vrijdag 19 februari 2021

De wetenschappelijke consensus en de kritische burger


      Voor ik hun boekje las, was ik bang dat Boudry en De Ceulaer* op elke bladzijde het argument van de ‘wetenschappelijke consensus’ zouden gebruiken . Dat is niet het geval. Dat komt vast omdat ze de beperkingen van dat argument inzien, maar ook omdat ze betreffende corona zelf wat buiten de consensus staan. Hun crash-the-curve is nog altijd controversieel, en mensen als Yaneer Bar-Yam en Nassim Nicholas Taleb waar zij zich achter scharen, geven niet de grondtoon aan binnen de epidemiologie. Die laatste is zelfs geen epidemioloog, en meestal heeft Boudry het niet graag als wetenschappers sterke uitspraken doen over een domein waar ze niet in gespecialiseerd zijn, vooral als die uitspraken hem niet zinnen. Ook is de consensus rond corona vaak fout geweest: over de mondkapjes, over de aërosolen, over de besmetting van de kinderen op school.
    In plaats dus van eenzijdig de wetenschappelijke consensus in te roepen, huldigen de auteurs een gezond scepticisme. Zo schrijven ze onder meer: ‘Toch kunnen kritische burgers [die geen specialisten zijn] helpen om het kaf van het koren te scheiden en om experts uit te dagen, op voorwaarde dat ze [de burgers] deugdelijk redeneren en zich zo goed mogelijk informeren over wetenschappelijke inzichten.’ Daar ben ik het grondig mee eens. En dat die burgers ook zelfkritisch moeten zijn, ook dáár ben ik het mee eens. Als leraar kreeg ik dikwijls richtlijnen van hogerhand dat ik mijn leerlingen ‘kritische zin’ moest bijbrengen. Ze moesten meningen ‘in vraag leren stellen’. Dat vond ik ook, maar dan toch zeker ook hun eigen meningen.
     Boudry geeft in het boek een verklaring waaróm geïnformeerde leken de zaken soms scherper zien dan de specialisten, namelijk omdat ze niet bezwaard zijn door oude kennis die niet van toepassing is op een nieuwe situatie. Er kan zelfs een woordje van lof af voor de sociale media: ‘Wie tijdens deze pandemie betrouwbare informatie over mondmaskers wilde, kon die haast makkelijker op sociale media vinden dan in de landelijke kranten of op de tv-zenders.’
     En zelfs die sociale media heb je niet altijd nodig. Helemaal bij het begin van de coronacrisis heeft een collega op school mij uitstekend voorgelicht. Dat covid geen griepje was. Dat de ‘collateral damage’ aanzienlijk kon zijn als men de gewone gezondheidszorg zou terugschroeven. En dat de grote besmettelijkheid van corona wees op mogelijke verspreiding door aërosolen. Dat was allemaal ongeveer het tegenovergestelde van wat de experts toen beweerden.  Hun bewering dat mondkapjes niet werkten, beantwoordde mijn collega met een krachtig: tarara! Verder wist ik ook zonder haar uitleg dat scholen wel degelijk een ‘hulpmotor’ bij virusverspreiding kunnen zijn. Ik heb wel eens op een schoolbus gezeten.
     Naast de ‘burden of knowledge’ zijn er nog veel meer redenen waarom wetenschappers zich kunnen vergissen. Ze kunnen uit de grote hoeveelheid feiten, cijfers en studies geneigd zijn om die te kiezen die hen het beste uitkomen. Misschien is de kwestie gepolitiseerd en speelt hun politieke overtuiging mee. Misschien beleven zij een ‘moment de gloire’ en gaan ze spreken als beleidsmensen in plaats van als wetenschappers. Misschien willen ze de aandacht trekken door een extreem standpunt in te nemen, of door iets anders te zeggen dan hun collega’s.
     Wat dat laatste betreft: ik geloof dat het omgekeerde vaker voorkomt en dat experts hun status proberen te verhogen door vooral hetzelfde zeggen als hun collega’s. De Ceulaer noemt dat ‘rally around the flag’. Hij bespreekt dat in verband met de pers, maar er is geen reden waarom het niet ook op wetenschappers van toepassing zou zijn. Het zou af en toe wel eens de verklaring kunnen zijn van een of andere ‘wetenschappelijke consensus’. Er is in de psychiatrie heel lang een consensus geweest over de waarde van Freuds dromentheorie. Kritiek kwam van buitenstaanders als Karel van het Reve en Vladimir Nabokov, die achteraf gelijk bleken te hebben.
     In hedendaagse polemieken lees je soms het woord ‘wetenschapsontkenner’. Dat lijkt mij, naast een scheldwoord, ook een veralgemening te zijn. Er zijn namelijk verschillende wetenschappen en ze hebben een verschillende graad van zekerheid. Die van wiskunde is groter dan die van sociologie. Zo interpreteer ik toch
 het liedje van Tom Lehrer, al moet eraan toe worden gevoegd dat Lehrer zelf een wiskundige was, en zich niet noodzakelijk objectief opstelde in de materie. Zo is er, geloof ik, ook een afnemende zekerheidsgraad als we van microbiologie, over virologie en epidemiologie, naar ‘algemene gezondheidswetenschappen’ afdalen.
     Als regel vermindert de zekerheidsgraad van een wetenschap naarmate ze afhankelijk is van statistische modellen met veel variabelen. Boudry geeft een goed voorbeeld van wat wetenschap met wél een hoge zekerheidsgraad vermag: ‘Binnen enkele weken na de uitbraak, op 10 januari 2020, kenden wetenschappers het volledige genoom van SARS-CoV-2, tot op de laatste letter. Niet meer dan vijf dagen later werd het eerste vaccinontwerp ontwikkeld.’ Dat kan de wetenschap dus wel, en er volgt niet veel ‘ontkenning’ op. Maar een jaar na de uitbraak, heeft men nog altijd de grootste moeite om de dodentol van België, Zweden en Noorwegen met elkaar te vergelijken. Hoeveel moeilijker moet het dan niet zijn om ook nog eens met enige mate van zekerheid uit te maken waarom die dodentol in die drie landen zo verschillend is?
     Boudry en De Ceulaer geven de ‘kritische burger’ een aantal adviezen om zich te oriënteren tegenover de schijn van wetenschappelijke consensus, en tegenover de werkelijkheid van wetenschappelijke onzekerheid. De auteurs formuleren vuistregels voor het deugdelijk denken. Zo moeten we een bepaalde coronamaatregel niet verwerpen omdat hij niet erg effectief is. Het is niet de maatregel op zich maar de combinatie van maatregelen die het hem doet. De auteurs noemen dat het Zwitserse Kaasmodel, omdat één plakje vol gaten zit en alles doorlaat, maar als je er een stapeltje van maakt worden de gaten van het ene plakje afgedekt door een volgend plakje met ándere gaten. Hoe dikker het stapeltje, hoe minder er wordt doorgelaten. Toegepast op corona: er kan altijd een extra maatregel bij, dan zal het nóg veiliger zijn. 
     Helaas is er een probleem met vuistregels. Als je wat zoekt, vind je er wel een andere, die ook meteen een ander resultaat oplevert. Neem bijvoorbeeld het beginsel van de afnemende meeropbrengst: volgens dat  beginsel zal elke extra maatregel minder extra veiligheid opleveren, zodat bij teveel maatregelen de kostenbaten verhouding uiteindelijk negatief wordt. Je kunt dus, met dat beginsel voor ogen, makkelijk verder met een of twee maatregelen minder, zonder dat je al te veel veiligheid verliest. Kort gezegd: als het om vuistregels en beginselen gaat, komt het erop aan ze goed te kiezen.
     En ook je experts moet je goed kiezen. Wat doe je bijvoorbeeld als de ‘officiële virologen en epidemiologen van een land een - naar je mening - te slappe aanpak van corona voorstaan. Dat is wat in België gebeurde volgens De Ceulaer. Dan moet je ze met ‘lastige vragen’ overvallen. Je moet de ‘overheid uitdagen, schijnbare vanzelfsprekendheid ter discussie stellen en het debat aanzwengelen. Niet met complotgekkies of wetenschapsontkenners. Wel met bonafide stemmen, vaak uit het buitenland, die met de plaatselijke experts van mening kunnen verschillen.’ Dat is mooi. Maar wanneer is iemand een ‘bona fide stem’? Ik denk: als die ongeveer hetzelfde zegt als De Ceulaer.  De Zweed Anders Tegnell is dat niet, maar Yaneer Bar-Yam en Nassim Nicholas Taleb zijn dat wel. De eerste is een wetenschappelijke ‘spookrijder’, en de andere twee rijden op hetzelfde baanvak als Boudry en De Ceulaer. Met wetenschappers doe je zoals je bij kersen doet: je begint met degene die er voor jou het best uitzien.
    Ik doe dat zelf ook natuurlijk. Ik had daar het voorbeeld van Boudry en De Ceulaer niet voor nodig. In de wetenschappen met lage zekerheidsgraad zijn er lui  die praatjes hebben die mij aanstaan, en anderen die praatjes hebben die mij niet aanstaan. De eerste probeer ik zo goed mogelijk te begrijpen, de tweede laat ik wat links liggen en ik probeer ze, uit beleefdheid, zo min mogelijk als ‘spookrijders’, ‘grote roergangers’ of ‘niet bona fide wetenschapsontkenners’ te omschrijven.

 

* Ik heb over het boekje van Boudry en De Ceulaer al twee stukjes geschreven: hier en hier. Begin maart van vorig jaar heb ik als ‘kritische burger’ volgend stuk geschreven: hier.

2 opmerkingen: