De tactiek van Rousseau
Aangezien ik, in tegenstelling tot Joren Vermeersch, geen lid ben van N-VA en ook niet aan de regeringsonderhandelingen deelneem, mag ik vrij mijn gal spuwen op Conner Rousseau. Altijd weer komt hij vertellen dat zijn sabotage van de onderhandelingen maar één doel heeft: een zo goed mogelijk akkoord voor ‘de mensen’. Alsof de andere vier partijen geen goed akkoord voor ‘de mensen’ willen. Aaargh! Ik zou mijn ergernis in iets geestigs willen transformeren, maar Rik Torfs heeft de beste witz al te pakken: Conner Rousseau: “Ik ben altijd bereid om met mensen aan tafel te zitten.” Die van de televisiestudio natuurlijk.
Mijn ergernis is overigens vergelijkbaar met de ergernis van anderen aangaande Bart De Wever. Ik ben daar de laatste tien jaar veel staaltjes van tegengekomen, en ik heb eruit geleerd hoe makkelijk je vervalt in speculatie en ergdenkendheid als het om een politieke tegenstander gaat. Laat ik daarom proberen fair te zijn en niet in te gaan op de vraag of Rousseau de onderhandelingen ‘saboteert’, zich ‘eruit terugtrekt’, of ‘eruit geduwd wordt’.
Veronderstel dat het hele media-optreden van Rousseau alleen de bedoeling heeft, zijn prijs op te drijven, daarbij profiterend van de omstandigheid dat zijn antagonist, Bart De Wever, zichzelf als formateur tot discretie verplicht. En dan? Kun je een politicus verwijten dat hij sluw is? En veronderstel dat het media-optreden een voorbereiding is op een oppositiekuur, tegen een numeriek zwakke coalitie met OpenVLD. Is dat misschien oneerbaar? Het is de tactiek van een politieker, niet van een staatsman, maar is Rousseau niet een beetje te jong om de rol van staatsman waar te nemen?
Die oppositiekuur zou overigens een goede tactiek kunnen zijn. Met vier jaar oppositie, een welwillende pers, en dat ernstig ogende acolietensmoeltje dat hem zo goed afgaat, zou hij misschien in staat zijn om Groen en PVDA leeg te zuigen. Dan kan hij versterkt en triomfantelijk terugkeren in de regering nadat het vuile werk door anderen is opgeknapt. De Wever beweert dat die partijen beloond zullen worden die hun verantwoordelijkheid opnemen. Misschien. ’t Zou mooi zijn. Maar dat het altijd zo is, geloof ik niet.
Robert E. Lee - Moord in de
Vuurtoren
Robert E. Lee – Bobby Lee – was de bevelhebber van de
Zuidelijke troepen tijdens de Amerikaanse burgeroorlog. Hij was een kundig
generaal, tactisch briljant en geliefd bij zijn soldaten. Als zijn leger er slecht voor stond, had
hij de neiging om spoorslags naar de frontlinie te rijden en deel te nemen aan
het gevecht. Zijn troepen begonnen dan te scanderen: ‘Lee to the rear! Lee to the rear!’ – Lee / moet / naar achtereuh! Lee / moet / naar achtereuh!
Politiek was hij gematigd: voor de
geleidelijke afschaffing van de slavernij en tegen de afscheiding van de
Zuidelijke staten. Maar toen Virginia werd bedreigd door soldaten van het
Noorden – those people – was het zijn plicht als soldaat om wat hij als zijn
geboorteland beschouwde te verdedigen. Hij moest zich uiteindelijk overgeven,
verliet het leger en werd rector van een kleine universiteit.
Bij leven werd hij gerespecteerd
door vriend en vijand – Lincoln en Grant om twee van de laatste soort te noemen. Na zijn dood nam
zijn populariteit nog toe. In het Zuiden was hij de tragische Held van de
Verloren Zaak, en in het Noorden … ook, want daar werd de Zuiderse kijk op de
oorlog al snel overgenomen. Films als Birth
of a Nation en Gone with the Wind waren
populair in álle staten van de VS.
Ook in de geschiedschrijving maakte Lee
een goede beurt. In 1935 verscheen een vierdelige biografie van de hand van
D.S. Freeman waarin de generaal geprezen werd voor zijn ‘eenvoud en zijn
hoogstaande geestesleven’. Hij was
vriendelijk, bescheiden, galant, onbaatzuchtig en verzoeningsgezind. Freeman
heeft elke brief geschreven door en gericht aan Lee nageplozen en hij had geen
onvertogen woord gevonden, en niets dat ook maar leek op een vloekwoord.
Helaas, de biografie was nog maar een jaar
verschenen en er dook een onbekende brief van Lee op die wel een afgekort
vloekwoord bevatte, en nog iets anders. Het was een verslag van een inspectie
die Lee als luitenant had uitgevoerd. Samen met een collega had hij een
vuurtoren aangetroffen waarvan de deur gesloten was, en ze hadden zich dan maar
toegang verschaft door het raam naar binnengekomen.
Toen vonden we de bewaker voor de deur. Wij waren prikkelbaar en zenuwachtig, hij reageerde giftig. Er ontstond een gevecht dat eindigde met zijn dood … Wij hebben geen enkel excuus, behalve dat we handelden uit noodweer. De vuurtoren was trouwens in een verwaarloosde staat en ongelooflijk vuil. Ik hoop dat het niet lijkt of we de regering nu van een waardevolle ambtenaar hebben beroofd – maar dat we haar integendeel een dienst bewezen hebben, aangezien de betrekking nu kan worden opgenomen door een betere dienaar van de staat dan dat verd–mde Canadese serpent.
Men dacht eerst dat het verslag een
vervalsing was. Freeman bestudeerde het, en concludeerde dat het wel degelijk
het handschrift van Lee was. Hij twijfelde er niet aan dat de moord een kwestie
was van wettige zelfverdediging. Hoogstwaarschijnlijk was die begaan door de
collega van Lee, maar die laatste verwoordde het zo alsof ze collectief
verantwoordelijk waren. Zo was Lee nu eenmaal, altijd de verantwoordelijkheid op zich nemen.
In 1977 werd het verslag nog eens opnieuw
bekeken door een andere historicus, John L. Gignillat. Hij bestudeerde de
overblijfselen van de vuurtoren, bestudeerde de plaatselijke archieven, en kwam
tot de conclusie die Freeman ook had moeten vinden, als hij enig gevoel voor
humor had gehad: de vermoorde bewaker van de vuurtoren was inderdaad een
serpent, dat wil zeggen: een slang.
In de tijd van Lee bestonden er nog geen
pictogrammen om aan te geven dat je een boodschap ironisch moest lezen. Een
stuk in de krant werd niet ingeleid door de melding dat het ‘sporen van satire’
kon bevatten. En of een auteur iets letterlijk meende of niet, dat moest niet,
na een klacht van Unia of Gaia, worden uitgemaakt door een rechtbank.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten