woensdag 17 januari 2018

De grootste intellectueel van Vlaanderen

    Een vraag die ik mij vaak stel is deze: wie is nu eigenlijk de grootste intellectueel van Vlaanderen? Dat is geen gemakkelijke vraag, vooral omdat ik niet alle Vlaamse intellectuelen ken, en degenen die ik ken, ken ik meestal alleen van naam. Nur dem Namen nach, zoals de Duitsers zeggen. En hoe kun je nu de grootste van een verzameling aanwijzen als je de hele verzameling niet zo goed kent?
     Nu heb ik vorige week hulp gekregen van Joël De Ceulaer. Joël stelde zich ook de vraag wie de grootste intellectueel van Vlaanderen was, en hij wist het antwoord blijkbaar al evenmin als ikzelf. Maar Joël was slimmer dan ik. Als je het antwoord niet weet, dacht Joël, vraag het dan aan iemand anders. En hij heeft het gevraagd aan honderd prominente Vlamingen, van Abou Jahjah tot Raymonda Verdyck en van Orban Agirdag tot Els Witte. De lijst van honderd prominenten is evenwel niet helemaal in balans. Joël is journalist bij De Morgen en hij nam niet minder dan zeven journalisten van die krant in zijn prominentenlijst op, hemzelf inbegrepen – hij wist het antwoord dus toch.
     Uit die prominentenbevraging zijn tien namen naar voren gekomen: een activiste (Rachida Lamrabet), een iman (Khalid Benhaddou), een rector (Caroline Pauwels), een schrijver (David Van Reybrouck), een politicoloog (Jonathan Holslag), een econoom (Geert Noels), drie vrijzinnige filosofen (Etienne Vermeersch, Maarten Boudry en Patrick Loobuyck) en één politicus (Bart De Wever), die het lijstje trouwens aanvoert.
     Bart De Wever de grootste of althans de invloedrijkste intellectueel van Vlaanderen? En dan nog benoemd door een panel dat grotendeels uit zijn tegenstanders bestaat? Ik weet het nog zo niet.
     Neem nu die jaarlijkse intellectuele proef die al zoveel politici hebben moeten ondergaan: de Elsschotlezing. De Wever hield ze in 2016. En wat wist De Wever te vertellen over Elsschot? Goed. Hij had die boekjes gelezen, dat merkte je wel, en hij was erdoor gegrepen, dat merkte je ook. Maar toch week hij zo snel mogelijk uit naar zijn eigen terrein. Via een brugje over Elsschots kleindochter en het gezin Elsschot ging het al vlug over normen en waarden, en dat we traditionele instellingen als het huwelijk niet te snel moesten afschrijven. Tobback had het hem voorgedaan: van Elsschot via een brugje over zaken waar hij wél iets van af wist – Boccaccio, Camus –naar de dringende noodzaak van meer links politiek engagement. Je krijgt bijna de indruk dat De Wever en Tobback hun rede zelf hadden geschreven.
     Nee – geef mij dan maar iemand van formaat, iemand als … euh … Kris Peeters. Dát was nog eens een Elsschotrede. Het begon nochtans slecht. Peeters gaf toe dat hij op school de boekjes van Elsschot maar niks vond. Ze waren te dun, de taal was te doorzichtig, de personages te doordeweeks. Die bekentenis maakte op mij een slechte indruk want zelf vond ik die boekjes ook op school al geweldig. Peeters dus niet. Pas later, veel later, begreep hij de grootheid van Elsschot. Maar Peeters weet ook hoe het komt dat hij zich zo laat tot het Elsschotgeloof bekeerde. Het was de schuld van de schrijver zelf, die zijn taalmeesterschap immers slechts ‘toonde in wat het verborg’. Het was niet Peeters zijn schuld.
     Dan komt Peeters op dreef. We worden ondergedompeld in Latijnse zegswijzen, Franse citaten en Engelse wijsheden – horresco referens –  ars est celare artem – le style c’est l’homme – steal from the best.* En niet alleen létterlijke zegswijzen en citaten. Peeters kan die ook naar zijn hand zetten als het moet: la vanité c’est les autres – fiat pecunia, pereat mundus.** En boven alles is hij een meester in het citeren van Elsschot zelf: lange citaten, korte citaten, verborgen citaten, pastiches, zowel uit de bekende werken als Kaas, Dwaallicht en Lijmen, als uit de minder bekende als De verlossing, Tankschip en Pensioen. Overal vindt Peeters wel enkele woorden, soms slechts één woord, dat naadloos past in zijn betoog. Zoiets kan alleen iemand die innig vertrouwd is met het werk van de schrijver, of die zich weken aan een stuk, onder verwaarlozing van zijn politieke taken, met het Verzameld Werk heeft beziggehouden.

     En Peeters kan meer dan citeren, want jij en ik, beste lezer, kunnen dat ook - als we ons best doen en over een onderzoeksmedewerker beschikken. Maar kunnen we zinnen bedenken als deze: ‘In het venster dat [Elsschot] ons biedt op de wereld trachten we vergeefs de spiegeling van ons eigen gelaat te ontwijken.’ Zo’n zin zou ik nooit kunnen schrijven. Hier is een ware filosoof aan het woord.
     Vroeger liet Peeters zich af en toe ontvallen dat hij járenlang Schopenhauer op zijn nachtkastje liggen had. Nu heeft Schopenhauer niet zo veel geschreven (multum, non multa), maar als je hem in het Duits leest, en je wil alles begrijpen, ook de Vierfache Wurzel des Satzes vom zureichenden Grunde, dan ben je daar inderdaad wel even mee zoet. Later werd Schopenhauer op Peeters zijn nachtkastje opgevolgd door een andere filosoof, maar hier lopen de bronnen uiteen. Volgens de enen was die filosoof Kant (De Standaard, 31 december 2004), volgens anderen was het Hegel (De Standaard, 4 augustus 2014). Ik gok op Kant, want nogal wat lezers wagen zich na Schopenhauer aan Kant, wat dan niet meevalt. Aan Hegel beginnen ze niet want dat is immers die kerel met zijn ‘Bierwirthsphysiognomie … auf dessen Gesicht die Natur mit leserlichster Handschrift “Alltagsmensch” geschrieben hatte.’***

     Het is bekend dat Peeters graag burgemeester van Antwerpen wil worden. Mocht dat niet lukken, kan hij proberen aan een onzer universiteiten de filosofie van Kant, Hegel en Schopenhauer te doceren. En als ook dat niet lukt, kan hij nog altijd een goede leraar Nederlands worden. Zijn Elsschotlezing heeft mij overtuigd. Hopelijk worden tegen die tijd nog altijd échte literatuurlessen voorzien in de eindtermen en de leerplannen.

 

* Ik huiver als ik eraan denk – de kunst bestaat erin de kunst te verbergen – de mens zelf is de stijl – steel van de besten.

** ‘IJdelheid, dat zijn de anderen’ – variatie op ‘de hel, dat zijn de anderen’ en ‘de wereld mag vergaan, als er maar geld verdiend wordt’ – variatie op ‘de wereld mag vergaan, als er maar recht geschiedt.’

*** ‘… kerel met zijn kroegbaasfysionomie, op wiens gezicht de natuur in haar duidelijkste handschrift “banale mens” geschreven had.’

 

2 opmerkingen:

  1. 'Zij neemt mij al dertig jaar voor een ander en nu is het de moeite niet meer waard haar nog te zeggen dat ik Laarmans heet. Als de dag zal gekomen zijn dat ik geen kranten meer koop, laat haar dan gerust een traan plengen op Verbruggen' (Het dwaallicht). Dat is Elsschot ten voeten uit!

    BeantwoordenVerwijderen
  2. 'Lekker gegeten en veilig thuisgekomen, Jeike had wel gemorst op haar bloes, hebben haar in een onbevlekt maagdelijke geholpen, even op bed zitten, moest uitblazen waarna netjes in haar stoel geholpen: toen waren ze er voor spuitje en avondmaal, een fijne dag toch, zeer spraakzaam, haar gehoor, leek ons, bijna ad rem, zodat ons gebabbel weerklank had en omgekeerd. Over die daar in de hoek, bedoelde Pietje, humor ontbrak geenszins, bidt nog altijd haar weesgegroetje ondanks ontkerstening want oudergewoonte. Je gemoed loopt dan wel even vol.' Mijn oudste zus bracht ik na een restaurantje thuis (bejaardentehuis), vorig jaar overleden op haar 96ste. Dat Elsschot mijn livre de chevet is, geen wonder!

    BeantwoordenVerwijderen