dinsdag 5 maart 2024

Abominabele arbeidsomstandigheden


      In haar boek Dubbelganger geeft Naomi Klein een verklaring voor het succes van complottheorieën. Ze heeft om zo te zeggen een complottheorie-theorie, die ze uiteenzet in het hoofdstukje: ‘Het complot heet … kapitalisme.’ Het komt hierop neer: de kapitalistische vrije markt veroorzaakt veel ellende en de mensen zoeken een schuldige voor die ellende – alleen zoeken ze die, daartoe aangespoord door rechtspopulisten, op de verkeerde plaatsen. Aangezien mijn stukjes over Klein altijd te lang zijn, zal ik zwijgen over de complotten en alleen over die ellende iets zeggen. Ik doe een greep uit het proza van Klein, met de concreetste voorbeelden  

  • Elk laatste beetje efficiëntie wordt geperst uit de mensen die ons met busjes en vrachtwagens onze bestellingen komen leveren*
  • In kledingfabrieken in Dhaka (Bangladesh) werken jonge vrouwen die het risico lopen levend te verbranden 
  • In de gsm-fabrieken in Shenzhen (China) worden zelfmoordvangnetten aangebracht die wanhopige werknemers moeten opvangen 
  • In Manilla moeten content moderators de hele dag staren naar onthoofdingen en kinderverkrachtingen zodat onze sociale-mediafeeds schoon blijven
  • In Los Angeles worden bij grote branden gevangenen ingezet die voor dit levensgevaarlijke werk een paar luttele dollars per dag krijgen
  • In de VS zijn migranten tussen de giftige dampen in de weer om aardbeien en avocado’s te plukken; ze hebben geen ziekteverzekering en geen bescherming tegen afdanking 
  • In de Schaduwlanden zijn er plekken waar lichamelijke mishandeling en seksueel misbruik door leidinggevenden en bewakers schering en inslag is 
  • Magazijnmedewerkers in New Jersey krijgen geen pauzes die lang genoeg zijn om naar het toilet te gaan
  • Illegale migranten hebben niet de minste juridische bescherming tegen extreme uitbuiting 

    Het zijn dit soort misstanden die J.S. ertoe aanzetten om zijn wanhopige vragen te stellen: ‘Wat ik niet begrijp aan Clerick is wat hij denkt en voelt als hij bijvoorbeeld bij Klein leest over uitbuiting en erbarmelijke werkomstandigheden etc. Leest hij daar gewoon over? Beredeneert hij dat dit nu eenmaal de jammerlijke neveneffecten zijn van een verder geweldig systeem?  Acht hij het zwaar overdreven?  Denkt hij dat de vooruitgang en technologie het mettertijd wel zullen oplossen en we gewoon geduld moeten uitoefenen?’
     Wat Clerick voelt zal wel niet zoveel verschillen van wat de meeste andere mensen voelen. Ik voel mij beschaamd dat ik zoveel geluk heb. Ik huiver bij de gedachte dat ik in een volgend leven zelf in de Shadowlands van het heden of verleden terechtkom. En ik ben blij dat ik indertijd na enkele jaren de fabriekswereld de rug heb toegekeerd, een wereld waar ik op een slechte dag de indruk had dat ‘elk beetje efficiëntie uit mij werd geperst.’
     Dat is wat ik voel. Wat ik denk is een heel andere zaak. Ik denk bijvoorbeeld dat de vrije markt geen ‘geweldig systeem’ zou zijn als het niet de beste kansen bood om de ‘neveneffecten’ zo snel mogelijk uit de wereld te helpen. Ik denk niet dat de ernst van die toestanden ‘overdreven’ kan worden, maar wel dat ze dankzij de vrije markt veel minder vaak voorkomen dan vroeger. Ik denk dat er inderdaad voor sommige problemen – zoals dat van de content moderators die de hele dag naar gruwelijke beelden moeten kijken – een technologische, AI-oplossing moet worden gevonden. En ten slotte : ik denk niet dat geduld veel oplost, maar ongeduldig de verkeerde recepten toepassen is nog erger.
       Een van de misstanden die het meest tot de verbeelding spreekt van een verwend lid van de westerse middenklasse als ikzelf, is die van de arbeidsomstandigheden: lange uren, brutale opzichters, onveiligheid, brandgevaar, giftige dampen, geen mogelijkheid om naar het toilet te gaan. Alleen al dat laatste is voor een zestigplusser met een vergrote prostaat een vreselijk scenario om aan te denken.
     Maar als we het nuchter bekijken, ziet de zaak er enigszins anders uit. Dan zijn die slechte werkomstandigheden in de eerste plaats een gevolg van de lage lonen. In een land of sector met heel lage lonen, zullen werknemers over het algemeen de voorkeur geven aan een werkgever die iets hogere lonen uitbetaalt 
– zodat ze hun kinderen te eten kunnen geven – dan aan een die meer geld uitgeeft voor brandveiligheid. In een land met hogere productiviteit en hogere lonen daarentegen zullen werknemers en werkgevers een evenwichtiger keuze maken.
     Dat erbarmlijke werkomstandigheden en lage lonen twee kanten zijn van dezelfde munt, is iets wat niet iedereen inziet. In de jaren 60 en 70 kon je priesters en Davidsfondsmensen horen afgeven op het afstompende werk aan ‘de lopende band.’ Over lonen maakten ze zich minder druk, want die dienden alleen maar voor consumptie, voor het aankopen van koelkasten en het laten plaatsen van oud-Vlaamse haarden. 
     Wie wel goed het verband inzag tussen lage lonen en abominabele arbeidsomstandigheden, was Emile Zola, een eeuw vroeger. In Germinal beschrijft hij hoe de mijnwerkers hun energie moeten verdelen over het kappen van steenkool enerzijds, en het plaatsen van stutwerk voor de veiligheid anderzijds. Allemaal kappen ze liever steenkool, want ze worden per kar betaald, en die mijnen storten maar af en toe eens een keertje in. Dat is een begrijpelijke houding. Het is pas als de lonen een redelijk peil benaderen dat de werknemers meer eisen gaan stellen aangaande wat vroeger, in poëtischer tijden, heette ‘de veiligheid, de hygiëne en de verfraaiing der werkplaatsen’.
      Hoe zit dat met de lonen in de shadowlands – en dan vooral in de arme landen waar de shadowlands de grootste oppervlakte innemen? Een ding is zeker: de lonen zijn er laag. En naar onze normen extreem laag. En een tweede ding dat zeker is: die lage lonen zijn het hoogst voor wie in een multinational tewerk is gesteld. Zo’n bedrijf wil om te beginnen de beste arbeiders aantrekken; het bedrijf is ook redelijk productief zodat een iets hoger loon in de boekhouding amper opvalt, en ten slotte wordt het geleid door westerse kaders die westerse normen gewend zijn. Een schoolvriend van mij ging later werken voor een Belgische multinational en kwam daarbij vaak terecht in Aziatische filialen. Van de plaatselijke beleidsmensen kreeg hij herhaaldelijk de vraag om de lonen zeker niet te hoog in te stellen. Te hoge lonen waren een doorn in het oog van andere bedrijven in de buurt en zouden bovendien de economie kunnen ‘verhitten’.
     Die multinationals werken echter ook met toeleveringsbedrijven, en daar is de situatie anders. De productiviteit is er laag, de arbeiders zijn er minder geschoold, en de normen die een plaatselijke ondernemer voor ogen heeft zijn niet de westerse. Toch wil zo’n ondernemer ook winst maken door op lonen – en dus ook op arbeidsomstandigheden – te besparen. Aan de andere kant, en dat is het goede nieuws, moet hij de lonen nog altijd op een, naar plaatselijke maatstaven, redelijk peil brengen om arbeidskrachten aan te trekken, bijvoorbeeld uit de landbouwsector. En nog beter nieuws: dat redelijke peil is al decennia aan het stijgen, en nog sneller sinds de neoliberale omslag van de jaren ’80 en ’90. Het is goed dat iemand als Naomi Klein erop uit trekt om voorbeelden te verzamelen van waar het nog allemaal gruwelijk slecht is, maar het is ook goed dat mensen als Rossling, Pinker en Norberg wijzen op de algemene tendens van verbetering.
     De moeilijkste vraag van J.S. om te beantwoorden is zijn laatste: ‘Moeten we misschien gewoon geduld uitoefenen?’ De Engelse liberale historicus Thomas Macauley was een groot voorstander van geduld. In een stuk dat hij schreef rond 1830, betoogde hij dat de regering niet te veel moest ingrijpen in sociale kwesties.  Ze moest ‘het kapitaal vrijlaten om zijn meest winstgevende bestemming te vinden.’  Dat was de beste garantie voor een vooruitgang waar iedereen wel bij zou varen. Engeland zou in 1930 onvergelijkelijk veel rijker zijn dan in 1830, voorspelde hij, zoals het in 1830 ook veel rijker was dan in 1720.** 
     Je kunt de uitspraken van Macauley lezen als een pleidooi voor geduld. De brave man heeft in elk geval gelijk gekregen. Het dagelijks inkomen van de gemiddelde burger in rijke landen is, tussen 1800 en vandaag, gestegen van ongeveer drie tot ruwweg 100 dollar, een stijging van 3000 procent. Er zijn goede redenen om aan te nemen dat de landen van het Zuiden dezelfde weg opgaan, en veel sneller dan de rijke landen dat hebben gedaan***, omdat de technologie al voorradig is.
     Toch heeft Macauleys oproep tot geduld iets onbevredigends, iets zelfgenoegaams, iets Victoriaans. Er is immers ongelijkheid, en bij schrijnende armoede stoot die meer tegen de borst. Volgens econoom en statisticus Arthur Bowley worden de opbrengsten van een bedrijf de laatste eeuwen globaal verdeeld volgens de magische verdeelsleutel 63 / 37 procent. 63 procent moet worden verdeeld onder de talrijke werknemers, en 37 procent moet worden verdeeld onder de weinige eigenaars, die dat geld dan gebruiken voor luxe-consumptie of investering. Maar er is geen reden waarom werknemers zich in alle omstandigheden bij zo’n verdeling, en vaak nog een ongunstigere, zouden neerleggen. Misschien kunnen ze door collectieve actie wel enkele procentjes meer te pakken krijgen. Heel veel verschil zal het zonder productiestijging niet maken, maar bij extreme armoede kunnen alle beetjes helpen.
      En daar komt nog iets bij. Mensen in armoede kunnen in apathie verglijden. Het gevaar bestaat dat ze zichzelf als sukkelaars beschouwen. Een van de manieren om hun waardigheid te herwinnen bestaat erin zich te verenigen, actie te ondernemen, syndicaten en comités op te richten, eisen te stellen, en af en toe hun zin te krijgen. Naomi Klein beschouwt collectieve protestactie als de werkplaats waar de Nieuwe Mens wordt gesmeed. Ik zie dat anders. De Oude Mens is voor mij goed genoeg. Maar zo’n collectieve actie kan wel helpen om respect af te dwingen en zelfrespect op te bouwen. Actie en verzet zijn trouwens het enige wat overblijft voor een mens die waardig wil overleven als het gaat om ‘plekken waar lichamelijke mishandeling en seksueel misbruik door leidinggevenden en bewakers schering en inslag is.’ In zulke gevallen is geduld een moreel kwaad, en is zowat elke vorm van verzet moreel gerechtvaardigd, de juridische en desnoods de andere.
     Collectieve actie in de arme landen is ook niet zonder gevaren. Links-populistische politici kunnen ze aangrijpen om een antiliberaal en economisch destructief beleid te voeren, waar de armen misschien niet de eerste maar zeker de uiteindelijke slachtoffers van zijn. Dat is een kwestie waar ik mij niet mee bezig houd. Dat moeten ze maar in de arme landen zelf  uitvechten. En iemand zoals ik, die in het welvarende westen leeft, en noch het zakeninstinct, noch de daadkracht heeft om zelf een bedrijf op te richten, moet niet bepalen welk niveau van lonen en arbeidsomstandigheden zowel sociaal als economisch aanvaardbaar is.
     Er is iets wat nog erger is. Als men toch mijn gevoelens wil peilen:  ik word woest als iemand de abominabele toestanden ergens anders in de wereld inroept om de facto protectionisme goed te praten****. Dat is in het beste geval ondoordacht en het in slechtste geval hypocriet. Laten we duurzame kleren kopen van bij ons in plaats van rommel in te voeren die geproduceerd wordt in shadowland-fabrieken! Je moet niet lang nadenken om te begrijpen wat dáár de gevolgen van zijn voor de werknemers van die shadowland-fabrieken. Of nog: Laten we internationale druk uitoefenen zodat die Derde-Wereldproducenten eindelijk eens naar onze normen fatsoenlijke lonen en correcte arbeidsvoorwaarden aanbieden! Mocht dát gebeuren, en vooral mocht dat te snél gebeuren, dan kunnen die laagproductieve bedrijven meteen hun deuren sluiten, in plaats van concurrentieel te blijven en langzaam uit te groeien tot hoogproductieve bedrijven, met hoge lonen en betere arbeidsvoorwaarden. 

* Ken Loach geeft over de wereld van de pakjesbezorgerij een mooie film gemaakt: Sorry, We Missed You. Door een ongelukkige samenloop van omstandigheden komt Ricky Turner, een ijverige pakjeskoerier, in de problemen. Helden die het slachtoffer zijn van tegelijk een precaire sociaal-economische situatie en van een ongelukkige samenloop van omstandigheden vinden we ook in andere werken met een soortgelijke strekking: Stephen in Hard Times (1854), Gervaise in L’assommoir (1876), Jurgis Rudkus in The Jungle ( 1905).

** De onvermoeibare Macauley drukt die eenvoudige gedachte uit in twee zinnen van samen 368 woorden. Je moet de passage voor de aardigheid eens opzoeken. Je vindt ze hier, en ze begint met ‘If I were to prophesy …’  

*** In de 19de eeuw verliep de stijging van de inkomens traag, in de 20ste snel. Daar kunnen veel redenen voor zijn. Een ervan lijkt mij te zijn dat er in de 19de eeuw verhoudingsgewijs meer geïnvesteerd werd door types als Ebenezer Scrooge, ten koste van de consumptie van de laagste klassen. Die investeringen vormden de voedingsbodem voor een snellere vooruitgang later. De ene generatie werd opgeofferd voor welvaart van de volgende. 

**** Over de voordelen van vrijhandel tegenover protectionisme, zie mijn stukje hier.

 

2 opmerkingen:

  1. 'Ik huiver bij de gedachte dat ik in een volgend leven zelf in de Shadowlands van het heden of verleden terechtkom.' Je mag gerust zijn, er is geen volgend leven!

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Ja, daar troost ik mij ook mee. Voor de zekerheid laat ik mij cremeren. Maar je weet maar nooit.

      Verwijderen