vrijdag 29 maart 2024

Viaene vs. Weyts

 


     Ik heb een verstandige vriendin die een blinde haat koestert tegen onze minister van Onderwijs Ben Weyts. Dat er dicht bij haar huis een grote verkiezingsaffiche hangt met de de kop van Weyts erop vindt ze een haar persoonlijk aangedaan onrecht. Zo hebben we allemaal wel wat. Ik kan bijvoorbeeld niet goed tegen de lach van Tom van Grieken. Vroeger, toen hij minder lachtte, kon ik hem beter verdragen. En dat mensen Weyts niet lusten, begrijp ik best. Als hij op televisie komt herhaalt hij voortdurend koppig hetzelfde, in dezelfde woorden. Andere politici doen dat ook, maar die gebruiken af en toe een synoniem.
      Op de inhoud van wat Weyts zegt, heb ik echter meestal weinig aanmerkingen. Dat de scholen tijdens corona niet te lang gesloten moesten blijven; dat leraren en scholen een grotere autonomie moeten krijgen; dat het onderwijs moet bouwen op een goede kennis van het Nederlands en niet op de thuistaal van de leerlingen; dat het niveau verhoogd moet worden in plaats van genivelleerd; dat leerlingen beter een herexamen krijgen dan een deliberatie voor een tekort; dat kennis centraal moet staan.
      En nu is er weer iets waardoor mijn sympathie voor Weyts nog verder is toegenomen. Hij heeft ruzie gehad met de inspecteur-generaal van de Vlaamse onderwijsinspectie, Lieven Viaene, en die Viaene ken ik nog van een interview in De Standaard van 11 juni 2020. ‘In de lessen Nederlands,’ zei hij toen ‘wordt te weinig ingezet op de evaluatie van spreek- en luistervaardigheid.’ Als je het mij vraagt wordt er in de lessen Nederlands te weinig ingezet op literatuuronderwijs en schrijfvaardigheid. Hij zei ook dat er op examens vragen werden gesteld die ‘te makkelijk of te moeilijk zijn’. Ik vind dat een goed systeem. Je moet zowel de absolute basiskennis toetsen – te makkelijke vragen – , als de gevorderde materie, - te moeilijke vragen – anders ga je nivelleren. Viaene zei ook nog dat in veel scholen – twee op de drie geloof ik – ‘de examens niet de juiste inhoud toetsen.’ Zo’n inspecteur die zoveel beter weet dan de leraar wat de ‘juiste inhoud’ is, daar heb ik het nooit op begrepen gehad. Ik dacht bij mijzelf: wat moet Weyts aanvangen met zo’n inspecteur-generaal? Zou die niet beter ontslag nemen? Viaene, bedoel ik. En dat is nu eindelijk, 4 jaar later, gebeurd.
     Naar aanleiding van dat ontslag kwam er in De Standaard een artikel over de hele geschiedenis, en een uitgebreid interview met Viaene. Het gaat vooral over de ‘onafhankelijkheid van de inspectie’ die volgens Viaene moet worden beschermd tegen de politieke druk van de overheid. Weyts antwoordt dat de inspectie de scholen inderdaad onafhankelijk, en zonder politieke beïnvloeding, moet kunnen beoordelen, maar dat ze daarbij wel het kader van de overheid moet volgen.
     Als buitenstaander kan ik niet oordelen over de concrete dossiers die Viaene aanhaalt. Hij heeft het over algemene rapporten die de inspectie had opgesteld, en waarvan Weyts de verwoording en het tijdstip van communicatie in handen wou nemen. Die rapporten zijn het laatste van mijn zorgen. En wat de principes betreft, is het altijd moeilijk om autonomie tegenover controle-van-bovenaf af te wegen. In het algemeen is ruime autonomie beter. Maar de problemen rijzen zodra er meningsverschillen zijn over de richting die men uit wil. Lieven Viaene werd als inspecteur-generaal aangetrokken door Onderwijsminister Pascal Smet, en het minste wat je kunt zeggen is dat die een andere richting uit wou dan Ben Weyts.
     Die meningsverschillen worden ook duidelijk in het interview met Viaene. ‘Vandaag wordt de discussie over onderwijskwaliteit,’ zegt hij, ‘veel te eng gevoerd. Dat is oneerlijk. Onderwijs gaat niet alleen over output, maar ook over ontwikkelingskansen, welzijn, ethiek, waarden, brede basiszorg … Van onze 37 kwaliteitsverwachtingen gaat er één over de leerresultaten.’ Kijk, dat lijkt mij de oude Pascal Smet-lijn. Als Weyts de discussie wat ‘enger’ wil toespitsen op de onderwijskwaliteit, sta ik volledig aan zijn kant. En als hij aan die ene verwachting van leerresultaten ongeveer evenveel aandacht wil besteden als aan de 36 andere, sta ik alweer aan zijn kant. Er is trouwens geen enkele reden om aan te nemen dat ontwikkelingskansen, welzijn, ethiek, waarden en basiszorg daar onder zullen lijden, noch dat ze zullen opfleuren als er veel over gezeurd, vergaderd en gerapporteerd wordt.
    Wat uit het interview met Viaene niet duidelijk naar voren komt, is hoe enorm de macht is van de onderwijsinspectie. Vroeger had je een inspecteur die om de twee jaar eens een lesuur bijwoonde in je klas. Had die een slecht karakter, dan schold hij je de huid vol en ging op het bureau van de directeur kwaad van je spreken. En daarmee was het drama afgelopen. Het was een mauvais quart d’heure à passer. Maar vandaag strijkt er op de school een doorlichtingsteam neer, dat alle verslagen napluist, met iedereen vergadert, de klassen binnen- en buitenwaait, en daarna een dik rapport opstelt waar de directie mee aan de slag moet. Die directie moet er dan voor zorgen – door overreding, manipulatie, intimidatie en intriges – dat de adviezen van de inspecteurs worden gevolgd. Er volgen richtlijnen, personeelsvergaderingen, vakgroepvergaderingen, en verschuivingen in lesopdracht.
     Over die ‘adviezen’ van de inspectie, kun je anders wél iets leren uit het interview. ‘Het onderwijs, ook wijzelf, is lang in theorieën meegegaan die vandaag ontkracht zijn. Het veld heeft bijvoorbeeld de moderne wiskunde of het zelfontdekkend leren geïntroduceerd, in een poging om het onderwijs te verbeteren en aan te passen aan nieuwe noden van de maatschappij. Achteraf bleef die aanpak niet goed te werken en zelfs nadelig te zijn voor veel leerlingen.’
     Mijn volgende zin eindigt met drie uitroeptekens: en dat zegt hij nu!!! Nadat de doorlichtingsteams al die jaren scholen geterroriseerd hebben met hun ‘zelfontdekkend leren.’ En wat is dat voor onzin dat die theorieën vandaag ontkracht zijn? Een leraar die de theorie enkele keren in de praktijk heeft uitgeprobeerd, wist gisteren en eergisteren al dat die theorieën niets waard waren. Trouwens, in 1968, toen Viaene en ik nog in korte broek rondliepen, had David P. Ausubel in zijn standaardwerk Educational Psychology al een heel hoofdstuk gewijd aan de grondige weerlegging van ‘Learning by discovery’.
      Ik vind het allemaal goed en wel dat Viaene nu opkomt voor de autonomie en de onafhankelijkheid van de inspectie, maar hoe staat het eigenlijk met de autonomie en onafhankelijkheid van de leraar? ‘Toen ik startte als leraar wiskunde,’ zegt Viaene, ‘vond ik de vrijheid die ik kreeg gigantisch. Ik bepaalde in mijn eentje wat er in het examen stond. Ik voerde punten in en besliste zelf of leerlingen gebuisd waren … Dat is vandaag nog altijd zo in veel scholen.’ De journalist van De Standaard heeft de strekking van de tirade goed begrepen. ‘U pleit voor minder vrijheid?’ Daarop antwoordt Viaene met een cliché over vrijheid als zuurstof, om dan over te gaan tot de orde van de dag: ‘Vrijheid moet samengaan met verantwoordelijkheid. En die moet zichtbaar worden in verantwoording. Die ontbreekt. Trouwens, de vrijheid die de leraar geniet, is vandaag soms een vergiftigd geschenk. Ze zijn in een wirwar van wisselende voorschriften terechtgekomen.’
     De verantwoording die vandaag ‘ontbreekt’ … pleit de brave man nu voor nog méér controle? En wat hebben die ‘wisselende voorschriften’ te maken met de ‘vrijheid als vergiftigd geschenk’. Die ‘wisselende voorschriften’ zijn een aanval op de vrijheid van de leraar. En ze zijn het werk van mensen als Viaene. De inspectieteams en de koepels zitten er vol van.
     Schaf g.v.d. die wisselende voorschriften af, maak leerplannen van één of twee A-4’tjes, met een lijst van te verwerven kennis, en laat de 100 bladzijden ‘pedagogische wenken’ achterwege. De inspecteurs moeten geen onderwijsbeleid uitwerken. Ze moeten in de klassen komen inspecteren of alles een beetje goed verloopt, of de leraar een beetje zijn best doet, of zijn leerlingen een Frans werkwoord kunnen vervoegen, een Engelse zin zonder fouten kunnen schrijven, ooit gehoord hebben van Guido Gezelle, een wiskundig vraagstuk kunnen oplossen, en weten wie Napoleon I en Napoleon III is. Wat ze niet moeten controleren, is of de leraar mee is met de nieuwste pedagogische mode. Want ik maak mij geen illusies. Na dat zelfontdekkend leren en die moderne wiskunde, vinden lui als Viaene wel iets anders. 

5 opmerkingen:

  1. Na zijn vilaine kaltstelling van Weyts verried de uitsmijter alles. Good riddance! (Allemaal zelf ontdekt, die talen)

    Dieter

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Over de achteruitgang van ons onderwijs wordt vooral gesproken in termen van "verkeerde aanpak, overdreven focus op..." Zelden krijgt die achteruitgang een gezicht. Met onze inspecteur-generaal kunnen we een gezicht plakken op het probleem, niet het enige gezicht natuurlijk (we weten ook nog hoe Lieven Boeve, Frank Vandenbroucke en Pascal Smet eruit zien), maar toch een belangrijk gezicht. Om in actuele taal te spreken, van enig schuldinzicht is maar weinig sprake, de arrogantie van de beter wetende inspectie die hier geëtaleerd wordt, is schrijnend en belooft weinig goeds voor een snelle omslag in het denken. Als we het hebben over de onaantrekkelijkheid van het leraarberoep, dan zijn de loodzware evaluatie- en vergadersessies een duidelijke, maar weinig benoemde factor. Blijkbaar geloven sommige onderwijsdokters dat de patiënt beter zal worden door hem nog meer te overladen met ziektekiemen, nog meer controle, nog minder vrijheid. Op Ben Weyts kan je kritiek hebben, en hij komt nogal knullig over, maar wat mij betreft is hij veruit de beste (of minst slechte) minister van onderwijs die Vlaanderen heeft gehad sinds dit departement Vlaams geworden is. Ben Weyts weet tenminste waar het probleem zit, alleen is hij te onmachtig gebleken om de omslag te maken.

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Lachen met het verleden is minder riskant dan lachen in het verleden. Opletten toch.

    BeantwoordenVerwijderen
  4. Toen ik vijftig jaar geleden begon als leerkracht Engels- Duits bestond het programma uit vier gestencilde blaadjes met punten die moesten worden behandeld. Bij mijn pensioen gooide ik opgelucht enkele bundels van rond de honderd bladzijden bij het papierafval. Daarin werd uit de doeken gedaan hoe je jongelui de taal van Goethe en Shakespeare moest bijbrengen. Alleen mocht je blijkbaar over Goethe en andere "moeilijke" auteurs niet praten, nee, je moest de leerlingen vooral "authentieke" luisterteksten en dergelijke voorschotelen waarin dan in een of ander onverstaanbaar dialect iets aan hoog tempo werd uitgelegd. Die werden aangeleverd bij het handboek, waaraan trouwens minstens een inspectielid had meegewerkt en dus ook geld mee verdiende. Je mocht hen ook geen spraakkunst à la Schulz-Griesbach met veel regels en oefeningen meer aanleren, ze moesten "zelf de regel afleiden en uit een aantal welgekozen voorbeeldteksten". Een van de doelstellingen was ook "het kritisch inschatten van een reclametekst". Nou moe.
    Enzovoorts enzovoorts. Men heeft op alle mogelijke manieren het hoogstaande Vlaams onderwijs om zeep geholpen en daar heeft onder andere de inspectie een grote verantwoordelijkheid in. Nu het na zoveel jaren duidelijk geworden is dat het een puinhoop wordt met de vinger gewezen naar de huidige minister. Waarschijnlijk is persoonlijke rancune hier niet vreemd aan, want de betrokken inspecteur had een negatief verslag gekregen. Hij was benoemd door Pascal Smet, die in het kampioenschap voor de slechtste onderwijsminister borst aan borst over de meet gaat met die andere socialist Frank Vandenbroucke. Tja, het is verkiezingstijd zeker?
    Groetjes, Marcus

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Die luisterteksten in onverstaanbaar dialect! Met achtergrondgeluid om het nog authentieker te maken!

      Verwijderen