donderdag 12 mei 2022

Jeroen Brouwers, Karel van het Reve en Elsschot

      Door Jeroen Brouwens is mijn leven een stuk lastiger dan het anders geweest zou zijn. Ergens heeft hij gezegd of geschreven dat een schrijver die meer dan twee keer het woord ‘maar’ gebruikt op één bladzijde bewijst dat hij zijn vak niet kent. Als ik een argumenterend stukje schrijf, heb ik vijftien keer ‘maar’ gebruikt voor ik het weet. Daar probeer ik er dan enkele van te schrappen. Een enkele keer kun je ‘echter’ of ‘evenwel’ of ‘daarentegen’ schrijven, maar in de meeste gevallen moet je hele zinnen herschrijven om de noodzaak van een voegwoord weg te nemen. ‘t Is een heel karwei*.
     In de talrijke officiële en officieuze necrologieën en necrologietjes die ik voorbij heb zien komen, wordt Brouwers geprezen voor zijn stilistische virtuositeit. Je moet een hond zijn om die virtuositeit te ontkennen. Ik geef meteen toe dat ik zijn romans niet ken want ik lees weinig en traag. Ik ben nu al weer drie weken in Illusions perdues bezig en ben amper halverwege. Maar Brouwers zijn polemische stukken in Vlaamse leeuwen heb ik toen ze uitkwamen zonder tegenzin gelezen, de stukken over Elsschot en Karel van het Reve zelfs twee keer, omdat het onderwerp mij interesseerde.
    Als polemist heeft Brouwers zowel goede als flauwe vondsten. Als hij Gerard Walschap aanvalt noemt hij hem ‘baron Sjeraar’ wat ik flauw vind, maar zijn typering van Ward Ruyslinck als ‘literaire luxe-coiffeur’ vind ik dan weer briljant. Je mag gelijk welke foto van Ruyslinck van het net halen: altijd staat hij erop als coiffeur. Vaak ook zijn de vondsten noch flauw, noch briljant. Over Johan Anthierens schrijft Brouwers dat hij ‘een stijl bezigt die nog het meest doet denken aan ballet, uitgevoerd door reumapatiënten’. Mja … Anthierens … ballet … reumapatiënten – ik zie het niet**.
     Ik heb ergens anders al iets geschreven over mijn voorkeur voor korte polemieken***. Die van Brouwers vind ik meestal te lang. Ik begrijp niet waar hij zich over opwindt. Hij heeft jarenlang als medewerker van Manteau boeken van Vlaamse auteurs gecorrigeerd op het Nederlands. Dat was een heel verdienstelijk werk. Wat ik dan niet begrijp is dat hij daar zo razend van werd. ‘Ik protesteerde niet tegen het feit dat ik dat moest doen, ik protesteerde tegen het feit dat het moest gedaan worden, dat zó literatuur tot stand komt.’
     Zelf zie ik dat bezwaar niet. Een Vlaamse auteur schrijft een – hopelijk – mooi boek, en gebruikt daarbij helaas, zonder dat hij dat zelf weet, allerlei woorden die wel in Vlaanderen maar niet in Nederland gebruikt worden. Hij schrijft zinnen als ‘Hij noemt François maar ze heten hem Sus’. Dan is het een prachtige regeling dat een eindredacteur die tekst leest en ‘noemen’ door ‘heten’ en ‘heten’ door ‘noemen’ vervangt. De zin verandert daardoor niet fundamenteel van esthetisch gehalte, maar juist is juist. Regionalisme in uitspraak en woordkeus krijgt iets ‘lelijks’ als je een keer weet dat het om een fout gaat, ook al is het alleen een fout tegen conventies****. Als ik een spatie zie voor een kommapunt of een vraagteken, vind ik dat nu ook lelijk. De Fransen vinden het, geloof ik, mooi.
    Wat had Brouwers toch tegen die regeling? Dat de correctie in het geniep gebeurde, ja, dat stoot tegen de borst. Maar verder kan een auteur toch een uitstekend boek schrijven, met rake observaties, pittige dialogen, meeslepende scènes, beeldende beschrijvingen en originele vergelijkingen terwijl hij er met de beste wil van de wereld niet in slaagt de ABN-Gids van Paardekooper of Hoe zeg en schrijf ik het van Heidbuchel uit het hoofd te leren. Sinds Adam Smith kennen we het ‘absoluut voordeel’ van de arbeidsdeling. Waarom zou dat niet gelden in de literatuur? De schrijver schrijft en de redacteur redigeert. Overigens vind ik wel dat een begaafd auteur als Brouwers, die zelf best observaties, dialogen, scènes, beschrijvingen en vergelijkingen kon neerschrijven gerust mocht protesteren dat hij zich bezig moest houden met een werkje als het schrappen van honderden Vlaamse woorden in een boek, zonder dat dat veel bijdroeg aan of afdeed van de literaire kwaliteit. Als hij tegelijk ook de stijl moest verbeteren, is het weer een andere zaak.
     Ik schreef hierboven al dat ik Brouwers zijn stukken over Elsschot en Karel van het Reve twee keer gelezen had. Ik heb het zonet opnieuw gedaan. Vooral het stuk over Karel van het Reve lees ik graag. Ik ben het ongeveer met niets eens van wat Brouwers schrijft, maar het leuke is dat in deze polemiek de stijl van Karel voortdurend gepasticheerd wordt. Dat levert mooie zinnen en alinea’s op. ‘De psalmist’, schrijft Brouwers, ‘formuleert niet als Karel van het Reve, anders zou hij hebben geschreven: “Een van de dingen die de hemelen toen vertelden en die ze nog steeds vertellen, een vertelling die toen in hen opkwam en waarover ze nog steeds niet uitverteld zijn” … ’t Is bedoeld om Karel belachelijk te maken, maar ik vind het mooi.
    Brouwers valt over de thesis van Karel dat je niet te veel synoniemen moet gebruiken, niet te veel mag 
variëren. Tja. Karel overdrijft graag, maar sinds Fowler’s The Kings English weten we dat er zowel een probleem is met ‘awkward repetition’ als ‘awkward variation’. Sinds Pinkers Elements of Style weten we zelfs waaróm ‘variation’ een gevaarlijk stilistisch instrument is, dat met de nodige omzichtigheid moet worden gebruikt. Ik zie Karels opmerking als een aanzet om over die vragen na te denken, maar Brouwers denkt dat hij de discussie kan beslechten door talrijke voorbeelden aan te halen waarin Elsschot succesvol de ‘elegant variation’ toepast. Hetzelfde geldt voor Karels opmerking dat vergelijkingen niet als eerste doel hebben om te verduidelijken. Bouwers besluit daaruit dat Karel vergelijkingen ‘idioot’ vindt en citeert alweer tientallen voorbeelden van goede vergelijkingen bij Elsschot. Zo’n opsomming is naast de kwestie.
    Als ervaren stilist zou Brouwers moeten weten dat er voor het schrijven eigenlijk weinig regels bestaan – ook niet die dat je het stopwoord ‘eigenlijk’ moet vermijden. Brouwers hekelt Karels gewoonte om in zijn Geschiedenis van de Russische letterkunde bladzijden lang over ‘hij’ te spreken zonder te verduidelijken over wie het gaat: de auteur, zijn vader, zijn grootvader, zijn broer, zijn uitgever, zijn liefdesrivaal ... Ik zie dat anders. Er is niemand die vaker in zijn lectuur blijft haperen omdat hij niet weet wie of wat ‘hij’, ‘zij’, ‘het’ of ‘er’ is. Het straffe voor mij is dan dat Karel bladzijden lang ‘hij’ kan schrijven zónder dat ik blijf haperen.
     Brouwers was overigens geen liefhebber van Elsschot. “De Vlaamse literatuur,” schrijft Brouwers, “heeft grotere schrijvers voortgebracht dan de brave Willem Elsschot.” Ikzelf ken die grotere schrijvers niet, ik vind niet dat Elsschot ‘braaf’ is, en ik zie niet goed wat ‘braafheid’ met literaire kwaliteit te maken heeft. Maar smaken verschillen. Even goede vrienden. Dat Elsschot af en toe uit onkunde gallicismen gebruikte, zal ik niet in twijfel trekken. Brouwers merkt op dat sacoche in hoofdstuk X van Tsjip eigenlijk handtas moet zijn, dat sacoche een Frans woord is, en dat men het woord ‘in de Statenbijbel vergeefs zal zoeken.’ Die verwijzing naar de Statenbijbel is een sneer aan het adres van Karel van het Reve die Elsschots taal met die van de Statenbijbel vergeleken had, maar zelf dacht ik meteen dat het woord handtas misschien evenmin in die bijbel staat. Wat verder schrijft Brouwers: ‘Zo ook heeft hij [Elsschot] het over een tailleur, in de betekenis die men in de Statenbijbel zou zien vernederlandst tot mantelpakje.’ Ik ben, net als Karel van het Reve nogal ‘lui’ aangelegd – het ultieme verwijt van Brouwers aan Karels adres , en zal het dus niet opzoeken, maar zou de Statenbijbel echt het woord ‘mantelpakje’ bevatten?*****
     Boven alles zit ik met volgende alinea in mijn maag. Brouwers schrijft: “Geloof mij, het doet mij pijn, zo te zitten vitten op het taalgebruik van Elsschot, wiens meesterwerken ook ik bewonder (zij het dat ik niet van mening ben dat àl Elsschots werken meesterwerken zouden zijn, integendeel: het merendeel van Elsschots oeuvre is middelmatig).” Ik weet niet hoe dat bij u, lezer, overkomt, maar die tussenzin “wiens meesterwerken ook ik bewonder” klinkt in mijn oren als een valse noot. Je hoort de dame protesteren, met schrille stem.

     

* In dit stukje heb ik de achttien maars laten staan. Als illustratie zeg maar.

** Een reactie van Facebookvriend Pieter Laleman doet mij twijfelen. Hij schrijft: . ‘De zenuwachtige bewegingen van Anthierens, de soms lijzige stem die plots onderbroken werd door een staccatolachje of een zenuwachtige trek aan de sigaret; lijzig en soms vals traag als een kunstschaatster seconden voor een pirouette , met stemgeluid dat kraste als ijzer op ijs. De wat krampachtig aandoende zithouding met het ene been over het andere geslagen, en dan toch een helder geformuleerde kaarsrechte verbale lijn: ja, dat reumaballet zag ik plots helemaal.’

*** Zie hier.

*** Ik ben het volkomen eens met Brouwers zijn pleidooi voor correct Nederlands – zoals in Een kluchtige samenspraak die begint met de zin ‘Meneer, de broek die u daar aan heeft, past u niet.’ Hij schrijft ook ‘Van de broek die u aan heeft, is met weinig moeite een nette, een behoorlijke broek te maken, zelfs een mooie broek, zelfs een chique broek.’ Dat ‘weinig moeite’ vind ik overdreven. 

**** Ik stoor mij hier aan de formulering, niet aan de gedachte zelf. De redacteurs van de Statenbijbel waren inderdaad succesvol in het weren van gallicismen.

1 opmerking:

  1. Het voorbeeld van 'heten' en 'noemen' is de lat toch erg laag leggen. Iemand die dat soort fouten maakt heeft toch een zeer beperkte taal-kunde.

    BeantwoordenVerwijderen