zaterdag 5 mei 2018

Karl Marx, Arthur Schopenhauer en de afgunst

     Karl Marx werd geboren in 1818 – op 5 mei, 200 jaar geleden dus. Ook in 1818 verscheen het ‘hoofdwerk’ van die andere Duitse filosoof Arthur Shopenhauer: De wereld als wil en voorstelling. De twee geleerden en hun geschriften hebben allebei een rol gespeeld in mijn leven, de eerste vóór mijn vijvendertigste levensjaar, de andere erna. Ze hadden geen van de twee een gemakkelijk karakter en ze waren allebei nogal jaloers van aard, Schopenhauer op zijn academische rivaal Hegel die volle collegezalen trok, en Marx op zijn politieke rivaal Lasalle die geliefd was onder de arbeiders.
     Je hebt eigenlijk verschillende soorten afgunst. Je kunt bijvoorbeeld jaloers zijn op iemand die iets kan wat jij niet kunt, en wat je zou willen kunnen. Dat vind ik een mooie vorm van afgunst. Ze vindt haar oorsprong in de bewondering voor die ander. Er is een vleugje nederigheid bij, en meestal ook een grote hap werkelijkheidszin. Ik ben niet jaloers op het muzikale talent van Bach, want ik heb niet de minste aanleg in die richting. Ik ben niet jaloers op de stukjes van Karel van het Reve, want de afstand tussen hem en mij is te groot. Maar als ik op Facebook een aardig stukje vind dat van klasse één of twee graadjes boven mijn eigen stukjes uitkomt, dan ben ik daar wel jaloers op.
     Van zo’n afgunst word ik niet ongelukkig, of toch niet al te erg. Ik moet er mij niet voor schamen. Het is een jalouzie de métier van het betere slag. Het is, om het zo maar eens te zeggen, geen échte afgunst. Die ander schrijft betere stukjes, omdat hij iemand anders ís, en je kunt eigenlijk niet willen dat je iemand anders bént. Je kunt wel zijn huis, zijn vrouw, zijn os en zijn ezel willen, maar je zou daar maar plezier aan kunnen beleven als jijzelf dezelfde bent gebleven.
     De andere soort van afgunst, de echte, is die waarbij je de ander benijdt, niet om wat hij ís maar om wat hij hééft. En bij de zaken waar je jaloers om kunt zijn, komen – naast die os en die ezel – aandacht, aanzien en succes helemaal bovenaan op de lijst. Je vindt een Facebookstukje van een ander maar flauw, maar het oogst verdomme meer likes dan het jouwe. Dan krijg je jalouzie de métier van een heel andere soort. Je bent verontwaardigd. Die likes zouden eigenlijk onder jouw stukje moeten staan. Hier is een toestand van onrecht, die moet worden aangepakt. Als je de schrijver persoonlijk kent en je weet waar hij zijn auto parkeert, kun je misschien een kras in het koetswerk gaan aanbrengen. Je zou daarbij geen wroeging voelen want de zure drank van de afgunst is aangelengd met een flinke scheut gekrenkt rechtvaardigheidsgevoel en op smaak gebracht met een ferme klont morele pathos. Die drie zorgen voor een bedwelmend maar erg giftig mengsel.
     De afgunst van Marx en Schopenhauer was van die tweede – minderwaardige, maar tegelijk ook échte – soort. Marx en Schopenhauer hadden geen of weinig bewondering voor de talenten van Lasalle en Hegel maar ze waren jaloers op hun succes. Ze waren niet jaloers op hun rivalen om wat ze wáren, maar om wat ze hádden. Van dat soort afgunst word je heel ongelukkig. Je hebt nooit genoeg, en de ander heeft altijd te veel, of het nu gaat om ossen, ezels, huizen, mooie vrouwen, auto’s, politieke aanhangers, academisch aanzien of likes op een Facebookstuk.
     En als je er dan, door die afgunst of door iets anders, niet in slaagt om gelukkig te worden, schrijft Schopenhauer, ga je een minder hoogstaand, maar realistischer doel gaan nastreven: ánderen ongelukkig maken. Zo verklaart hij de wreedheid van Nero, van Domitianus, van de Osmaanse Janitsaren en van Robespierre. Ik weet niet of Marx in die verklaring zou zijn meegegaan. Maar volgens de dochter van Louis Kugelmann had hij in ieder geval met instemming kennis genomen van het grote werk dat verschenen was in zijn geboortejaar.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten