woensdag 17 mei 2017

Dichters voor het kolonialisme

     Toen de Franse schrijver en dichter Victor Hugo in 1841, na veel zeuren en trekken, eindelijk lid werd van de Académie Française, mocht hij voortdurend aanzitten op chique diners. Op het diner bij Mme de Girardin zat Hugo aan tafel naast generaal Bugeaud, gouverneur van Algerije, een land dat de Fransen enkele jaren daarvoor veroverd hadden op de Turken. Eigenaardig genoeg bleek de gouverneur zelf een tegenstander van de kolonisatie te zijn die hij uit hoofde van zijn ambt in goede banen moest leiden.
     De kolonisatie, daar dacht Hugo anders over. ‘Onze nieuwe verovering,’ zei hij, ‘is een grote en gezegende gebeurtenis. De beschaving verdringt de barbarij. Een verlicht volk zoekt een volk op in de duisternis. Wij zijn de Grieken van de wereld. Wij moeten de wereld beschaven. U, generaal, denkt daar anders over. Dat begrijp ik. U spreekt als soldaat, als man van de actie. Ik spreek als filosoof en denker.’
     We denken bij de kolonisatie gemakkelijk aan vorsten, fabrikanten, handelaren en officieren als de grote aanstichters*. Dat is begrijpelijk. Het is vleiend voor een vorst om te heersen over een gebied dat zich over de hele wereld uitstrekt, met ongerepte wouden, meren als zeeën, brandende woestijnen en een bonte verzameling van roodhuiden, negers en slangenbezweerders als onderdaan. Het is verleidelijk voor een fabrikant om dwangarbeid in plaats van loonarbeid te gebruiken bij het ontginnen van grondstoffen. Het is prettig voor een handelaar om over grote gebieden een handelsmonopolie af te kondigen waar hij de enige is die rubber kan ruilen voor kralen en katoentjes. En voor een officier is het eervol om met een klein maar goed bewapend legertje een grote menigte wilden in de pan te hakken. Zelfs wij, die geen vorst, fabrikant, handelaar of officier zijn begrijpen dat hier krachtige beweegredenen spelen**.
     Maar we vergeten de filosoof, de denker en de dichter. 


* Voor mijn eigen koloniale verleden: zie hier.
** De meeste fabrikanten en handelaren waren geloof ik nogal nijdig vanwege de verhoogde belastingen die het gevolg waren van de kolonisatiekosten.

3 opmerkingen:

  1. "Het is verleidelijk voor een fabrikant om dwangarbeid in plaats van loonarbeid te gebruiken bij het ontginnen van grondstoffen. Het is prettig voor een handelaar om over grote gebieden een handelsmonopolie af te kondigen waar hij de enige is die rubber kan ruilen voor kralen en katoentjes. En voor een officier is het eervol om met een klein maar goed bewapend legertje een grote menigte wilden in de pan te hakken."
    Die fabrikant weet echter dat de dwangarbeid altijd meer kost dan loonarbeid gezien de omvangrijke veiligheidsmaatregelen en de lage productiviteit. Dat ondervonden uiteindelijk ook de communistische staten. (zie USSR, China ...)
    Een monopolist kan men slechts worden als het staatsgezag je dit schenkt en handhaaft. Anders sta je bloot aan elke nieuwkomer, die hetzelfde aan voordeliger voorwaarden aanbiedt. De 'wilde' rubberboom in Zuid-Amerika en midden-Afrika op het einde van de 19de eeuw en het begin van de 20ste eeuw duurde hooguit 15 jaar (Dunlop luchtband). Daarna kwamen de hevea-plantages in Zuid-Oost Azië op volle kracht en productie en was het afgelopen met de wilde rubber (veel te duur). De nagenoeg failliete Kongo-Vrijstaat werd toen rond 1910 aan de Belgische belastingbetaler verkocht.
    De avonturiers, die als militair in deze periode het aandurfden in een door tropische ziekten vergeven land te gaan werken was geen lang leven beschoren. Bovendien waren ze een minieme minderheid en als ze niet voorzichtig waren en in een hinderlaag terecht kwamen, was het echt niet ongebruikelijk in overeenstemming met de lokale cultuur om opgepeuzeld te worden.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Ik ga met al uw opmerkingen akkoord.
      Dwangarbeid is op langere termijn niet voordelig. Dat is zo. Maar in de koloniale context was de verleiding erg groot.
      Monopolist wordt men slechts dankzij het staatsgezag. Uiteraard, en zeker in de kolonies.
      De dromen van eer die militairen koesterden draaiden vaak uit op een nachtmerrie. Ik twijfel er niet aan.

      Verwijderen
    2. Slavernij en/of dwangarbeid komt voor waar de bevolkingsdichtheid laag is. Daarom bleef de horigheid zolang bestaan in Oost-Europa en speciaal in Rusland, terwijl die in het dichtbevolkte West-Europa sinds de Middeleeuwen praktisch niet meer voorkwam. Gezien de lage bevolkingsdichtheid in de voormalige Kongo-Vrijstaat, volgens ernstige Nederlandse demografische bronnen geschat op ca 3.3 miljoen inwoners en niet op 10 à 20 miljoen volgens de Leo2 propagandamolen, kwam ook daar dwangarbeid voor maar enkel voor het vloeibare goud "de latex" van de rubberlianen. Het rubbergebied (1/5 van het gehele Kongobekken) had een bevolking van circa 650.000 inwoners, die voornamelijk op de oevers van de visrijke rivieren, stromen en meren woonden. In het binnenland waar de lianen voorkwamen woonde niemand. Toen is het zaakje aldaar ontspoord en hebben zich ernstige mistoestanden voorgedaan, die het karakter kregen van een bloedige terreur tegen de lokale bevolking, die gedwongen werd de wilde rubber te gaan oogsten. Hetzelfde greep plaats in het Amazonegebied. Daar waren vooral de Indianen en mestiezen de slachtoffers. Maar de winsten op de Europese en Amerikaanse markten waren dusdanig groot dat men in Manaus een operagebouw neerzette en dat in Brussel de 'Cinquantenaire' en nog ander fraais gebouwd werd.

      Verwijderen