vrijdag 5 augustus 2016

Brief aan een twijfelaar

 Beste Flor

     Op uw weblog plaatste u een open ‘Brief aan een leraar’. (hier) Uit een separaat bericht heb ik begrepen dat die brief voor mij is bedoeld. Ik voel mij vereerd.  
     Uw overschatting van ons, leraren Nederlands, is ontroerend. U schijnt te denken dat wij taalmeesters zijn, en alle anderen dilettanten. Dat is niet zo. Als het op schrijven aankomt zijn er maar twee soorten mensen: zij die zomaar wat schrijven, gauw-gauw, en de twijfelaars. U behoort tot de tweede soort en zelf behoor ik er ook toe, ondanks mijn leraarschap? – lerarenschap? – Was dat nu een vraagzin?
     De twijfelaar is een ‘agony writer’. Hij wordt voortdurend belegerd door vragen. Is dít nu wat ik eigenlijk  wilde zeggen? Is dát nu het juiste woord? Voel ik daar geen schokje tussen die twee zinnen? En voor ons, Vlamingen, komt daar de vraag bij: is het wel correct Nederlands?
     Dan zijn er nog een paar vitterijtjes. Moest in die voorlaatste zin geen hoofdletter na die dubbelepunt? Waarom staat er een rood kronkelend lijntje onder ‘vitterijtjes’? En wat is het beste:  ‘een rood kronkelend lijntje’ of ‘een kronkelend rood lijntje’? Of misschien is het een  ‘een rood kronkellijntje’.
     Vroeger zocht ik zulke dingen op in de ABN-gids van Paardekooper of in de Algemene Nederlandse Spraakkunst. Ik doe dat nog wel eens, maar vaker typ ik een dubieuze zinsnede in op de Google-balk en kijk dan naar de resultaten. Ik voeg er nog de zoekterm ‘Volkskrant’ aan toe om na te trekken of de uitdrukking ook in het Nederlands-Nederlands gangbaar is.
     U bent in het West-Vlaams opgevoed. Dat heb ik gelezen in uw vrolijke stukje ‘Worstelen met de taal’ (hier). Ik heb met dat stukje heel hard moeten lachen want ik ben ook in het West-Vlaams opgevoed. Dat maakt ons tot broeders in de taaltwijfel.
     U stelt me drie precieze vragen.

1.   Hoe is het mogelijk dat iemand zo goed kan schrijven als Sandra Cisneros?
2.  Waarom schrijft Cisneros Only how come I felt angry inside zonder
     vraagteken?
3.   Waarom schrijft Betty van Garrel wat je daardoor te binnenschoot en
      onmiddellijk daarna wie niets te binnen schoot? Waarom de ene
      keer te binnenschoot in twee woorden en de andere keer te binnen schoot
      in drie woorden?

     Op die eerste vraag verwacht u wellicht niet echt een antwoord. Ik zou het niet kunnen geven. Meer zelfs, ik heb mij die vraag ook vaak gesteld, al ken ik die Sandra Cisneros verder niet.
     Waarom Cisneros geen vraagteken schrijft na die vraagzin? Ja, eigenlijk hoort daar een vraagteken. Maar met die leestekens is het een rare zaak. Aan de ene kant zijn het grammaticale merktekens en aan de andere kant dienen ze als aanwijzing voor de prosodie. U zult het met mij eens zijn dat de zin beter klinkt zónder de stijgende stembuiging die voor een vraagzin gebruikelijk is. Dat vraagteken kan dus weg. Ik zou het zelf niet gedurfd hebben, maar Cisneros heeft het wel gedurfd. En ze heeft gelijk. Natuurlijk heeft ze gelijk.
    Te binnenschoot of te binnen schoot. De schrijfster is in elk geval niet consequent en als leraar trek ik daar een punt voor af. Het gaat twee keer om dezelfde werkwoordsvorm die twee keer gebruikt wordt in eenzelfde structuur, die wij leraren ‘met ingesloten antecedent’ noemen. Was het nu een duidelijk geval geweest van een scheidbaar werkwoord als binnenlopen, binnenstormen of binnenwippen, dan zou ik zeggen: geen gezeur – aan elkaar. In een hoofdzin worden die werkwoorden gescheiden – loopt binnen, stormt binnen, wipt binnen – maar in een bijzin worden ze weer aan elkaar geschreven – binnenloopt, binnenstormt, binnenwipt. Maar gaat het hier wel om een scheidbaar werkwoord? Of zijn het gewoon drie aparte woorden? Het gebruik is wisselend maar Google noteert een voorkeur voor te binnen schieten – drie aparte woorden dus.
     Heeft Betty van Garrel dan zonder reden tussen de twee vormen afgewisseld? Was ze verstrooid? Kon het haar geen ene moer schelen? Misschien. Maar ook hier kan een overweging van prosodie gespeeld hebben. Wat je daardoor te binnenschoot, komt op het einde van een volzin, met een dalende stembuiging en een klemtoon op binnen. Het stukje schoot is vanuit de uitspraak bekeken niks meer als een overschotje, een verlengstukje. Wie niets te binnen schoot, komt daarentegen aan het begin van de zin, met een sterke klemtoon op niets. De daaropvolgende delen binnen en schoot zijn vanuit de uitspraak bekeken gelijkwaardig en kunnen daarom gemakkelijker als twee woorden geschreven worden.
     Tja, als u mij als leraar aanschrijft, komt de leraar in mij ook naar boven. The classroom rears its ugly head.
     En, als leraar gesproken – foutieve beknopte bijzijn –, eigenlijk is de hele tweede zin van Betty van Garrel fout. Wie niets te binnenschoot, mocht een soort troefkaart ter tafel brengen. Dat wie is hier meewerkend voorwerp. Hoe kan het dan onderwerp worden van mocht? Een stijlfout! Een taalfout!* Toch is het een betere zin dan ik ooit verhoop zelf te kunnen schrijven.

Met broederlijke groet

 Ph. Clerick, lic. Germ.

* Is dat zo? vraag ik mij nu af. Eigenlijk is dat wie geen onderwerp; het is de hele bijzin wie niets te binnenschoot die onderwerp is. In de grammaticacursus van Beeken, Geerts en Van Belle lees ik een zin als Wie ons het kaartje opstuurt, zullen wij uitnodigen. Die taalgeleerden zien daar geen probleem in, ook al is dat wie onderwerp en lijdend voorwerp tegelijk. ’t Is een draak van de zin, maar de grammatica heeft er blijkbaar geen bezwaar tegen.

4 opmerkingen:

  1. Dat een mens een foutieve beknopte bijzijn kan plegen, waarin het meewerkend voorwerp verkeerdelijk het onderwerp wordt, en dat die foutieve beknopte bijzijn vervolgens door een taalspecialist geroemd wordt als: ‘[E]en betere zin dan ik ooit verhoop te schrijven.’ Ik kan niet zeggen dat ik dat goed begrijp, maar het doet mij wel deugd. Samen met u roep ik met luide stemme: ‘Lang leve de prosodie!’ En zeker die van de scheidbare werkwoorden.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Die foutieve beknopte bijzin was van mij ('als leraar gesproken') en had niets te maken met die meewerkend-voorwerp-onderwerpfout. Ik probeer af en toe zelf ook een taalfout te maken zoals de grote schrijvers. Maar zo werkt het niet; het maakt mijn eigen schrijverij helaas niet groter. Niet getreurd. Lang leve de prosodie!

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Bijzonder interessant is ook je zin: ‘Het stukje schoot is vanuit de uitspraak bekeken niks meer als een overschotje, een verlengstukje.’ Moet dat niet zijn: ‘Het stukje schoot is vanuit de uitspraak bekeken niks meer dan een overschotje, een verlengstukje.’? (En moet dat vraagteken daar wel staan?) Alhoewel: ‘niks meer dan’ is hetzelfde als ‘evenveel als’ en dan is als uiteraard evident. Ha!

      Verwijderen
    2. Mijn leerlingen moeten schrijven 'meer dan' (correct). Paardekekooper raadde aan: 'meer als'(vlot). Bij mij is het zoals mijn muts staat. Dat vraagteken na 'een verlengstukje'? (Na een punt én aanhalingstekens) Dat heb ik mij al vaak afgevraagd. Het lijkt nergens naar, maar ik denk dat ik toch meestal een vraagteken plaats in zo'n geval.

      Verwijderen