zaterdag 15 augustus 2020

Geschiedenis van mijn dasdragen

 

   Drukken onze kleren uit ‘wie we zijn’? Schemert onze ziel door in onze keuze van trui, broek of rok? Ik geloof het niet, of het moest zijn dat die ziel niet veel voorstelt. Maar er schemert natuurlijk wel íets door. Ik heb een tijdje niets dan zwarte kleren gedragen: zwarte broek, zwart overhemd, zwarte trui. Iemand vroeg mij of ik soms jazz speelde. Dat deed ik niet, maar ik liep wel gekleed als de Parijse jongelui van de jaren vijftig die op café over Sartre discussieerden en daarbij luisterden naar zulke muziek.

     Voor en na mijn zwarte periode was ik een dasdrager. Ik las, toen ik een jaar of zestien was, een verslag van Mark Grammens over een communistisch congres. Je kon de arbeiders op dat congres gemakkelijk onderscheiden van de intellectuelen, schreef Grammens, omdat de eerste groep een das droeg en de tweede niet. Aangezien ik mij graag wou proletariseren, droeg ik vanaf dan een das op 1-meifeesten. Het was wat aanstellerig, maar voor mij voelde het juist aan. Ik keek toen vaak naar plaatjes van communistische strijdmeetings in de jaren dertig, en al die communisten droegen een das. Om een vergelijkbare reden liet ik mijn snor staan. Nu droegen de fascisten, liberalen, en christenen in de jaren dertig ook wel een das, en lieten ze een snor staan, maar dat telde even niet mee.
     Ik proletariseerde in die tijd ook echt en ging in de fabriek werken. Daar droeg alleen een eenzame ploegbaas wel eens een das. Die fabrieksarbeid vond ik overigens heel onaangenaam en na enkele jaren stopte ik ermee en ging ik naar de universiteit. Nu begon mijn dasdragen systematisch te worden. Aan partijvrienden zei ik soms dat het een symbool was van mijn déproletarisering. Maar dat was niet de echte reden. Eigenlijk vond ik het vooral leuk om het cliché van de linkse hippie te doorbreken. Het leek mij lekker dwars om er bij manifestaties, stakingen en relletjes gekleed bij te lopen als een keurige bediende.  En toen ik na mijn niet volledig afgemaakte studies werk zocht als echte bediende, lag het dasdragen voor de hand. Ik kwam terecht bij het advocatenkantoor Loeff Claeys Verbeke, als secretaris-typist van Eric Carlier. ‘Faut pas porter la cravate ici’, zei die, ‘je n’en porte jamais, sauf si je reçois des clients.’ Uiteraard verscheen ik de dag erna wel met een das. Wat die advocaat deed, was zijn zaak.
     Nog later werd ik leraar. Ik heb in de tweeëntwintig jaar dat ik les gaf misschien tien dagen voor de klas gestaan zonder das. Ik had zelfs een reservedas op school. Als een leerling mij tekende als Star Trek-personage, droeg ik geen bijpassend pijamapak maar een overhemd met das. Wat mijn leerlingen ondertussen niet wisten, maar misschien konden vermoeden, was dat ik die das ook thuis bleef dragen, ook op zaterdag en zondag, en tijdens de vakanties. Toen de smalle dassen in de mode kwamen, heb ik er een twintigtal gekocht en die draag ik nog altijd, al moet ik mijzelf elke morgen eventjes geweld aandoen, want ik ben erg lui en het blijft toch een beetje een gedoe.
    Dat dreigt nu allemaal te veranderen door de klimaatopwarming. De laatste dagen was het té warm. Ik heb in de huiselijke kring, zoals Elsschot schreef, rondgelopen ‘in mijn hemdsmouwen, zonder boord of das, zoals men in sloppen doet op hete zomerdagen.’ Nou ja, een afneembare boord heb ik niet, maar voor de rest heb ik mij dus gedragen als een sloppenbewoner.


 

1 opmerking: