donderdag 4 juni 2020

Toen ik zestien was ...

     

     Ik heb lang gedacht dat de eerste zin van een stuk of van een verhaal er niet toe deed.  Dat kwam misschien door dat boek van Camus dat ik gelezen had over de pest die uitbreekt in een Algerijnse stad. In dat boek kwam een zekere Joseoph Grand voor die een roman wou schrijven. Maar die roman kwam er niet omdat de man eindeloos bleef twijfelen aan zijn eerste zin. Ik begreep eruit dat het gepieker over een eerste zin belachelijk was. Mijn leerlingen gaf ik de raad te beginnen met de twééde zin.
     Ondertussen ben ik van mening veranderd (zie ook hier). Die meneer Grand mocht gerust twijfelen, maar hij twijfelde over de verkeerde dingen. Hij wou met alle geweld een ‘amazone’ beschrijven die op een ‘merrie’ gezeten door een park reed. Hij vroeg zich af of de amazone ‘élégante’ was of ‘svelte’, en de merrie die ze bereed ‘superbe’ of ‘somptueuse’. Maar daar lag het kalf niet gebonden. Ten eerste kon hij de twee adjectieven beter gewoon helemaal schrappen, en ten tweede kon hij zijn boek beter met iets ánders beginnen dan met een amazone die op een merrie door een park rijdt. Zo denk ik er nu over.
     Een algemene regel voor een goede beginzin bestaat er natuurlijk niet. Je kunt op een originele manier beginnen, zoals Hammett in Red Harvest: ‘I first heard Personville called Poisonville by a read-haired mucker named Hickey Dewey. He also called his shirt a shoit.’ Of je kunt met een cliché beginnen zoals Camus dat doet: ‘Les curieux événements qui font le sujet de cette chronique se sont produits en 194., à Oran.’ Of je kunt zelfs beginnen met het oercliché ‘Er was eens …’ Dat is allemaal in orde.
 
     Een van de mooiste clichés om eraan te beginnen, vind ik, is: ‘Toen ik zestien was …’ Je moet maar eens googlen op de uitdrukking en je vindt een reeks prachtige zinnen waarmee je zó een verhaal kunt beginnen. ‘Toen ik zestien was, wou ik balletdanser worden.’ Dat is duidelijk: die is geen balletdanser geworden. Maar wat dan wel? De nieuwsgierigheid is gewekt.
 
     En het werkt ook in andere talen. ‘Quand j’avais seize ans, j’allais souvent au cinéma.’ Aha. Naar welke films ging die zoal kijken? En is daar misschien iets gebeurd in die zaal? ‘Als ich sechszehn war, hatte ich zwei Leidenschaften in meinem Leben.’  Zozo. En wat waren die hartstochten dan? ‘Cuando tenía 16 años, jugué contra Messi?’ Ha ja? En wie heeft toen het meeste doelpunten gescoord? En dan deze: ‘When I was sixteen, I lost my virginity to a boy who showed me that I too could be loved.’ Kijk, nu wil ik niet alleen weten wat daarna gebeurd is, maar ook wat daarvoor kwam. Want waarom dacht dat meisje dat niemand van haar kon houden?    
     Ik geloof dat het cliché minder goed werkt met de leeftijden van veertien, vijftien, zeventien, achttien of negentien, en vanaf twintig hou ik de zaak helemaal voor bekeken. Eventueel kun je vaag verwijzen naar een jonge leeftijd in het algemeen, maar in dat geval zou ik het cliché wat opwaarderen, zoals Scott-Fitzgerald deed: ‘In my younger and more vulnerable years …’
  Je voelt dat nu geen verhaaltje volgt, maar een diepe beschouwing.     
      Het beste blijft volgens mij
zestien, niet meer, niet minder. Twee van de grootste theatermonologen van de twintigste eeuw beginnen ermee. De monoloog van Blanche Dubois: ‘When I was sixteen, I made a discovery – love. All at once and much, much too completely.’ En die van George in Who’s Afraid of Virginia Woolf: ‘When I was sixteen and going to prep school, during the Punic Wars, a bunch of us would go to town’. Die laatste monoloog heb ik in de loop van mijn lesgevende jaren 43 keer gezien in de versie van Richard Burton, samen met de hele film trouwens. Ik heb mij daarbij geen minuut verveeld, niet bij de monoloog en niet bij de rest van de film.
 
     Dit jaar heb ik de film wegens corona niet in de klas kunnen laten zien. Maar mijn leerlingen kregen de opdracht om er zelf naar te kijken, er een monoloog uit te kiezen en na te spelen, en mij het filmpje toe te sturen. Een tiental van hen koos de ‘When I was sixteen’-monoloog. Ze deden daarbij heel slim de zegging van Burton na, zoals ik acteurs die op het podium de rol spelen ook meestal heb zien doen.

De monoloog van George vind je hier. De monoloog van Blanche vind je hier (vanaf 0:35).




5 opmerkingen:

  1. Mijn reactie heeft eigenlijk weinig te maken met uw overigens prachtig geschreven stukje, maar ... "Eindelijk schrijf ik je weer omdat er grote dingen staan te gebeuren en wel door toedoen van mijnheer Van Schoonbeke. Je moet weten dat mijn moeder gestorven is." Ik weet niet of W.E. lang over deze zin heeft nagedacht, maar het was in elk geval een schot in de roos.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Dat is natuurlijk een prachtzin. Maar bij Elsschot is het lang zoeken voor je een zin aantreft die géén schot in de roos is. 'De Keizer was sigarenfabrikant.' Ook mooi om mee te beginnen. Of 'Ik had de man die één tafel verder tegenover mij zat, reeds een paar keer aangekeken ...'

      Verwijderen
    2. De aanhef van hoofdstuk XX: "Uit de diepste diepte kom ik aan de oppervlakte en met een zucht van verlichting heb ik de ketting weder om mijn enkel gesmeed. Ik ben vandaag teruggekeerd naar de General Marine."

      Verwijderen
    3. En dan die slotzinnen: 'En gij, Alfred, neemt al dat geld niet mee naar zee want dat is niet aan te raden. Geef een deel aan uw vrouwtje, daar zal het veilig zijn. Maar zet gerust uw pet schuin, fluit een vrolijk deuntje voor uw fornuis en laat uw lied in de kroegen van Shanghai weerklinken dat de ruiten daveren. Want zoals Prediker gezegd heeft, jongen, er is voor alles een tijd.'

      Verwijderen
  2. Ja, maar die zinnen komen uit Pensioen en niet uit Kaas. :-)

    BeantwoordenVerwijderen