vrijdag 19 maart 2021

Ben ik een egoïst?


      Als je een goede daad verricht, doe je dat dan uit generositeit, of uit een verfijnd gevoel van egoïsme? Een aantal denkers uit de 17de en 18de eeuw waren ervan overtuigd dat dat laatste het geval was. Iemand die geld geeft aan een bedelaar, dachten zij, doet dat om waardering te krijgen van die bedelaar, of van een omstander. Als hij dat geld ongemerkt geeft, zodat zijn linkerhand, naar het woord van Jezus, niet weet wat de rechter heeft gegeven, dan deed hij het voor het eigen goede gevoel. Hij is dan zelf de omstander van wie hij waardering krijgt. De hele redenering kreeg de naam van ‘psychologisch’ egoïsme’, om het onderscheid te maken met het ‘ethisch egoïsme’ van de klootzak die nóóit een goede daad verricht.
     Ik heb voor die kwestie altijd een milde interesse gehad en heb er vroeger al eens over geschreven (hier). Het leek mij een mooi voorbeeld van een cirkelredenering. Elke goede daad was een bewijs dat de persoon die de daad stelde een egoïstische behoefte had aan goede daden, dat hij wel móest krabben waar het altruïstisch jeukte*. Je kon er niets tegen in brengen, maar dat kun je nooit tegen een cirkelredenering. Dat was één nadeel. Ook dacht ik dat egoïstische en altruïstische motieven elkaar niet hoefden uit te sluiten. Je kon iets doen voor een ander om die ander een plezier te doen en om tegelijk te genieten van de waardering die je daarvoor kreeg. Ik voelde altijd een lichte weerzin voor vermoeiende, melodramatische toestanden met ‘onbekende weldoeners’, zoals in Dickens’ Great Expectations. Waarom zou je niet een beetje trots mogen zijn op je goedheid, zolang je maar niet overdreef?
     De aanhangers van het psychologisch egoïsme waren niet van de minsten: Thomas Hobbes, La Rochefoucauld, Bernard Mandeville, Jonathan Swift. De tegenstanders waren dat evenmin. Hume vond dat de egoïstische uitleg van genereuze daden een nodeloze omweg was. Kant dacht dat men de behoefte aan een goed gevoel kon vervangen door zuivere plichtsbetrachting (alhoewel misschien juist die plichtsbetrachting hém een goed gevoel gaf). Adam Smith, waarvan velen ondertussen weten dat hij niet de profeet van het eigenbelang was waarvoor hij soms gehouden werd,  Adam Smith dus, betoogde tegen Mandeville dat sympathie** voor onze naasten een belangrijke springveer is die ons in deze of gene richting vooruitduwt. Maar kon hij dat ook bewijzen? Eigenlijk niet.
     Onlangs echter las ik over de psycholoog Daniel Batson*** die dat handelen-uit-sympathie van Adam Smith wel degelijk heeft proberen te bewijzen met een slim experiment. De kern van zijn experiment bestaat erin dat een schijnbare proefpersoon – Elaine, in werkelijkheid een actrice – schijnbaar wordt gefolterd, met lichte elektrische schokken, in het bijzijn van echte proefpersonen. Er wordt dan onder andere nagegaan of die echte proefpersonen bereid zijn om de plaats van Elaine in te nemen. – Het antwoord is: soms wel, soms niet.
     Zoals dat bij psychologische experimenten de gewoonte is, gaat men dan de parameters van het experiment variëren om bepaalde hypothesen te testen. Een van die hypothesen is het bovenvermelde psychologisch egoïsme, namelijk dat proefpersonen die Elaine helpen dat alleen doen omdat ze het onverdraaglijk vinden haar lijden te moeten bijwonen. Dat heeft hen een slechter gevoel dan als ze zelf die schokken zouden ondergaan. Batson bedacht dus twee varianten. De echte proefpersonen moesten, terwijl Elaine haar ‘schokken’ kreeg, een taak uitvoeren. De ene groep kreeg een korte taak, en mocht dan naar huis, waarna ze niets meer met Elaine te maken hadden, en de andere groep kreeg een lange taak, waardoor ze wisten dat ze nog een hele poos met de gekwelde Elaine opgezadeld zaten.
     De reacties waren zoals je zou verwachten. Degenen met de korte taak gingen zo vlug mogelijk naar huis en lieten Elaine aan haar lot over; degenen met de lange taak konden het niet meer aanzien en waren bereid de plaats van Elaine in te nemen. Tot daar werd de hypothese van het psychologisch egoïsme bevestigd. Maar dan ging Batson nog een variatie toevoegen om een verschillende graad van sympathie op te wekken. Bij een deel van de proefpersonen werd Elaine voorgesteld als iemand die op hen geleek, een medestudente met vergelijkbare interesses en opvattingen, en bij een ander deel werd Elaine voorgesteld als iemand die niet op hen geleek, iemand met andere interesses en andere opvattingen. En die kunstmatig opgewekte sympathie en onverschilligheid maakte inderdaad een verschil. Wie sympathie voor Elaine had gekregen was bereid haar plaats in te nemen ook al hadden ze de kans om na het beëindigen van de korte taak naar huis te gaan. Loutere sympathie bracht dus een verandering teweeg in gedrag, zelfs bij een verder gelijke aanleg voor egoïsme.
     Batson bedacht ook een variant om te zien hoezeer de sociale druk speelde, de vrees om afgekeurd te worden, de ‘fear of the frown’. De proefpersonen werden eerst getest op de sympathie die ze voelden voor Elaine en kregen daarna de kans om al dan niet de plaats van Elaine in te nemen. Ze moesten die plaats echter verdienen door een taak op te lossen waarvan gezegd werd dat ze erg moeilijk was. Dat was niet helemaal waar, want de taak was best oplosbaar. Maar degenen die weinig sympathie hadden voor Elaine liepen in de val en zorgden ervoor dat ze mislukten. Ze konden er niets aan doen, zeiden ze tegen zichzelf, want de taak was o zo moeilijk. Zo ontsnapten ze aan het dilemma of ze zich zouden opofferen of niet, en konden ze met een gerust en gesust geweten naar huis. Ze hadden hun best gedaan, maar het was mislukt. Degenen die wel sympathie hadden voor Elaine slaagden er met enige moeite wél in om de taak uit te voeren die hen het voorrecht gaf om zelf gefolterd te worden.
     Ik vind die experimenten razend interessant. Ze zouden wellicht Hobbes, La Rochefoucauld, Mandeville en Swift niet hebben overtuigd. Ze overtuigen zelfs niet altijd andere experimenteel psychologen. Maar de uitkomst van het onderzoek is toch min of meer wat ik ervan zou hebben verwacht.
     Alleen weet ik niet wat ik als proefpersoon zou hebben gedaan: de plaats van Elaine innemen of niet? De verleiding om na de korte taak naar huis te gaan zou misschien niet zo groot geweest zijn. Maar de verleiding om bij de moeilijke taak niet al te zeer mijn best te doen, dat is nog wat anders.

  

* ‘To scratch an altruistic itch’, schrijft Pinker.

** Het is in deze materie niet gemakkelijk om te kiezen tussen de woorden ‘empathie’ of ‘sympathie’, of om een duidelijk onderscheid te maken tussen de twee.

*** Ik kwam de naam van Batson eerst tegen bij Pinker in The Better Angels of Our Nature. Een uitgebreider artikel over de kwestie van het psychologisch egoïsme vond ik hier.

 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten