woensdag 14 november 2018

Hoe mijn geheugen werkt

    Os humerosque deo similis, schrijft Vergilius over Aeneas die uit zijn wolk komt om het woord te richten tot Dido. Ik ben bij bladzijde 36 gekomen.
     Hm, dat valt mee. Die woorden lijken min of meer op hun plaats te staan en niet moedwillig door elkaar te zijn gegooid. ‘Deo’ ken ik al van in de lagere school (hier). Het betekent ‘aan God’, of misschien ‘aan de God’ of ‘aan een god’, want het Latijn heeft geen lidwoorden en die moet je er in het Nederlands zelf bijvoegen. ‘Similis’ is ook gemakkelijk. ‘Gelijk aan’, zoals ‘similaire’ in het Frans en ‘similar’ in het het Engels.
     Dat ‘os’ is al wat moeilijker. Het betekent in elk geval niet ‘bot’ zoals in het Frans. Villon schrijft: ‘et nous les os devenons cendre et poudre’,  en Boris Vian: ‘on voyait à son air féroce/qu’il tombait sur un os
Maar in het Latijn betekent het woord ‘gezicht’ of ‘mond’ naargelang de context. Een beetje zoals ons woord ‘smoel’. Dan de naamval. Het kan een nominatief zijn, maar als het een onzijdig woord is kan het ook een accusatief zijn. Is ‘os’ onzijdig? Dat weet ik niet meer.
     Laten we eerst kijken naar het woord ernaast ‘humeros’ want dat ‘que’ betekent gewoon ‘en’, al wordt het nà en aan het woord geschreven. ‘Humeros’? ‘Schouder’, denk ik. Ik herinner mij een alinea uit Von Wartburgs Evolution de la langue française. Zegt hij daarin niet dat het Latijnse ‘humerus’ bewaard bleef in het Roemeense ‘umar’ en in het Spaanse ‘hombro’? Dat ik zoiets nog weet. Maar die Von Wartburg moesten we dan ook goed kennen bij professor Messelaar (hier). Ik geloof zelfs dat Messelaar nog les had gekregen van de grote Zwitserse taalkundige.
     Dus ‘humerus’ schouder. De betekenis wordt duidelijk: ‘Hoofd en schouder gelijk aan een god’. Dat ligt helemaal in de lijn van Vergilius die graag de nadruk legt op de goddelijke afkomst van Aeneas. Dat prestige straalt dan af op het Romeinse volk waarvan de Trojaan de verre voorvader is.
     Maar er staat niet ‘humerus’ maar ‘humeros’. Humeros’ moet wel accusatief meervoud zijn en dan is ‘os’ ook accusatief. Prima hoor, maar waarom? Die accusatief wordt toch vooral gebruikt om een lijdend voorwerp weer te geven. ‘Hoofd en schouders gelijk aan een god’ … daar zit geen lijdend voorwerp in. Een accusatief van richting dan? Nee, ook niet. Een accusatief van strekking? Nee, dat bestaat geloof ik niet. Er bestaat een datief van strekking. Nee, niet van strekking, maar van … van … van ... betrekking!
     Accusatief van betrekking, met de betekenis van ‘wat betreft’. Laten we dat eens opzoeken in de spraakkunst van  A. Geerebaert S.J. ‘Nr. 179-2°. Onder Griekse invloed maken de dichters en latere prozaschrijvers een veelvuldig gebruik van de accusatief van betrekking, vooral bij adjectieven en participia.’ En er staat een voorbeeld bij: ‘Os humerosque deo similis’. Nou, dat is toevallig zeg.
   Ik heb al die voorbeelden van pater Geerebaert tientallen malen gelezen en herlezen toen ik eigenlijk huiswerk had moeten maken. Ik zie mijzelf weer zitten in die studiezaal.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten