zaterdag 21 december 2019

Examens verbeteren

     Laatst vroeg de kassierster in de supermarkt mij of ik nog veel examens te verbeteren had. Dat viel eigenlijk mee. Collega’s van biologie of aardrijkskunde moeten soms tweehonderd of driehonderd examens verbeteren, maar ik geef Nederlands, wat een vieruursvak is. Daardoor heb ik nooit veel meer dan honderd leerlingen en dus ook nooit veel meer dan honderd examens.
      Ook heb ik in de loop der jaren veel meerkeuzevragen bedacht die ik telkens opnieuw gebruik. De helft van mijn verbeterwerk bestaat erin om lange lijsten letters te overlopen die ik dan vergelijk met mijn eigen lijst. Ik moet alleen een beetje opletten dat ik een M niet lees als een H, of een U als een V.
     Als dat klaar is, kan ik aan de zogenaamde ‘open vragen’ beginnen, waar de leerlingen in korte opstelletjes moeten weergeven wat ze van de leerstof begrepen hebben. Soms staat daar iets grappigs bij, maar meestal niet. Dit jaar heb ik twee keer gelachen. Een leerling van het zesde jaar had bij een vraag over de Drie Musketiers iets geschreven over de Franse ‘Hunegoten’. ’t Is een leuk woord als je het uitspreekt. Bij een andere vraag mocht men zelf een auteur uitkiezen om te bespreken. Een leerling had de auteur van Oliver Twist uitgekozen en schreef: ‘Charles Dickens was een Engelsman die boeken schreef en heel rijk werd.’ Dat was de zuivere waarheid.
     Het lastige aan verbeteren, zoals aan veel lerarenwerk, is dat het mij vooral veel inspanning kost om eraan te beginnen. Ik geloof zelfs dat díe inspanning groter is dan die van het verbeteren zelf.* Ik leg de examens in stapels in mijn werkkamer, op de vloer, klas per klas, en ga dan in de woonkamer een appeltje schillen, mijn lesje op de piano spelen of wat tv kijken. Ik zou eigenlijk een stukje willen schrijven, maar dat kan niet, want dan moet ik in de werkkamer komen en van die kamer ben ik bang geworden, meer dan van de examens die er liggen. Meestal los ik mijn probleem op door mijn examens naar de woonkamer te verhuizen en het verbeterwerk daar te doen.
     Wat ook helpt is, als je jezelf beloont tijdens het werk. Ik zou, als ik wilde, een muziekje kunnen opzetten, af en toe van een glaasje wijn nippen, of om de zoveel bladen een chocolaatje te eten. Ik doe niets van dat alles. Wel heb ik mij jarenlang beloond door mijn verbeterinstrument met zorg uit te kiezen. Ik had een Scheaffer vulpen – Connoisseur 1920 – die ik vulde met een mengsel van rode en bruine inkt. Die lag goed in de hand en ik voelde mij een beetje alsof ik de beroemde advocaat Thierry Claeys was, mijn vroegere baas, die ook zo’n pen en zo’n inkt gebruikte. Toen ik die pen wat beu was, ben ik overgeschakeld op dikke rode potloden met een vettige schrijfpunt. Ik moet dan wat harder drukken, maar ik kan er mooi, dikke strepen mee trekken. Dan voel ik mij een beetje alsof ik Stalin ben die op namenlijsten met strepen en kruisen aanduidt wie er moet worden doodgeschoten.
     Een van de beloningen die ik mij gun, is wat eigenaardig. De open vragen, moet je weten, verbeter je niet examen per examen, maar vraag per vraag, zodat je beter onthoudt hoeveel punten je voor welke stommiteit precies aftrekt. Dat betekent dat dezelfde examens, met dezelfde namen van leerlingen, verschillende keren terugkomen. Sommige van die namen – niet allemaal – zeg ik dan als beloning luidop. Het eerste jaar dat ik les gaf, had ik een leerlinge die Carolien de Caboter heette. ‘Carolien de Caboter’, zei ik dan luid, telkens als ik een toets van haar verbeterde. Mijn vrouw werd dan boos.
     Ik heb ondertussen mijn systeem verfijnd en bij de meeste namen heb ik iets toegevoegd: een Philippe wordt ‘Philippe le Bon’; een Hannah wordt ‘Hannah and her sisters’, een Saartje wordt ‘Saartje en haar kaartje’ en een Zita wordt ‘de mooie Zita’, omdat mijn gedachten dan uitgaan naar de laatste keizerin van Oostenrijk. Bij Franse namen, Jacqueline of Pénélope bijvoorbeeld, gebeurt het dat ik een stuk van een liedje zing: ‘Jacqueline, jolie Jacqueline, belle fille’ of ‘Combien de Pénélopes passeront illico pour des fieffées salopes’. Soms doe ik alleen iets met de uitspraak van een naam. Alexander spreek ik op zijn Engels uit: ‘àlikgzànder’; en Willem wordt ‘wullum’.
     Het stelt allemaal niet veel voor, maar je wordt er niet dik van, zoals van chocolaatjes. 



* Ik had hier graag geschreven dat zoiets een klassiek geval van ‘egodepletie’ was, maar die theorie schijnt voort te bouwen op niet-redupliceerbare experimenten.  Jammer eigenlijk.


De Schaeffer Connoisseur 1920 met bijhorende balpen

Geen opmerkingen:

Een reactie posten