vrijdag 12 februari 2021

De memoires van Jo Komkommer


      Toen ik op Facebook een aankondiging zag voor het boek De opkomst en ondergang van de Citroën Berlingo van Jo Komkommer, dacht ik dat het niets voor mij was. Ik heb weinig interesse voor de geschiedenis van auto’s en iemand die als schuilnaam ‘Komkommer’ kiest, dacht ik, moest wel een flauwe grappenmakker zijn. Dat was een dubbele vergissing want ‘Komkommer’ is de echte naam van de auteur en het boek gaat niet over de geschiedenis van auto’s. Het is een bundel alleraardigste memoires – een genre dat ik erg genegen ben.
     Ook de toon van het boek bevalt mij: een combinatie van melancholie, humor en zelfspot. Dat is niet zo’n moeilijke toon om te hanteren, maar als je hem héél héél goed wil treffen, dan moet je toch van goeden huize zijn. Vooral met die zelfspot is het oppassen: als heer wil je immers je waardigheid bewaren, anders word je een komiek, een clown of een hofnar. ’t Is een dunne grenslijn maar Jo blijft altijd aan de goede kant ervan. En overigens ís Jo natuurlijk van goeden huize: zijn grootvader, leren we, was een rijke diamantair.
     In een voor mij herkenbaar hoofdstuk beschrijft Jo hoeveel moeite hij moest doen om zijn rijbewijs te halen. De eerste keer, schrijft hij, faalde hij bij het vierde manoeuvre. Het vierde manoeuvre … zo ver ben ik de eerste keer niet geraakt. Ik moest alvorens de manoeuvres aan te vatten even de ruitenwissers aanzetten. Omdat ik de juiste hendel niet vond, werd ik meteen op de bus naar huis gezet. Maar de tweede keer verknoeide ik het inderdaad ook met de manoeuvres. Jo spreekt van een trillende rechtervoet. Bij mij was het niet alleen de voet, maar het hele rechterbeen dat ongecontroleerde bewegingen maakte, eerder schokken dan trillingen. En toen ik uiteindelijk toch slaagde voor de manoeuvres, volgde de vuurproef van het kruisend verkeer. Jo vat de paniek van de beginnende chauffeur in die situatie samen in een treffend detail:  de vreugde die hij voelt telkens wanneer het verkeerslicht op rood springt zodat hij even naar adem kan happen.
     Ook herkenbaar is de geringe aanleg voor klussen. Op pagina 152 van het boek staat een foto afgedrukt met als bijschrift ‘Klusjesman Jo maakt zich op om een gloeilamp te vervangen.
 Dat is op zich al grappig, maar met de foto erbij is het nog véél grappiger. Ik heb tenminste heel luid gelachen. Zelf kan ik redelijk goed gloeilampen vervangen. Ik heb hier in huis alle boekenkasten gemaakt van timmerpanelen. Maar elk jaar wordt het wat minder. Zo zie ik er, net als Jo, geweldig tegen op als ik een fietsband moet oppompen. Als kind kon ik het, maar nu heb ik er de grootste moeite mee. Ik ben dan, net als Jo, geneigd om het materiaal de schuld te geven en moet vechten tegen de verleiding om stante pede een nieuwe fietspomp te gaan kopen en meteen aan de fietsenmaker te vragen of hij, nu ik daar toch ben, snel wat extra lucht in mijn banden wil jagen.
     Eigenlijk zijn het die herkenbare hoofdstukken die ik het liefste lees. Jo vertelt ook heel boeiend over zijn verleden als reisleider in Californië, zijn verblijf in San Francisco, zijn fietstochten met vrienden, zijn kaartavonden, zijn ervaringen als marathonloper, en nog veel meer. Maar als ik díe hoofdstukken lees, wordt mijn plezier een beetje vergald door jaloezie. Bij memoires van Grote Mannen heb ik die jaloezie niet. De bronnen van de Nijl ontdekken is niets voor mij. Ik zou opzien tegen de moeite.
     Maar wat Jo heeft meegemaakt, dat hàd mijn leven kunnen zijn. Californië, San Francisco, fietstochten, kaartavonden … met iets andere keuzes in mijn leven, met een iets avontuurlijker aanleg, met iets meer talent voor vriendschap, had ik dat ook allemaal gehad. Vooral dat verblijf in San Francisco spreekt tot mij, in een huis dat Jo als een ‘vrijstaat’ omschrijft, samen met een stel twintigers die ‘de schemerzone tussen de onbezonnen kinderjaren en het opnemen van maatschappelijke verantwoordelijkheid als een uitgesteld paradijs beleefden’ … Die Amerikaanse fanfare van honger en dorst wordt erg aanstekelijk beschreven.  Wat had ik graag in die fanfare meegelopen.
     Tussen het schrijven van memoires door is Jo ook bijna 25 jaar receptionist geweest in een Antwerps hotel. Zoals hij het beschrijft, moet dat een fijn bestaan zijn. Toch kwam ook voor hem na een kwarteeuw het ‘is-dit-het-maar?’-gevoel. Hij wou iets nieuws proberen. Hij zocht daarom een loopbaanbegeleidster op, en na een reeks gesprekken stond haar conclusie vast: ‘Ik zie in jou een geboren leraar Frans.’
     Dàt ben ik dan weer wel geweest. En daarna leraar Nederlands, wat nóg fijner was.

 

* Ik heb al eerder iets geschreven over het boek (hier). Het is in eigen beheer uitgegeven (zie ook hier en hier), werd gedrukt op de persen van Education Prolétarienne/Proletarische Opvoeding, en kan met een Messenger-berichtje besteld worden bij de auteur (hier). Onder andere Kees van Kooten en Christophe Vekemans lieten zich gunstig uit over de eersteling van de auteur: Dinsdagen in november.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten