De Amerikaanse moraalfilosofe Susan Neiman schrijft over zichzelf: ‘I’m happy to be called a leftist and a socialist.’ In mijn jargon wordt zij dan een ‘linkse socialiste’. Die ‘linkse socialisten’, let nu even op, mag je niet verwarren met de ‘rechtse socialisten’, ook wel ‘sociaaldemocraten’ genoemd, de lui die zo bepalend zijn geweest voor ons model van welvaartsstaat. Je mag ze ook niet verwarren met radicale ‘gauchisten’ als Naomi Klein. ’t Is allemaal behoorlijk ingewikkeld.
Nu had Neiman met haar boekje Links ≠ woke niet bedoeling om de linkse politieke filosofie systematisch uit te werken en te funderen, maar het is onvermijdelijk dat in een informeel en gepassioneerd geschrift, brokstukken van de achterliggende wereldvisie hier en daar naar boven komen drijven. Het zijn de geloofspunten van een bepaald soort links. Omdat ik de kwaadste niet ben, zal ik het polemische woord dogma’s niet gebruiken. Het zou ook niet correct zijn. Wie tot een bepaald soort links behoort, neemt die geloofspunten voor waar aan. Sommigen doen dat gedachteloos, maar anderen zouden ze uitgebreid kunnen motiveren, en in dat laatste geval zijn het eigenlijk geen dogma’s.
Ik heb hieronder enkele van die geloofspunten geïnventariseerd en probeer uit te leggen waarom aan de waarheid ervan kan worden getwijfeld.
1. Het socialisme komt neer op het uitbreiden en vastleggen van ‘rechten’
Dat is het enige van de hier behandelde geloofspunten dat door Neiman in haar boekje wél wat uitgebreider wordt gemotiveerd. Ze schrijft:
Wat links onderscheidt van het progressieve liberalisme is de volgende kerngedachte: samen met de politieke rechten die garantie bieden voor de vrijheid van spreken, van godsdienst, van reizen en van te stemmen voor wie we willen, willen wij ook sociale rechten, die de daadwerkelijke uitoefening van de politieke rechten ondersteunen. Progressieve liberalen noemen zoiets geen rechten maar sociale voordelen, aanspraken, verworvenheden, veiligheidsnetten. Al die termen zorgen ervoor dat zaken als eerlijke werkvoorwaarden, opvoeding, gezondheidszorg, huisvesting veeleer een kwestie van liefdadigheid lijken dan van rechtvaardigheid. Maar die sociale en culturele rechten zijn vastgelegd in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens … Geen enkele staat heeft tot nu toe een samenleving in het leven geroepen dat die rechten verzekert, en de Universele Verklaring heeft geen kracht van wet.
Neiman wijst hier inderdaad op een fundamenteel onderscheid aan tussen het socialisme enerzijds en het liberalisme anderzijds, weze het dan liberalisme in zijn klassieke, zijn progressieve of zijn sociaal-democratische gedaante. Maar heel scherp is dat onderscheid tussen het liberalisme en het meer-rechtensocialisme nu ook weer niet.
Ten eerste is het niet zo belangrijk of men een uitkering nu een verworvenheid dan wel een recht noemt. Dat is een kwestie van woorden. Ten tweede hebben veel van deze sociale rechten in de kapitalistische landen, ook in de VS, wel degelijk kracht van wet. Wat wil Neiman nog meer? Dat ze in de Grondwet worden opgenomen? Maar in veel kapitalistische landen zijn ze dat ook. De Belgische Grondwet, Art. 23, waarborgt onder andere het recht op arbeid, op sociale zekerheid, op behoorlijke huisvesting en op gezinsbijslagen Zal Neiman België nu een socialistisch land noemen? Of gaan de waarborgen en rechten niet ver genoeg? Neiman citeert het voorbeeld van Duitsland waar ouders bij de geboorte van een kind zestien maanden betaald verlof krijgen? Zover zijn we in België nog niet. Maar is Duitsland dan socialistisch in de ogen van Neiman? Of is het nóg niet genoeg. Vanaf hoeveel maanden ouderschapsverlof is een samenleving dan wél socialistisch?
Je zou kunnen opmerken dat sommige van die Grondwettelijke rechten, zoals ‘behoorlijke huisvesting’, in niet-socialistische landen dode letter blijven. Maar er bestaat geloof ik geen enkele socialistische theorie die voor eens en altijd kan vastleggen wat ‘behoorlijke’ huisvesting is. Wat men kan vastleggen is een gemiddelde norm op een bepaald ogenblik. Als veel gezinnen geen woningen hebben die aan die norm voldoet, dan moeten er woningen worden bijgebouwd. In de socialistische opvatting moeten gezinnen dan subsidies krijgen van de staat om die woningen te kunnen huren of te kopen. En het geld voor die subsidies moet komen van de ‘rijken’, die dan maar wat minder groot moeten gaan wonen. Daarmee zijn we aanbeland bij de idee van ‘herverdeling’ dat – veel scherper dan het wazige discours over ‘rechten’ – het verschil weergeeft tussen liberalen en socialisten. Socialisten – zowel van de linkse als van de sociaaldemocratische strekking – willen in die herverdeling veel verder gaan dan liberalen*.
Neiman schrijft dat de sociale rechten de daadwerkelijke uitoefening van de primaire rechten ‘ondersteunt’. Ik heb ooit op het tegenovergestelde gewezen, naar aanleiding van de film Alice et le maire. Ik schreef toen
De burgemeester is een man van links, die zich ‘niets wil laten dicteren door de economische logica.’ Hij wil steeds meer vooruitgang, steeds meer democratie en steeds meer rechten voor iedereen. ‘Steeds meer rechten’ … hij zegt het twee of drie keer. Hij schijnt niet te beseffen dat ‘steeds meer rechten’ wel eens ten koste kan gaan van dat ene recht dat ook niet onbelangrijk is: het recht om met rust te worden gelaten.
Steeds meer rechten, dat is allemaal goed en wel, maar de keerzijde ervan is steeds meer verplichtingen.
2. Er is een ‘alternatief’ voor de economische logica
Marx geloofde, in tegenstelling tot de burgemeester van Alice et le maire, rotsvast in het bestaan van een economische logica die van alles ‘dicteert’. Die logica zou onder andere de val van het kapitalisme ‘dicteren’. Maar de linkse burgemeester stoort zich natuurlijk aan ándere vormen van economische logica. Het linkse kamp – dat kan ook Vlaams Belang zijn – doet allerlei mooie sociale voorstellen, en het rechts-liberale kamp antwoordt dat de economische logica de verwezenlijking van die voorstellen op dit moment niet toelaat. Als men met alle geweld de welvaart wil herverdelen, zegt de rechtsliberaal, moet die welvaart er eerst zijn. Er is geen alternatief.
Susan Neiman gaat in elk geval niet akkoord met die laatste vier woorden.
We zijn gaan geloven dat er, om de woorden van Thatcher aan te halen, geen alternatief bestaat voor een wereld die geregeerd wordt door economische rationaliteit … Misschien worden we met ons allen homo economicus, terwijl ons dagelijks leven juist aantoont dat we groter zijn dan wat in cijfers kan worden uitgedrukt … Het neoliberalisme houdt ons voor dat het menselijk geluk best gediend is met ongereguleerde markten die altijd maar meer goederen voortbrengen, goederen die ontwikkeld werden om ons af te leiden en ontworpen zijn om snel kapot te gaan.
In haar kritiek op Thatchers there is no alternative heeft Neiman heel wat pijlen op haar boog: het neoliberalisme is niet rationeel, niet logisch, maakt niet gelukkig, zet aan tot consumentisme en verspilling, steunt op dwangmatige groei, enzovoort. Haar belangrijkste argument is echter, doorheen het boek, de gedachte dat we ons niet moeten neerleggen bij een bestaande realiteit of logica die ons niet bevalt, maar dat we daar tegenover, zoals de Verlichtingsdenkers ons voordeden, de uitdaging van hoogstaande rationele idealen moeten plaatsen.
In zekere zin heeft Neiman gelijk. Er bestaat een alternatief voor ongereguleerde markten. Toegegeven, integraal communisme is als economie niet werkbaar. Dat is bewezen door het oorlogscommunisme in Rusland (1918-1921), de Grote Sprong Voorwaarts in China (1958-1961) en de Killing Fields in Cambodja (1975-1979). Maar er is best een robuust marktsysteem denkbaar mét regulering, streng of minder streng. De Sovjet-Unie was volgens econoom Peter Boettke vanaf 1921 een voorbeeld van een streng gereguleerd (en gecamoufleerd) marktsysteem. De Europese Unie is een voorbeeld van een marktsysteem met mildere regulering. Die systemen zijn dus een alternatief voor het Thatcheriaanse model met beperkte regulering. Wat Thatcher ook mocht beweren: there is an alternative.
Maar hierbij rijzen meteen verschillende vragen. De eerste vraag is welk type regulering een economie vooruit kan helpen. Hayek heeft daar veel over nagedacht. De tweede is of een streng gereguleerd alternatief beter is dan vrije markten. In beginsel is dat mogelijk. Misschien zorgt zo’n alternatief voor een grotere materiële gelijkheid – al kan het ook leiden tot ándere vormen van ongelijkheid. Misschien zorgt het ervoor dat de mensen, in de woorden van Neiman, ‘gaan floreren door hun gemeenschappelijke inspanning voor productieve activiteiten’ – al lijkt mij dat vooral een kwestie van mooie woorden. Ten slotte zorgt het alternatief misschien voor een efficiëntere economie met minder verspilling van natuurlijke grondstoffen en menselijke arbeid – al gaat dat in tegen alles wat ik van economie meen te hebben begrepen.
Naast deze moeilijke kwesties, is er echter een veel gemakkelijker kwestie. Zeker, een alternatieve economie is mogelijk. Wat niet mogelijk is, is een alternatieve wereld. Het soort economische logica dat rechts inroept in parlementaire debatten zal blijven bestaan. Je kunt een euro niet twee keer uitgeven. De rekeningen moeten kloppen. Schulden moeten door iemand worden betaald, met interest. Je kunt niet eeuwig andermans geld uitgeven. De koopkracht kan niet stijgen als niet eerst de productie stijgt. Als je geld bijdrukt, wordt het minder waard. Je kunt ceteris paribus niet korter werken én een hoger pensioen uitgekeerd krijgen. Je kunt je toekomstige consumptie het beste verhogen door je huidige consumptie te beperken, te sparen en te investeren. Dat is het soort economische logica waar géén alternatief voor bestaat. Ze is zo triviaal dat ze uitnodigt tot spot, zoals in de vermakelijke dialoog in Yes Minister:
- Jim Hacker: So let us be abundantly clear about this. We cannot go on paying ourselves more than we earn. The rest of the world does not owe us a living. We must be prepared to make sacrifices and ... Who wrote this rubbish?
- Bernard Woolley: You did, Prime Minister. It's one of your old speeches.
3. De staat moet een grotere rol spelen in het economische leven
Dat is een gemeenplaats die ik niet in die vorm bij Neiman heb aangetroffen. Dichtst in de buurt komt haar verwijzing naar Piketty:
Het is best mogelijk om geleidelijk naar een participatief socialisme te evolueren door het wettelijke, legale en sociale systeem in dit land aan te passen, schrijft Thomas Piketty. Hij argumenteert dat dat kan gebeuren door belastingstarieven in te voeren die niet hoger liggen dan die in de Verenigde Staten en Groot-Britannië tijdens de naoorlogse periode** – een periode die een grote economische groei kende.
Het is niet helemaal duidelijk waar die belastingstarieven voor dienen. Is het alleen om verdere herverdeling te verwezenlijken? Dan verwijs ik naar de vorige paragraaf over het meer-rechtensocialisme. Maar socialisten willen meestal nog iets anders. Ze willen bijvoorbeeld, zoals Kamala Harris destijds aankondigde, de inflatie bestrijden door de prijzen controleren***. En socialisten willen ook, zoals Mazzucato voorstelt, een ‘industrieel beleid’ voeren, en van bovenaf bepalen waar wel en waar niet in wordt geïnvesteerd. Sommigen ten slotte dromen nog altijd van de ‘onteigening van de kapitalisten.’
In mijn interpretatie dienen de belastingstarieven van Piketty niet om te herverdelen, maar om geleidelijk te onteigenen. Dat komt goed overeen met wat ik bij Neiman tussen de regels lees. Hier bijvoorbeeld:
Albert Einstein schreef op het hoogtepunt van de Koude Oorlog een trotse verdediging van het socialisme. Net zoals Einstein en zo vele anderen, ben ik blij mijzelf links en socialistisch te noemen.
Einstein schreef inderdaad die trotse verdediging. Men kan de tekst aantreffen op menige marxistische website.
‘Ik ben ervan overtuigd,’ schreef Einstein, ‘dat er maar een manier is om die grote maatschappelijke kwalen op te lossen, namelijk door het oprichten van een socialistische economie … In zo’n economie zijn de productiemiddelen in handen van de maatschappij, en ze worden gebruikt op een geplande manier.’
Einsteins apologie van de socialistische economie verscheen in 1949. In hetzelfde jaar verscheen Ludwig von Mises Human Action: A Treatise on Economics dat logische argumenten tegen die socialistische economie bevat. Einstein en Mises vochten, allebei vanuit een andere hoek, de naoorlogse beleidsconsensus van de ‘gemengde economie’ aan. Maar Mises werkte wel binnen het kader van het marginalisme**** dat aan het einde van de 19de eeuw ontwikkeld was en tot op vandaag de wetenschappelijke consensus uitmaakt van de economische wetenschap. Einstein daarentegen gebruikte de oude Ricardiaans-Marxiaanse categorieën van daarvóór, categorieën die hij wellicht nog kende van in zijn jeugdjaren. Hij lijkt daarin op een econoom die in 1949 niet op de hoogte zou zijn geweest van de relativiteitstheorie.
* Er zijn natuurlijk ook sociale rechten mogelijk zonder herverdeling erbij te betrekken, maar alleen paternalisme: je wordt bijvoorbeeld verplicht een deel van je eigen inkomen af te staan om dat terug te krijgen in de vorm van ‘rechten’.
** Piketty verwijst wellicht naar de marginale aanslagvoet die bijvoorbeeld in de VS van 1950 zo maar eventjes 91 procent bedroeg. Dat lijkt inderdaad op onteigening. In totaal echter betaalden de 1 procent rijksten in 1950 ongeveer 42 procent belastingen, tegen in 2013 ongeveer 37 procent. Zie mijn korte stukje hier.
*** Verkopers die hogere prijzen vragen dan hun concurrenten zijn in die visie niet beter dan woekeraars. Vragen ze lagere prijzen, dan doen ze aan dumping. Vragen ze dezelfde prijzen, dan hebben ze illegale afspraken gemaakt. De ware prijs is alleen bekend aan de staat. Zo dacht ook Hitler dat je de inflatie het beste kon bestrijden door de eerste winkelier die zijn prijzen verhoogde neer te schieten;
**** Over het marginalisme, zie mijn stukje hier.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten