woensdag 24 januari 2018

Professorale belevenissen van Boudewijn Bouckaert

     Het gedenkschrift van Boudewijn Bouckaert, Professorale belevenissen, is maar een dun boekje geworden. Niet meer dan 250 bladzijden. Dat is niet zo’n groot nadeel als de lezer misschien zou denken. Bouckaert bezit de gave om iets kort en duidelijk onder woorden te brengen. Hij vat ergens Hayeks Law, Legislation and Liberty samen op een halve bladzijde, en ’t is een verdomd goede samenvatting. Hij besteedt enkele bladzijden aan het jaar dat hij aan Harvard les heeft gegeven. ’t Is vooral zijn persoonlijk verhaal, maar toen ik die bladzijden gelezen had, wist ik over die Amerikaanse law schools ongeveer alles wat ik wilde weten. Eerder in het boek wijdt hij enkele zinnen aan de overleden maoïstenleider Ludo Martens. Door die zinnen lijkt het alsof ik Ludo nu heel wat beter ken, terwijl ik hem vaker gezien en gesproken moet hebben dan Bouckaert. Als mijn zoon iets zou willen weten over de studenterevoltes van de jaren zestig – die nieuwsgierigheid zou hem sieren – zou ik hem de eerste vijftig bladzijden van Bouckaert aanraden. Alles wat ik er zelf van weet – alles wat de moeite is bedoel ik – staat erin. Dat de trotskisten bijvoorbeeld hippe vestjes droegen, en leninbaardjes en trotskibrilletjes, of er in ieder geval speciaal uitzagen. Ja, daarvoor waren het ook trotskisten!
     Bouckaert is onmiddellijk na zijn afstuderen en zijn legerdienst terwerkgesteld geweest aan de Rijksuniversiteit van Gent: tijdelijk assistent, eerst aanwezend assistent, docent, hoogleraar en gewoon hoogleraar. De laatste stap is ‘dood gewoon hoogleraar’ voegt Bouckaert eraan toe en hij hoopt dat die laatste benoeming nog even op zich laat wachten. De weg van assistent naar hoogleraar is er een bezaaid met voetangels en wolfksklemmen, en benoemingen hangen evenzeer af van kantoorgekonkel als van academische verwezenlijkingen. De hoofdstukken daarover lezen als een vermakelijke campus novel.
     Inzake politieke overtuiging dan is Bouckaert meer dan één keer van kamp veranderd. Begonnen als rechts-katholiek werd hij aan de universiteit links-katholiek, dan radicaalsocialist, dan sociaaldemocraat om ten slotte rust te vinden bij het libertarisme – ook klassiek liberalisme genoemd. Die laatste overtuiging is hij trouw gebleven, al was hij achtereenvolgens lid van VLD, N-VA en LDD. Wel stelde hij zich pragmatisch op en begreep hij dat in de politiek de beste én de tweedebeste keuze meestal ‘niet haalbaar’ zijn. Vaak gaat het erom de vierdebeste keuze te laten zegevieren over de vijfdebeste, en als dat gelukt is, kun je met recht en reden verzuchten: autant de gagné sur l’ennemi.
     Een van de aantrekkelijke eigenschappen van Bouckaert is zijn eerlijkheid. Hij komt er rond voor uit dat hij met grote tegenzin examens afneemt, trucjes verzint om het aantal mondelinge examens te beperken en dat hij op het einde van een examendag humeurig kan uitvallen tegen studenten. Als hij dan ziet dat ze schrikken, schrikt hijzelf ook en biedt zijn excuses aan. Toen hij assistent was van professor Calewaert, een hevige socialist, en bij hem doctoreerde, zorgde hij ervoor dat zijn eigen libertarische overtuiging wat onderbelicht bleef. Ook dat erkent hij achteraf. En die keer dat hij in De Morgen werd aangevallen door Yves Desmet antwoordde hij met een nogal onhandig satirisch stuk. In zijn boek geeft hij toe dat hij toen uit verbittering handelde. Dat is het soort toegeving dat je niet elke dag in gedenkschriften tegenkomt.
     Vooral in het eerste deel van het boek, verwerkt Bouckaert enkele aardige anekdotes. Zo moest hij tijdens zijn legerdienst het militair reglement uit het hoofd leren. Een van de regels luidde: ‘De soldaat heeft recht op zijn brood.’ Daar hoorde dan de examenvraag bij: ‘Wat heeft de soldaat op zijn brood?’ Het juiste antwoord was: ‘Recht.’
     In zijn studententijd werd Bouckaert ooit gearresteerd bij een betoging aangaande Vietnam. Hij werd ervan beschuldigd dat hij een politieagent met een ‘pancarte’ had bedreigd. Zo’n ‘pancarte’ waar een slogan op geschilderd is, kan inderdaad een gevaarlijk wapen zijn, afhankelijk van het materiaal waaruit het is gemaakt. Een stuk karton is vrij onschuldig, maar een bord uit stevig betonplex van dertig op vijftig centimer, vastgemaakt aan een stevige stok, dat is een andere zaak, vooral als je dat bord met de scherpe kant laat neerkomen op het hoofd van je slachtoffer. Bouckaert verscheen dus voor de rechtbank en een politieman kwam getuigen dat de student hem had bedreigd met een … met een … pamflet. Bij die verspreking, schrijft Bouckaert nogal droog, veerde advocaat Piet van Eeckhaut recht en wees erop hoe gevaarlijk zo’n papieren ding wel kon zijn.
     Misschien was meester Van Eeckhaut die dag ook kort en droog. Maar wie hem ooit aan het werk geeft gezien, op televisie of in het echt, stelt zich de scène anders voor. ‘Een pamflet! Edelachtbare, een pamflet! Ziedaar het wapen van de crimineel. Ziedaar het wapen van de terrorist! Ziedaar het moordwapen … (grist een blad uit zijn boekentas). Een onschuldig blad papier, edelachtbare, een onschuldig blad papier waarmee je geen geen mus in de tuin, waarmee je geen vlieg op het raam kunt verwonden, laat staan doden! Een blad papier dat een boodschap bevat van vrede en hoop en solidariteit met dat moedige volk in dat verre deel van Azië, dat volk dat alleen in alle rust en vrede zijn rijst wil verbouwen op zijn vruchtbare akkers. En nu wil men ons doen geloven, edelachtbare, dat deze zwaarbewapende agent, opgeleid en gedrild om gangsters en criminelen te bestrijden, dat deze zwaarbewapende agent, zeg ik u, zich bedreigd voelde door dit … (dramatische stilte, toont weer zijn papier) … pamflet? Ik vraag de vrijspraak voor mijn cliënt!’
     Meester Van Eeckhaut is rood aangelopen. Het is niet helemaal duidelijk of hij zo geboren is, teveel gedronken heeft in zijn leven, zo hard zijn best moet doen om niet in de lach te schieten, of dat hij het dramatische talent bezit om naar believen rood te kleuren als hij verontwaardiging wil veinzen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten