maandag 3 februari 2025

Mijn vader als 'movie addict'

 

De movie addict op zijn 100ste verjaardag

   Mijn vader omschreef zichzelf als een movie addict. Vooral in zijn jonge jaren was hij een groot liefhebber van Amerikaanse films, en alles wat daarbij hoorde van acteurs, actrices en glamour. Dat waren de films die hem het beste waren bijgebleven en waar hij het meeste over te vertellen had. Tijdens de oorlog werd hij zelfs liefhebber van Duitse films. Niet het Jud Süß-genre, maar laat ons zeggen de ‘machtige’ Poesjkin-verfilming Der Postmeister, of Der Baron von Münchausen  ‘met Hans Albers’ – of Bel Ami  – ‘met Willi Forst’. Regisseurs van die oude films vermeldde hij niet vaak – Josef von Sternberg was geloof ik de uitzondering, maar die had dan ook Marlène Dietrich geregisseerd in The Shanghai Express. Later vroeg hij zich vaak af ‘wie de hedendaagse Marlene Dietrich zou kunnen zijn.’
        Toen hij zelf een bioscoop uitbaatte, was zijn fanatieke interesse in film getemperd. Dat doet denken aan George Orwell die stopte met boeken verzamelen toen hij enige tijd in een tweedehands boekenwinkel had gewerkt. Mijn vader keek naar de eigen programmatie op vrijdagavond, soms vanuit de projectiecabine, hoewel hij de projectoren niet zelf leerde bedienen. Als hij dááraan begon zou de operateur er misschien misbruik van maken om af en toe afwezig te zijn. Wij, de kinderen, moesten het wel leren, want je wist maar nooit of de operateur ook echt af en toe afwezig zou zijn.
      Maar meestal bekeek mijn vader de films gewoon vanuit de zaal samen met het publiek, op de derde rij achteraan, links. Over de meeste films die in die tijd, de jaren zestig-zeventig-tachtig, bij ons gedraaid werden, zei hij niet veel. Nu begon hij echter wél op regisseursnamen te letten. Roger Vadim, Jean-Luc Goddard, Visconti, Louis Malle, Bob Fosse, Harry Kümel, Roman Polanski, Stanley Kubrick … De eerste twee kon hij niet uitstaan.
      Ondertussen had mijn vader een zekere voorkeur voor ‘speciale films’ ontwikkeld zolang het maar niet te ‘toneelmatig’ was. Le Samouraï van Jean-Pierre Melville, The Devils van Ken Russell , Belle de Jour van Buñuel, India Song van Margueritte Duras, Les lèvres rouges van Harry Kümel. Van een vroege genremix-film als The Fearless Vampire Killers was hij erg onder de indruk. Films met een opvallend muzikaal leitmotif hadden een streepje voor. De film had twee streepjes voor als die muziek een bepaalde ‘sfeer’ onderstreepte: ‘Ragtime’ in The Sting, het ‘Harry Lime Theme’ in  The Third Man, het melancholische lied ‘What’ll I do’ in The Great Gatsby (1974). Die muziek werd dan in huis gehaald.
    Als het niet Amerikaans, Frans, Duits of Italiaans was  de vreemde talen die hij kende   moest een film al heel goed zijn om genade te vinden in de ogen van mijn vader. Letjat Zjoravli (1957, ‘Als de ooievaars voorbijvliegen’) was een van die films. De film mocht dan Russische propaganda zijn, hij was toch ook erg ‘poëtisch’ en ‘menselijk’. De enige Vlaamse film waar ik hem iets gunstigs over heb horen zeggen was Rolande met de bles, en dat kwam geloof ik door de Franse hoofdactrice.
      Soms was er een film waaruit hij bij gelegenheid citeerde*. Uit Rosemary’s Baby haalde hij ‘Shut up, you’re in Dubrovnik’ en uit de Philip Marlow-film Farewell My lovely (met zware stem): ‘Where’s my Velma.’ Uit Cabaret zong hij wel eens de eerste drie woorden van het welkomstlied. Die film had, vond hij, de diepgang van een ‘Griekse tragedie’, en hij voegde er graag aan toe dat Liza Minelli ‘beter was dan haar moeder’. Uit Barry Lyndon citeerde hij niet, maar hij prees vooral het boek waarop de film gebaseerd was.  ‘Thackeray is zoveel beter dan Dickens.’ Ik denk dat hij Dickens een ‘deugmens’ vond.
     Moderne actrices hadden voor mijn vader te weinig glamour en mysterie, maar enkele van de mindere godinnen bracht hij wel eens met enthousiasme ter sprake: Melina Mercouri, Delphine Seyrig, Charlotte Rampling, Madeleine Kahn**. En verder was hij altijd geïnteresseerd in verfilmingen van Tennessee Williams-stukken. Was Williams immers geen katholieke bekeerling? Overigens betwijfelde mijn vader of het ‘grote publiek’ wel begreep waar die films ‘eigenlijk over gingen.’ Begreep men bijvoorbeeld de latente homoseksualiteit van Brick inA Cat on a Hot Tin Roof? Zag men in Streetcar, onder de geposeerde romantiek van Blanche Dubois, de echte romantiek die zich daaronder schuilhield?
      In films vond mijn vader het belangrijk dat de couleur locale – zoals hij zich die voorstelde – door de mise en scène juist getroffen werd. Pretty Baby bijvoorbeeld toonde het New Orleans van 1917 precies zoals die poel van verderf volgens hem moest zijn geweest. Bij The Man Who Would Be King zag je dan weer ‘dat het niet in Afghanistan, maar in Marokko gefilmd was.’ Dat was jammer want het was een verhaal van Kipling en dat was een van zijn literaire helden. In zijn kantoor had hij een kader opgehangen met het gedicht If.
     Mijn vaders kijk op seksualiteit en erotiek was sterk beïnvloed door zijn katholieke opvoeding, die hij erg serieus nam. Hij was van een generatie die het woord ‘moraal’ bijna uitsluitend in die context gebruikte. Een ‘slechte’ man of vrouw was een man of vrouw die promiscue gedrag vertoonde. Als hij die man of vrouw om andere redenen niet kon luchten, was overspel al voldoende om hem ‘slecht’ te noemen. Waren ze om een of andere reden sympathiek, dan werd het gedrag milder en realistischer beoordeeld. Die man of vrouw ‘was nu eenmaal zo,’ en hij of zij  ‘had geen slecht karakter.’ Ook was hij ervan overtuigd dat er in de seksuele moraal een pendelbeweging bestond tussen puritanisme en zedenverwildering.
     Bovenop dat milde realisme en dat historisch perspectief kwam dan de invloed van de filmkunst die het, zoals geweten, vaak in de erotische sfeer zoekt. Het katholicisme heeft lange tijd op gespannen voet gestaan met de elfde muze. Mijn grootvader – de vader van mijn moeder – was koster en hem was het ten strengste verboden de bioscoop van het dorp te betreden.  Als hij een operette-film wou zien, moest hij naar de grote stad gaan en zich daar incognito tussen het publiek mengen. Bij mijn vader was dat anders. Toen hij op het college zat, werden de leerlingen door de directeur herhaaldelijk gewaarschuwd dat ze geen bioscoopzaal mochten binnengaan. Iedereen keek daarbij naar mijn vader want hij wóónde boven een bioscoop, die eerst door zijn grootvader en later door zijn vader werd uitgebaat.
     Een en ander leidde tot een ruime opvatting over erotiek in de film. Als een pastoor preekte tegen een zedenverwilderende film die in zijn zaal werd gespeeld, stond hij ostentatief op en verliet de kerk. Als iemand van de kerkfabriek kwam vragen om een schunnige affiche – van La vénus au vison* bijvoorbeeld – te verwijderen,  dan werd die beleefd wandelen gestuurd. Mijn vader zou nooit uit vrije wil naar een van de Emmanuelle-films gaan kijken – dat was meer iets voor zijn vader – maar was Baby Girl enkele jaren vroeger uitgekomen, had hij daar zeker met belangstelling naar geïnformeerd. Het was tenslotte met Nicole Kidman. En hij sprak altijd met waardering over films met een getormenteerd erotisch thema of motief, zoals Last Tango in Paris, La caduta degli dei, Night Porter, Damage, L’amant en Eyes Wide Shut. Bij die laatste film maakte hij wel bezwaar tegen de keuze van Tom Cruise om de rol van Dr. Bill Harford te spelen. ‘Men had voor die rol een oudere acteur moeten kiezen.’
     Dé film van zijn generatie bleef natuurlijk Gone With The Wind. De hele oorlog had men moeten wachten vooraleer de film in de Vlaamse zalen te zien was. Mijn vader bewonderde Clark Gable en Vivian Leigh omdat ze zo precies en onverbloemd de veerkracht en de vulgariteit van de Amerikaanse archetypes uitbeeldden.  Niemand had dat beter kunnen doen, al had Gable een lelijke kop en was Vivian Leigh een Engelse. Maar zelf vereenzelvigde mijn vader zich, geloof ik, met Ashley, de dromer voor wie het verleden reëler was dan het heden en, godbetert, de toekomst.

 

* Voor oudere films waren zijn vaakst herhaalde clausjes Marlene Dietrichs ‘It took more than one man to make me Shangai Lily’ en Greta Garbo’s ‘Give me a whiskey and make it a large one’. Ik heb dit fragment moeten laten zien om mijn vader te overtuigen dat hij zich de woorden van Garbo niet helemaal correct herinnerde: zie hier

 

** Bij de door mij geciteerde films zijn er drie met Charlotte Rampling, twee met Delphine Seyrig, twee met Vivian Leigh. Ook twee films met Elizabeth Taylor, maar dat is toeval. Voor de regisseurs: twee Polanski’s, twee Kubricks,  twee Malles en twee Harry Kümels. Ook twee keer Margueritte Duras - voor regie en oorspronkelijk verhaal.

 

*** Eigenlijk BUtterfield-8, maar de films werden vaak in een gedubde versie vertoond voor het Noord-Franse publiek.