telefoonmaatschappij had geen telefoonnummer. ’t Deed mij denken aan Kafka.  ’t Was ook alsof die telefoniemensen niet geloofden in hun eigen product. Ik  moest een dag vrijaf nemen en mij aanmelden op de zoveelste verdieping van een wolkenkrabber bij het Noordstation. Ik nam er de lift, vergiste mij en stapte uit op de zoveelste verdieping min één. Ik kwam in een enorme lege ruimte zonder binnenmuren, er was geen mens, geen tafel, geen stoel, geen geluid. Erg unheimlich  alweer Kafka. Ik nam snel de lift naar één verdieping hoger. Daar waren wel binnenmuren, tafels en stoelen; en mensen – maar die konden mij niet helpen. Volgens hún dossier had ik niet betaald. Het was mijn woord tegen dat van hen. Ik moest naar de bank teruggaan om een bewijsstuk van mijn betaling te vragen.
     En nu heb ik vandaag iets meegemaakt dat mij aan dat telefonieavontuur deed denken.
     Je moet weten dat wij thuis heel goeie Wifi hebben dankzij een bedrijf dat Telenet heet. Maar die Wifi reikt niet tot in de kamer van Jan, en als hij studeert moet hij af en toe naar de woonkamer komen om het signaal weer op te pikken. Nu had ik mij laten vertellen dat het probleem verholpen kon worden met een Wifibooster en dat wij als Telenetklant gratis zon ding konden ophalen in een Telenetcentrum. Zo stond het ook op de website van het bedrijf. Bijna was ik met de auto vertrokken naar het dichtstbijzijnde centrum.
     Maar ik was slim. Clerick, zei ik, wat ga je doen als je daar bij dat centrum aankomt en ze hebben juist de laatste booster weggegeven. Die dingen zijn tenslotte gratis. Iedereen gaat zo’n ding halen, zelfs de mensen die het niet nodig hebben. Ik belde dus eerst het dichtstbijzijnde centrum op om te vragen of ze nog boosters in voorraad hadden. Nee, spijtig genoeg, die boosters hadden ze niet meer. Die konden alleen nog besteld worden via de App. Je kon met die App je verbinding testen en een booster bestellen.
     Als ik het woord App hoor, word ik onrustig. Dan haal ik Jan erbij. Die had in geen tijd de App op mijn iPad geïnstalleerd. Nu moest ik alleen nog uitzoeken hoe je zo’n booster kon bestellen. Maar hoe ik ook zocht, er was nergens op de App een knop ‘Booster Bestellen’ te vinden. Er was wel een knop om de Wifi te testen, maar dat die in de woonkamer goed was wisten we al, en dat die slecht was in de kamer van Jan, wisten we ook. Waarom zouden we die dan testen? Als we in de zoekfunctie ‘booster’ invulden, kwamen we op de Telenetsite terecht, en daar las je dat de booster kon worden opgehaald in een van hun centra. Maar als je zo’n centrum opbelde … Kortom, we draaiden in cirkels.
     Om toch iets te doen met de App, hebben we de Wifi in de woonkamer getest. Die was goed. Ja, natuurlijk was die goed. En wat als die niet goed was geweest? Toen kreeg Jan een idee. Misschien moesten we de Wifi testen in zíjn kamer. Als die lui van Telenet zagen dat de Wifi daar slecht was, kwamen ze misschien zelf met het voorstel om een booster op te sturen.
     Ik had er geen vertrouwen in en Jan evenmin. Het zou een dwaze werkwijze zijn, gaf hij toe, maar je wist maar nooit. Dat was ook waar. We hebben de Wifi dus getest in Jan zijn kamer, in de hoek die het verst van de modem verwijderd is, en, geloof het of niet, na de test kregen we een vraag van Telenet of we soms een booster wilden. We konden hem gratis huren. De verzending zou vijf euro kosten.
     Wellicht is de hele werkwijze kostenbesparend voor het bedrijf en is verloopt ze probleemloos voor zeventig procent van de klanten. Voor mij, die tot de overige dertig procent behoor, was ze bureaucratisch, en onpersoonlijk, en slecht uitgelegd. Ik had Jan van zijn studieboeken weggehaald, wat ik niet graag doe. Ik had mij voor de zoveelste keer erg dom gevoeld met mijn vier universitaire diploma’s.  Het had mij een uur van mijn leven gekost. Aan de andere kant: was ik naar het dichtstbijzijnde Telenetcentrum gereden, dan had mij dat ook een uur gekost. En dan: had ik uiteindelijk niet gekregen wat ik wou? En nog gratis ook?
     De booster wordt dinsdag geleverd. Hopelijk is er een handleiding bij waar ook wij van de dertig procent een touw aan vast kunnen knopen.

donderdag 3 oktober 2019

Zélf iets moois ontdekken

    Een normaal mens doet het zo. Hij loopt een museum binnen, kijkt wat rond, en blijft wat langer staan voor een schilderij of een beeldhouwwerk. ‘Dit hier lijkt mij wel wat,’ zegt hij dan. Als de normale  mens een Amerikaanse barbaar is, voeg hij er nog aan toe: ‘I don’t know anything about art, but I know what I like.’ In een boekenwinkel gaat het ook zo. De normale mens ziet een paar titels, bekijkt een paar omslagen, leest ergens een achterflap en koopt een boek. ‘Aardig,’ zegt hij achteraf als hij het uit heeft. Voor zo iemand is elk mooi schilderij, boek of elke mooie film een eigen ontdekking.
     Wij, snobs, doen dat anders. Wij kopen catalogi, lezen boekenbijlagen en surfen naar recensies op Rotten Tomatoes. Als we dan een schilderij, boek of film mooi vinden, weten we niet zeker of we dat ook hadden gevonden zonder die catalogi, die boekenbijlagen of die rotte tomaten. We denken van wel, maar wij zijn het niet zeker. Dat schilderij, dat boek of die film wáren al ontdekt vóór wij met onze tropenhelm op het hoofd het terrein betraden.
     Soms heeft een van ons geluk. Karel van het Reve kon indertijd Nabokov, Chandler en Tucholsky zélf ontdekken omdat hun boeken hem in handen vielen vóór hij van die auteurs had gehoord. Maar ’t zijn uitzonderingen. Als wíj Nabokov vastpakken, of Chandler, of Tucholsky, hebben we daar al eerder bij Karel van het Reve over gelezen, of bij iemand anders. Ik dacht vroeger dat ik Billy Wilder zelf ontdekt had omdat ik nog nooit iets van de regisseur had gehoord toen ik in 1978 Fedora zag (hier). Maar dat moet een vergissing zijn. Ik ben er nu bijna zeker van dat ik in 1977 al Some Like It Hot had gezien.
     Boeken die je moet lezen als schoolopdracht zijn een twijfelgeval. Als zo’n auteur die je moet lezen, achteraf ook echt meevalt, voel je je toch een beetje als een die goud heeft gezeefd uit een rivier die weinig goeds beloofde. Ik moest van professor Latré een boek van Jane Austen lezen, en verwachtte daar niet veel van (hier). Vanaf de eerste zinnen echter had ik begrepen dat ik net als Guus Luijters àlles van tante Jane zou lezen. Voor Spaans kregen we van onze docente – de kleindochter van Unamuno geloof ik – zeven boeken opgegeven van auteurs waar ik nog nooit van had gehoord. Terecht, bleek achteraf. Tot ik begon te lezen in El Aleph van Borges. Ik werd een levenslange bewonderaar.
     Onlangs ervoer ik weer iets dat in de buurt kwam van een eigen ontdekking. Ik heb vroeger vaak naar de Goldbergvariaties van Bach geluisterd (hier). De laatste jaren luisterde ik naar andere Bachmuziek (hier). Maar nu had ik in de auto weer eens de variaties opgelegd. Heerlijke muziek. Alle variaties waren om het mooist. Tot ik aan variatie nr 25 kwam. Die was nóg mooier.*
     Nu had ik ooit wel ergens gelezen dat één van de variaties boven de andere uitstak. Iemand, ik weet niet meer wie, had die ‘the Black Pearl’ genoemd. Dat is een mooie naam die tot de verbeelding spreekt. Maar ik had geen idee wélke variatie dat was.
     Ik heb het eens opgezocht. Het was variatie nr 25 (hier). Ik heb de parel zelf gevonden.


Het nadeel is nu wel dat ik alle andere variaties links laat liggen en alleen nog naar nr 25 luister, en naar de inleidende aria natuurlijk.