woensdag 20 juli 2016

Politieke benoemingen

Links: Sir Humphrey - rechts: minister Hacker
     Het meeste van wat ik van politiek meen te weten heb ik niet van Machiavelli (1469-1527) of van James Buchanan (1919-2013) maar van de vermakelijke BBC-reeks Yes Minister (1980-1988). In die reeks krijgt minister James Hacker af te rekenen met zijn ‘permanent secretary’ Sir Humphrey Appelby. Meestal gaat het zo. De minister heeft een nieuw plan waarmee hij de krantenkoppen hoopt te halen en stemmen hoopt binnen te rijven. Hij wil dan bijvoorbeeld het aantal staatsambtenaren verminderen. De secretaris van zijn kant stelt alles in het werk om dat plan te dwarsbomen. De minister en zijn secretaris zijn de kwaadste niet. Ze zijn uit op eigen voordeel – wie niet? – maar slechts zelden worden ze geleid door het brandend verlangen elkaar, of een andere medemens, zoveel mogelijk kwaad te doen. Dat is in het echte leven wel eens anders.  
    Ik heb op deze weblog minister Hacker en Sir Humphrey al enkele keren opgevoerd (hier en hier) en nu zag ik in het Nieuwsblad van 13 juli dat Pieter Lesaffer hetzelfde deed in zijn hoofdartikel*. Daar keek ik van op. We zitten niet zo vaak op dezelfde golflengte, Pieter en ik. De journalist wijst op aanmerkelijke verschillen tussen ons politiek bestel en het Britse. In de twee systemen zijn de ministers verantwoordelijk voor het beleid, en zijn de ambtenaren verantwoordelijk voor de uitvoering. Maar in het Britse systeem moet de minister het bijna eigenhandig opnemen tegen zijn eigen administratie terwijl de Belgische of Vlaamse minister zich laat bijstaan door een legertje kabinetsmedewerkers. ‘Bij ons,’ schrijft Lesaffer, ‘ ligt de echte macht alleen bij de ministers – en hun partijvoorzitters – en worden de (top)ambtenaren zo veel mogelijk gedegradeerd tot uitvoerders.’ Lesaffer vindt dat jammer. De ambtenaren moeten meer macht krijgen, meent hij, want ‘zij hebben als taak om het langetermijnbeleid te bewaken.’ Op dat punt staat hij vierkant achter Sir Humphrey.
          Zei ik al dat Pieter en ik het niet vaak eens zijn? De journalist gaat er nogal gemakkelijk van uit dat het langetermijnbeleid van de administratie superieur is aan de zigzagbeweging van de politiek. Dat is niet noodzakelijk zo. Neem nu ons onderwijs. Daar woedt al dertig jaar een vernieuwingsgekte die, als langetermijnbeleid beschouwd, in één richting wijst – die van de algemene gelijkschakeling en nivellering, of het nu gaat om het dooreenhusselen van aso, bso en tso, het verwaarlozen van kennis ten voordele van vaardigheden, het samenvoegen van leerstof in ‘vakoverschrijdende’ projecten of het opstellen van onnozele ‘eindtermen’.  De nieuwste vondst is die van de grootschalige scholengroep, de campusschool en de domeinschool (zie hier).
     Wie in die vernieuwingsmolen wordt fijngemalen –  als ouder, kind, leraar of directeur –  zal het een zorg zijn of die molen wordt aangezwengeld door de politiek of door de administratie. Maar de administratie lijkt mij het gevaarlijkst. ‘The wheels are spinning,’ zegt Sir Humphrey, en maakt daarbij een draaiend gebaar met de twee wijsvingers. Probeer dan maar eens als kersvers minister van Onderwijs die wielen in de andere richting te laten draaien. Ik heb minister Crevits vaak beklaagd.
     Je moet weten – de laatste 22 jaar hebben de socialisten bijna onafgebroken de minister van Onderwijs geleverd en die socialisten zijn, samen met de groenen, de grote pleitbezorgers van de onderwijsgelijkschakeling. In die twee decennia hebben zij niet alleen de koers uitgezet, maar ook een reeks ambtenaren benoemd die, met of zonder partijkaart, die koers genegen zijn. De socialisten werden daarbij kordaat geholpen door secretaris-generaal George Monard, weliswaar een christendemocraat, maar dan toch een van een speciale soort. Monard behoorde immers tot de wij-zijn-ook-progressieven van het ‘Wonderbureau’** en op onderwijsgebied stonden die erg links van het centrum.
     Door de zigzagbeweging van de politiek staan de zaken er nu anders voor. Er is nu eventjes geen plaats voor een socialist op de post van Onderwijs. Daardoor wordt vandaag in Brussel een andere taal gesproken. Minister Crevits (hier, laatste alinea) vindt het goed dat ‘een leraar eigen accenten legt met zijn of haar persoonlijkheid’. Ze wil de leraar ‘meer vrijheid geven’. Lesgeven mag niet worden ‘herleid tot leerplannen, eindtermen en handboeken’. Zulke zaken lees ik graag. En Geert Bourgeois, de minister-president, heeft laatst nog in het Vlaams Parlement gezegd dat andere landen van Europa best een voorbeeld nemen aan het Vlaamse onderwijs in plaats van andersom (hier). Voorwaar, een verfrissende wind. Ik vind dat leuk.
    Tegelijk ben ik bang van de Sir Humphreys op het Onderwijsministerie, op het Gemeenschapsonderwijs en op de Guimardstraat. Zullen die geen stokken in de wielen steken nu die wielen in een andere richting draaien? Dat gebeurt op andere ministeries toch ook. ‘In verschillende beleidsdomeinen,’ schrijft Lesaffer, ‘werken centrumrechtse ministers en ‘rode’ ambtenaren, in het verleden door sp.a benoemd, meer naast elkaar dan met elkaar.’ Dat is vriendelijk geformuleerd.  Lesaffer wordt ook verdrietig als hij bedenkt dat zich in de toekomst een tegenovergestelde stand van zaken kan voordoen – dat centrum-rechtse ambtenaren, die nu wat makkelijker benoemd raken, gebrekkig zullen samenwerken met toekomstige ‘rode’ ministers.
     Daar valt allemaal weinig tegen te beginnen. Je zou aan een ‘system of spoils’ kunnen denken, zoals dat in de 19de eeuw werd toegepast door Amerikaanse presidenten: bij elke regeringswissel duizenden ambtenaren afdanken en vervangen door mensen van de eigen partij***. Maar erg kies is dat niet. Het is, geloof ik, ook niet de geschikte manier om de ‘beste man op de beste plaats’ te krijgen. Dan gaan we beter door met de huidige aanpak. Voor ondergeschikte betrekkingen laten wij kandidaat-ambtenaren vergelijkende examens afleggen en dan benoemen we die kandidaten die de beste cijfers haalden. Zo is mijn broer aan zijn mooie betrekking bij het postwezen gekomen. En voor topambtenaren huren we een selectiebureau in dat de bekwaamste kandidaten selecteert. Vaak zijn dat kandidaten met een politiek kleurtje, want je kunt van zulke topmensen niet eisen dat ze, zoals de cynische Sir Humphrey, geen enkele politieke overtuiging hebben. Als de regering dan uit die bekwaamste kandidaten een keuze moet maken– en zo’n keuze is altijd een beetje subjectief – dan zou ik het nog zo heel erg niet vinden als de socialisten en de wij-zijn-ook-progressieven daarbij een poosje in de kou blijven staan. Zeker als het over het over het Onderwijsministerie gaat. Hun kans komt nog wel terug.


_____________

* Lesaffer becommentarieert in zijn artikel de benoeming van n-va-man Jeroen Windey tot administrateur-generaal van het Agentschap Binnenlands Bestuur. Daarvóór was Windey kabinetschef van Liesbeth Homans. Kabinetscheffen hebben bij selectieprocedures een voordeel op andere kandidaten door hun praktische ervaring met de administratie. In het onderwijs worden directeurs ook bijna altijd gekozen uit kandidaten met bestuurservaring als ‘schoolcoördinator’, ‘graaddirecteur’, ‘vice-directeur’, ‘zorgcoördinator’,  enzovoort. Het komt vandaag niet vaak meer voor dat je van leraar rechtstreeks opklimt naar het directeurschap.
** Met het ‘wonderbureau’ wordt bedoeld het bestuur van de cvp-jongeren van 1967 tot 1971. De leden van dit bestuur waren Wilfried Martens, Jean-Luc Dehaene, Miet Smet, Georges Monard, Paul De Broe, Ward Bosmans (waar ik hier en hier al eens over schreef), Rita Jolie en Paul Pataer. Het wonderbureau bracht de geest van mei ’68, de geest van protest en progressiviteit, binnen in de christendemocratische partij. Dat gebeurde onder andere met een manifest voor ‘democratisering’ en ‘modernisering’ van het onderwijs. Hier vind je de wonderkinderen samen op de foto.

***Hoe corrupt het Amerikaanse  ‘system of spoils’ ook was, het is in niets vergelijkbaar met de omvangrijke ontslagen van rechters, ambtenaren, professoren, leraren, rectoren, enzovoort die nu in Turkije aan de gang zijn.

1 opmerking:

  1. Professor Delva zei het destijds in zijn rechtscolleges op bijzonder tastbare wijze: 'Wil je macht verwerven in je gemeente? Dan moet je geen burgemeester proberen te worden, maar gemeentesecretaris.' Bij uitbreiding: Ministers komen en gaan, maar de ambtenaren blijven.
    De hoge ambtenarij is ook in België bijzonder machtig. Ik heb het meegemaakt dat de politieke omstandigheden bijzonder gunstig lagen om in een welbepaalde economische sector een concrete koerswijziging door te voeren. Het is in het kader van deze reactie niet mogelijk om het voorbeeld te verduidelijken. Maar ik heb toen wel ondervonden dat de macht van de bureaucraten op zo'n sleutelmomenten concreet tastbaar wordt.

    BeantwoordenVerwijderen