zaterdag 6 februari 2016

ô liberté, que de crimes …

Madame Rolland op weg naar het schavot.
Zij kijkt naar het Vrijheidsbeeld
en spreekt de beroemde woorden uit.
  In mijn jonge jaren had ik vaak woordenstrijd met mijn goede vader over de Franse Revolutie. Het duurde dan meestal niet lang of mijn vader riep uit: ô liberté*, que de crimes on commet en ton nom!
Het hoofd van de Launay (en de Flesselles)
wordt rondgedragen door Parijs
     Vele jaren later las ik bij Edmund Burke veel ongunstigs over die revolutie. ‘The age of chivalry is gone,’ schreef Burke. ‘That of sophisters, economists, and calculators, has succeeded.’
     Nu weet ik niet of het zo verstandig is om zonder voorafgaande inlichtingen te hebben ingewonnen, zomaar zonder nadenken de voorkeur te geven aan een ridder boven een economist of een rekenaar. Maar laatst las ik iets in het Napoleonboek van Bart van Loo dat mij aan het denken zette.
     Van Loo beschrijft in zijn eerste hoofdstuk die gedenkwaardige 14de juli – de dag waarop Lodewijk in zijn dagboek noteert: ‘Rien’. De revolutionairen bestormen eerst het Hôtel des Invalides** en leggen de hand op meer dan dertigduizend geweren en enkele kanonnen. Dan hebben ze nog buskruit en kogels nodig en die zijn opgeslagen in de gevangenis, de Bastille, waar zich overigens maar zeven gevangenen bevinden: twee krankzinnigen, vier valsemunters en een excentrieke aristocraat.
     De vesting, die onder leiding staat van markies de Launay,  wordt ‘bestormd’. Na een reeks hoffelijke onderhandelingen en kleine schermutselingen, opent de markies de poorten als hij de kanonnen ziet verschijnen. Hij weigert echter zich over te geven en geeft een van de revolutionairen, de banketbakker Desnot, een trap tegen zijn kruis ... waarop hij onmiddellijk wordt doodgeschoten.
     Een goede revolutionair is altijd bedacht op mogelijkheden tot propaganda. Men besluit de markies te onthoofden, zijn hoofd op een paal te spietsen en het rond te dragen door Parijs tot lering en vermaak van tonnenmakers en visverkoopsters. Banketbakker Desnot krijgt de eer om de onthoofding te voltrekken en men reikt hem een zwaard aan. Dat is echter niet de manier waarop een klassenbewust lid van de derde stand te werk gaat. De bakker weigert het zwaard, knipt zijn zakmes open en, zo schrijft Van Loo, ‘scheidt het hoofd van de romp alsof hij een slager was’.
     Markies De Launay was natuurlijk toch al dood, dus veel verschil maakt het niet, maar als ik, vóór of na mijn dood, moet worden onthoofd, dan sluit ik mij aan bij het koningskind uit Heer Halewijn:

                Wel als ik dan hier kiezen zal
                Zoo kieze ik het zwaard voor al.



* ’t Is dom van mij, ik weet het, maar ik vind dat de pathos van madame Rolland een beetje verloren gaat als men het accent circonflexe van de ‘o’ weglaat. De vrouw was tenslotte op weg naar het schavot. Maar daar denken die spellingshervormers niet aan natuurlijk! Neen, die hervorming van 1990 moet nu, na 26 jaar, plots écht worden doorgevoerd.

** Hôtel … nóg een accent circonflexe dat sneuvelt. De geschiedenis van het woord hôtel (‘ostel’, 11de eeuw – het accent circonflexe vervangt de ‘s’) wordt op die manier onzichtbaar gemaakt. Professor F.J. Mertens van de KU Leuven heeft, geloof ik, zijn erg leerzame ‘Orthographe usage’ nooit als boek willen uitbrengen om enerzijds verwarring en anderzijds medeplichtigheid aan de spellingshervorming van 1990 te vermijden.
 

1 opmerking: