zaterdag 31 augustus 2024

Premiernorm, Burton-Taylor, Kamala

 Premiernorm

      Naar aanleiding van de artsenlonen werd de premiernorm weer bovengehaald. Wie door de staat betaald wordt, en daar horen artsen in zekere zin bij, zou niet meer mogen verdienen dan de premier. Maar het is nu eenmaal een oude gewoonte dat staats- en regeringsleiders, in tegenstelling tot de koningen vroeger, niet zo heel veel verdienen. Veel, maar niet zo heel veel. Ongeveer drie keer meer dan een leraar met een masterdiploma en dertig jaren dienst. Die ontvangt 6.677 bruto per maand.
     Toen men aan de komiek Bob Hope vroeg waarom hij zich, met zijn populariteit, geen kandidaat stelde voor het presidentschap, zei hij: ‘The money isn’t good.’

Vechtjassen

     In De Standaard van 9/8 worden twee biografieën van Elizabeth Taylor en Richard Burton besproken. ’t Is een uitstekende recensie. Er hoort ook een mooi foto bij uit de film Who’s Afraid of Virginia Woolf. Het bijschrift is echter misleidend: ‘Taylor en Burton als uitgeblust koppel’. Dat lijkt misschien zo op die foto, maar wie de film gezien heeft weet beter. Taylor en Burton, of beter George en Martha, zijn glorieuze vechtjassen in de film, van niets bang, behalve dan van Virginia Woolf. Als ik die film aan mijn leerlingen liet zien, zei ik altijd: ‘Ik hoop dat je later in de beste verstandhouding leeft met je partner. Maar als je liever ruzie maakt, doe het dan zoals George en Martha.’

Kamala

     Wie alleen op De Standaard is aangewezen en een dwars karakter heeft, kan moeilijk anders dan sympathie te ontwikkelen voor Donald Trump en een even grote antipathie voor Kamala Harris*. Maar ik ben minder dwars dan ik lijk, en het volstaat voor mij om Trump een minuut aan het woord te horen, om te weten dat ik op 13 oktober niet op hem zal stemmen, ook al omdat hij in Keerbergen niet op de lijst staat.
     Harris komt overigens ook niet op. Dat ze aanstuurt op meer prijscontroles neemt mij tegen haar in, dat ze zich afzet tegen de invoertarieven die Trump nog wil verhogen, vind ik dan weer uitstekend. Ze heeft gelijk als ze dat een ‘taks op alle burgers noemt.’
     Maar ik voel de Amerikaanse politiek niet aan. Voor het eigen land is dat makkelijker. We kunnen vrij realistisch voorspellen wat de politieke partijen echt proberen te bereiken en welke programmapunten ze in een coalitie zullen inslikken. Maar in Amerika, met dat tweepartijenstelsel? Zou Harris écht de prijzen gaan controleren**, of zouden haar adviseurs haar dat na de verkiezingen uit het hoofd praten? Zou Harris echt het de invoertarieven verminderen, of zou ze zoals Biden die tarieven verhogen om de vakbonden te vriend te houden?

* Een mooie quote van Rik Torfs: ‘De verslaggeving over de Amerikaanse verkiezingen in onze media lijkt op die van een sportwedstrijd waarbij Kamala Harris “onze landgenote” is.’

** In de hitte van de verkiezingsstrijd laten de Republikeinen uitschijnen dat Harris aanstuurt op een algemene prijscontrole. Het is waar dat heel koele minnaars van de vrije markt graag verwijzen naar uitzonderlijke omstandigheden, met als argument dat ze woeker, dumping of prijsafspraken willen bestrijden. Dat betekent niet dat die argumenten nooit juist kunnen zijn. Alleen tegen algemene prijscontrole volstaat een algemeen argument, zoals ik dat formuleerde in mijn vorige stukje. De rest is above my paygrade.


Hamas en Pancho Villa

     Op mijn FB-pagina vinden soms verwoede discussies plaats over de Gaza-oorlog, en dan vooral over het grote aantal burgerslachtoffers. De Pro-Palestijnen beweren dat het Israëlisch leger doelbewust scholen en ziekenhuizen bombardeert om zoveel mogelijk burgerslachtoffers maakt, en de pro-Israëli’s beweren dat Hamas-strijders zich doelbewust in scholen en ziekenhuizen installeren met hetzelfde doel: dat er zoveel mogelijk burgerslachtoffers zouden vallen zodat de anti-Israël haat nog groter wordt.
    Die laatste speculatie doet mij denken aan een film die ik zag toen ik dertien was: Villa Rides (1968) over de Mexicaanse revolutionair Pancho Villa. Het was een film met Yul Brynner die dit keer, anders dan toen hij Ramses speelde in The Ten Commandments, wél haar op zijn hoofd had. In het begin van de film heeft het leger een groep dorpelingen gevangen genomen omdat ze sympathiseren met de revolutie. Ze staan klaar om opgehangen te worden. Villa en zijn mannen staan verdekt opgesteld, maar ze grijpen pas in nadat de dorpelingen opgehangen zijn.
      Een van de revolutionairen legt het uit aan een Amerikaanse wapensmokkelaar (Robert Mitchum).

  • Wat was dat?
  • Wel, het zit zo. Onze leider liet het leger voor een poos zijn gang gaan met de dorpelingen, in plaats van onmiddellijk aan te vallen.
  • Bedoel je dat hij hier op tijd was om dat te verhinderen?
  • Wel, het zit zo. De dorpelingen houden van de leider, ze houden van Mexico, maar ze haatten de vijand niet genoeg om te vechten. Nu wel.

       Ik heb geen idee of Pancho Villa echt zo te werk ging. Ik zou het kunnen uitzoeken in onpartijdige geschiedenisboeken, geschreven vele jaren na de feiten, door geleerden die zich hun hele leven lang sine ira et studio gespecialiseerd hebben in de Mexicaanse revolutie. Maar als ik zou willen weten of het Israëlische leger, dan wel de Hamas-leiding, doelbewust het aantal burgerslachtoffers zo hoog mogelijk wil krijgen, waar zou ik vandaag die onpartijdige bronnen kunnen vinden? Het zou mij verwonderen. Misschien zullen er in de toekomst notulen van vergaderingen worden gevonden waar dergelijke zaken werden beslist*.

* En ondertussen weten we natuurlijk wel iets over de intenties van de strijdende partijen in Gaza. Over de rules of engagement van het Israëlische leger bijvoorbeeld. Ik schreef daarover:  We weten precies welk soort organisatie Hamas is, als je denkt aan het bloedbad van 7 oktober. We weten met zekerheid dat het Israëlisch leger het oorlogsrecht overtreedt, als we lezen wat de Israëlische militair Nadav Weiman schrijft (DS 20/10/23) over de ‘rules of engagement’. De eerste regel is het ‘nul risico voor de eigen soldaten’. Dat betekent, zo zeker als één plus één twee is, dat het ‘veiligheidsrisico verplaatst wordt naar de burgers van Gaza’. Dat is een wrede aanpak, maar ik zou niets liever willen dan dat Hamas die regel overnam: nul risico voor eigen volk.    


Thermae Palace, vluchtelingen, Reynebeau

De renovatie van de Thermae Palace
     Hoewel ons appartement in de buurt gelegen is, heb ik mij altijd strikt neutraal opgesteld in het Oostendse Thermae Palace-dossier. Zoals iedereen vind ik dat die termen, gaanderijen en gallerijen zo snel mogelijk moeten worden gerenoveerd, maar over de financiering daarvan ben ik terughoudend. Er bestond een plan om de renovatie te koppelen aan de bouw van een hoog appartementsgebouw in de buurt. Ik wandel en fiets daar vaak voorbij, en ik begrijp de bekommernis van burgers die de ‘historische skyline willen vrijwaren.’ Zonder hoogbouw ziet die buurt van de Termen, de Renbaan, de Koninklijke Villa en de bibliotheek er inderdaad fraaier uit. Anderzijds zijn er veel andere burgers die graag een appartement in die buurt zouden willen betrekken en die daar veel geld voor willen betalen, zoveel zelfs dat met de overschot de renovatiewerken zouden kunnen worden betaald.
     Burgemeester Tommelein zegt nu dat hij ‘geluisterd heeft naar de Oostendenaars’ en geen hoog appartementsgebouw wil. Daarom vraagt hij aan de Vlaamse regering om 30 miljoen euro. Daar zijn natuurlijk goede redenen voor, maar zelf vind ik het niet helemaal in de haak. Als de Oostendenaren naar wie Tommelein geluisterd heeft, die hoogbouw willen vermijden, waarom betalen ze dan zelf de renovatie niet? Misschien moet ik dan als tweede verblijver ook extra belasting betalen of wordt er bespaard op een of andere dienst die ik geniet. Dat is niet prettig, maar het gaat mij om het principe. Is het niet al te makkelijk om de factuur door te schuiven naar de Vlaamse regering, de federale regering, de Europese gemeenschap, de Unesco of de hotelketen Restotel die nu het Thermae Palace uitbaat? 

Vluchtelingenmigratie
     Ik ben tegen de vluchtelingenmigratie, en nu zit ik met een probleem. In Groot-Britannië zijn er dagenlang betogingen geweest tegen de vluchtelingenmigratie. De betogers waren gewelddadig uitschot en ze zijn stevig aangepakt met zware straffen, waarna hun actie doodbloedde. Daarna is er een betoging geweest van zo te zien erg brave mensen met bordjes ‘Refugees Welcome!’ Dat zou mij toch tot nadenken moeten zetten.
     Goed. Ik heb nagedacht. Ik ben niet van mening veranderd.

‘Halve zot’, ‘loser’ en ‘klojo’
     Reynebeau is een betweter. Ik ben ook een betweter, maar Reynebeau is erger. Nu wil hij ook het Agentschap Wegen en Verkeer kapittelen om hun campagne tegen bestuurders die afgesloten rijstroken gebruiken. ‘Wees geen halve zot,’ is niet goed omdat het dreigt mensen met een mentaal probleem te stigmatiseren. ‘Wees geen klojo,’ is niet goed omdat ‘klojo’ in een tweede betekenis ook ‘rotzak’ kan betekenen, en iemand die afgesloten rijstroken gebruikt, zal zo’n verwijt misschien als een eretitel zien. ‘Wees geen loser,’ is niet goed want ‘het woord stamt uit een akelige mentaliteit die winnaars en verliezers in een uiterst individualistische zero sumverhouding tegenover elkaar stelt.’
     Oh really?
 
     Ik heb het woord loser van mijn leerlingen geleerd. Ik heb het daarna heel vaak in een pedagogische context gebruikt. Ik had de indruk dat het werkte.

 

 

Nogmaals over meningen en discussies

 Argumenteren met lijstjes van voor- en nadelen

    Omdat mijn blogjes vaak discussies zijn met onzichtbare of afwezige opponenten, denk ik af en toe eens na over de zin van die bezigheid*. ‘Win an argument and lose the person,’ zegt men. Je hebt, vind je zelf, goede argumenten aangehaald, maar voor je opponent wegen ze te licht. Zelf heeft hij argumenten die voor hem zwaarder wegen, maar waar hij op dat moment niet op kan komen.
    Veel zogenaamde argumenten en tegenargumenten kun je met wat trekken en duwen vertalen als een lijst van voor- en nadelen. Dat haalt de angel er wat uit. Je kunt het er vaak makkelijk over eens worden dat iets een voor- of nadeel is. De ruzie begint dan maar met het moment van het wegen. 
     Probeer maar eens. Voor- of nadelen van een plat dak. Voor- en nadelen van een elektrische auto. Voor- en nadelen van de kernenergie. Voor- en nadelen van de LEZ-boetes. Voor- en nadelen van het toelatingsexamens voor de artsenopleiding. Over dat laatste: zelf ben ik bijvoorbeeld voorstander van zo’n toelatingsexamens, mét twee zittijden, omdat mijn zoon indertijd door dat systeem is moeten spartelen. 
    Maar in een discussie zou ik die reden niet durven aanhalen. Dan moet ik op zoek naar andere redenen. Ik vond er bijvoorbeeld een in een opiniestuk van professor Eggermont (DS 23/7). ‘Het meer formeel aanleren van klinische en communicatieve vaardigheden … vergt praktijkoefening in kleine groepen. Ook hier komt zo’n toelatingsexamen van pas, omdat je zo het aantal startende studenten beperkt en onderwijs in kleinere groepen van meet af aan haalbaar en organiseerbaar is.’
      Als je dat argument vertaalt als ‘voordeel’ en het ook nog eens precies verwoordt, wordt het meteen heel wat zwakker. ‘Het voordeel van toelatingsexamens is dat je al vanaf het eerste jaar kunt starten met het aanleren van  vaardigheden in kleine groepen.’ Goed, ja, dat is een voordeel. En zonder toelatingsexamen zou je dat werken met kleine groepen moeten verplaatsen naar het tweede jaar en de vier daaropvolgende. Is dat heel erg? Weegt dat heel zwaar?

Geen mening

     Heel vervelend wordt het als een van de discussiërende partijen ergens geen mening over heeft. Ik had ooit een leuke en leerzame discussie met T.W. over het landbouwbeleid. Ik had wel een mening over de subsidies, maar geen mening over het ecologische aspect. Ik wou dat laatste even tussen haakjes plaatsen. Daar had T.W. het moeilijk mee. Het ecologische aspect was het belangrijkste, vond hij.
    Ik moet toen geleken hebben op iemand die over de kleur van de S.A.-uniformen wou discussiëren, zonder het te hebben over het straatgeweld van de lieden die die uniformen droegen. Nou ja, omnis comparatio claudicat. 

Zelfingenomen

     ‘Wat bent u toch een fenomeen,’ schreef een lezer onlangs onder een van mijn blogstukjes over Brusselmans. Ik zag daarin een verwijzing naar mijn zelfingenomenheid. In een vlaag van woede heb ik die reactie verwijderd en daar heb ik nu spijt van. Want die lezer heeft natuurlijk in meerdere opzichten gelijk. Ten eerste blijkt uit onderzoek dat de meeste mensen zelfingenomen zijn in de betekenis dat ze hun eigen capaciteiten overschatten. Ik ben daarin geloof ik niet beter dan de meeste mensen. Ten tweede heb ik een leeftijd bereikt waarop ik redelijk tevreden ben met mijzelf. Ik kan een aantal dingen beter dan ik vroeger had vermoed, en ik heb mij neergelegd bij mijn tekortkomingen. En ten derde getuigt het schrijven van stukjes op zich ook van zelfingenomenheid.
     Kijk, dat je een mening hebt, is niet erg. Dat komt in de beste families voor. Dat je zo’n mening noteert in een dagboek is al wat anders. Dan geef je de indruk dat die mening ook iets bijzonders is. Door ze op de sociale media te verspreiden versterk je die indruk nog verder. Nog erger wordt het als je lezers wil overtuigen van die mening, door zoals de Spartanen op hun volksvergaderingen, zo luid mogelijk te roepen, wat zich in geschrifte vertaald als uitroeptekens, gemoraliseer, sarcasme of retoriek. En het ergst van allemaal is als je argumenten aandraagt voor je mening. Dan lijkt het wel of je je mening beter vindt dan die van iemand anders. Roepen, tot daar aan toe, maar argumenteren!
    En het ergste van al, de blogger heeft niet het excuus dat hij het doet voor het geld. Je boterham verdienen vindt bijna iedereen een eerbare onderneming.

Discussiëren en van mening veranderen
     Ook op mijn stukje over Bouchez kreeg ik reacties. Hoewel het dáár niet over ging, had ik laten verstaan dat ik de supernota van Bart De Wever nog zo slecht niet vond, ondanks de toegevingen aan links. Mijn oude vriend F.D. vond het tegenovergestelde: de supernota was veel te rechts. Naast een aantal ‘Spartaanse’ passages (zie hierboven) bevatte zijn repliek een lijst van maatregelen die in de supernota opgenomen waren. Hij voorspelde dat die maatregelen de ongelijkheid zouden doen toenemen, extra armoede zouden creëren, en het inkomen van de hardwerkende Vlaming zouden doen dalen.
     Mij leek het dat F.D.’s lijst van maatregelen, zeker wat de ‘hardwerkende Vlaming betreft’, nogal eenzijdig was. Bovendien waren er maatregelen bij die een dubbel effect kunnen hebben. Als je de uitkeringen voor langdurig werklozen verlaagt, gaan er misschien meer van die mensen aan het werk, en hebben ze daardoor een hoger inkomen. Ik weet niet of het zo zal uitdraaien, maar het kán.
     De vraag is nu of F.D. en ik elkaar zouden kunnen overtuigen met feiten. Zou F.D. zijn ongelijk toegeven mocht na 4 jaar supernota-beleid het inkomen van de ‘hardwerkende Vlaming’ licht gestegen zijn, en de gemeten ongelijkheid en armoede licht zijn afgenomen? Ik denk het niet. En omgekeerd, zou ik mijn ongelijk toegeven mocht na 4 jaar van een dergelijk beleid het inkomen van de ‘hardwerkende Vlaming’ licht gedaald zijn, en de gemeten ongelijkheid en armoede licht zijn toegenomen? Welnee, al hoop ik op een ander scenario. Ik zou er bij die negatieve ontwikkeling op wijzen dat na een periode waarin we meer uitgegeven hebben dan we verdienden, noodzakelijkerwijze een periode volgt dat we minder uitgeven dan we verdienen.
     De kwestie stelt zich anders als we de zaken op lange termijn bekijken en als we het hebben over grote dalingen of stijgingen van armoede en inkomen. Ik meen dat het kapitalisme hier een heel positieve balans van vooruitgang kan voorleggen. F.D. zou wellicht antwoorden dat dat alleen komt omdat de arbeiders zich verzet hebben in plaats van ‘op oud-christelijke wijze gedwee hun lot te ondergaan’.  Zou dat betekenen dat die arbeiders er in de loop van anderhalve eeuw altijd maar beter in geslaagd zijn om de rijken en grote vermogens te laten betalen? Waarom zijn de rijken vandaag dan zo rijk en waarom zijn die vermogens dan zo groot?

* Over discussiëren, zie mijn stukje hier.


Graaien

De financiële wereld

     Als je vindt dat iemand al te gemakkelijk heel veel geld verdient, kun je hem een ‘graaier’ noemen. Ik heb het nu niet over diefstal, of regelrechte corruptie, maar bijvoorbeeld over mensen die veel geld verdienen als belegger, als ceo, als advocaat, als medisch specialist, als voetballer, als filmacteur of als politicus. Dat hangt in het algemeen minder af van de sommen geld dat die mensen ontvangen dan van hoe hun activiteit geapprecieerd wordt. Sommigen bijvoorbeeld vinden dat politici niets nuttigs bijdragen aan de samenleving. Dan zijn het meteen graaiers, ook al zijn ze middenmoters onder de hoge inkomens. Mensen die niet van voetbal houden vinden het ongehoord dat iemand miljoenen verdient door achter een bal aan te lopen en er af en toe tegen te trappen. Men vergelijkt dat dan met andere sportdisciplines waar men zich ook hard moet voor inspannen om de top te bereiken, maar waar men veel minder verdient.
     Het voetbal volg ik niet, en over de verloning van politici heb ik vroeger al geschreven*. De kwestie van de ceo’s daarentegen blijft mij achtervolgen. Op het eerste gezicht vind ik hoge verloningen gepast, want van hun goede of slechte beslissingen hangt de toekomst van het bedrijf af. Van veel van die bedrijven ben ik rechtstreeks of onrechtstreeks klant, want die leveren allemaal onderdelen en diensten aan elkaar – en aan mij als laatste schakel in de ketting. Ik hoop dus dat die bedrijven goed draaien, dat ze goed geleid worden en dat goede ceo’s goed betaald worden als ze goed werk leveren en fantastisch betaald worden als ze fantastisch werk leveren.
     Maar leveren ze fantastisch werk? Ik las onlangs het boek van Johan Norberg Financial Fiasco, over de financiële crisis van 2008. Hij beschrijft hoe veel bankiers de elementaire regels van een orthodox lange-termijnbeleid – geen geld uitlenen aan iemand die het niet kan terugbetalen bijvoorbeeld – met voeten traden, daarbij geholpen en gedwongen door politici die hun beleid al even goed op de korte termijn afstemden. De enen dachten aan de volgende bonus, de anderen aan de volgende verkiezingen.
     Norberg citeert de obscene bedragen die de ceo’s van banken binnenrijfden, terwijl velen van hen zich ook nog eens aan decadente consumptie overgaven op het moment dat hun en andermans kaartenhuisjes in elkaar stuikten. Kijk, als de PVDA zoiets schrijft, word ik boos op de PVDA. Als Norberg zoiets schrijft, word ik boos op de ceo’s.
     Norberg schetst ook een aanzet tot een betere financiële structuur. Die zou helemaal anders zijn dan de huidige, en misschien zouden in die structuur de mensen aan de top gemiddeld wat minder verdienen. Superwinsten op de korte termijn door onorthodox beleid zouden moeilijker worden, maar lucratieve speculatie zou daarentegen meer kansen krijgen. In elk geval zou er nog altijd nood zijn aan superintelligente analisten en strategen. Die zouden dan nog altijd bedragen verdienen die ik op het eerste gezicht obsceen vind, en op het tweede gezicht begrijpelijk.

Het Militair Industrieel Complex
     Het kan nóg erger dan de banken. Dre Driessen geeft op zijn FB-pagina af en toe een scherpe inkijk in hoe het Militair Industrieel Complex werkt**. Het leger heeft wapens nodig. De politici moeten die via belastingen financieren. Normaal zou dat moeten leiden tot een behoorlijke prijskwaliteit. Het leger kijkt toe dat de wapens zo goed mogelijk zijn, en de politici kijken toe dat de prijs voor de belastingbetaler zo laag mogelijk ligt.
     Maar zo werkt het niet. Zonder oorlog weet het leger niet precies welke wapens goed zijn. En de politici denken niet aan het algemeen belang van de belastingbetaler, maar aan het particuliere belang van hun kiezers. Ze willen dat de productie van de wapens electorale winst oplevert. Daarom moeten er zoveel mogelijk onderdelen gemaakt worden in hun kiesdistrict. Dat is goed voor de werkgelegenheid en levert stemmen op. Hoe meer onderdelen, hoe duurder het project, hoe meer werkgelegenheid. Het beste is eigenlijk als het eindproduct slecht is, want dan zijn weer nieuwe investeringen nodig om het product te verbeteren, met nog meer werkgelegenheid.
     Je vraagt je af hoe je zo’n systeem onder controle kunt krijgen. Met een waakzame administratie? Zou bureaucratie voor één keer de oplossing zijn? Dat kan ik moeilijk geloven.

* Over de verloning van politici, zie hier en hier.

** Drie Driesen: In het geval van het Militair-industrieel complex (MIC) is de administratie het  Pentagon zelf, en dat is een groot deel van het probleem. Militairen hebben niet alleen belang bij het opbouwen van een oorlogsmachine: op persoonlijk vlak streven ze net zoals politici macht en aanzien na, en ook rijkdom voor degenen die het spel meespelen: ze komen dan in aanmerking voor een vet betaalde job met vele snoepreisjes bij een defensiecontractant. Het Pentagon weet hoe de politiek vooral naar het eigenbelang kijkt. Wapencontracten creëren jobs, en jobs leveren stemmen op. Het Pentagon kan zelf echter ook wel wat sturen, doordat het een grootverbruiker is van brandstof, kledij, kantoorgerei, voedsel, enz. Ze kunnen ook schuiven met militaire installaties: zo kreeg een senator uit Alaska ooit een tropische divisie cadeau. Die was oorspronkelijk bedoeld voor Florida, maar werd gebruikt als wisselgeld voor zijn pro-defensie stemgedrag. Ook die militairen en hun gezinnen gaan stemmen, en hun salarissen worden besteed in de plaatselijke economie. Er ontstaat een soort symbiose tussen de politiek, het Pentagon en de defensie-industrie, waarbij elke van de drie partijen de andere twee helpt om hun doelen te bereiken. Officieren helpen de politici aan de orders die ze willen, en krijgen daardoor macht binnen het Pentagon. Wie het spel niet meespeelt ziet zijn carrière geaborteerd worden. Wie meespeelt krijgt snoep, wie stout is krijgt van de roe. Militairen weten ook dat ze niet altijd krijgen wat ze willen, en spelen daarom een spel van geven en nemen. Zo nam Lockheed de helikopterfabrikant Sikorski over, om daarmee meer druk te kunnen uitoefenen in de democratische noordoostelijke staten. In ruil mag Lockheed de F-35 maken, waarvan de stealth-eigenschappen voornamelijk een verkoopsargument zijn en de daadwerkelijke inzetbaarheid sterk verlagen. Het Pentagon zoekt samen met de industrie via een brede koehandel een politieke meerderheid voor een politiek gedefinieerd project, en eenmaal die er is beginnen de vertragingen, de complicaties en de budgetoverschrijdingen. Het Pentagon neemt daarbij een zeer onkritische houding aan tov nieuwe systemen, en zingt mee in de lofzang ervan. De testen van die nieuwe systemen worden zelfs vervalst. De M-2 Bradley pantservoertuigen die nu in Oekraïne dienst doen waren daardoor ooit het middelpunt van een zware controverse. Een goedmenende kolonel, James Burton, klaagde de vervalsingen aan, en werd weggepest. Later schreef hij hierover een boek dat ook verfilmd werd, met Kelsey Grammer in de hoofdrol. De officieren die toen streefden naar echt bruikbare wapens werden de ‘reformers’ genoemd, en ze zijn allemaal weggepest en gediscrediteerd. Ook de man die de vader is van het concept van de A-10 en de F-16, de Pentagon-topanalyst Pierre Sprey, werd weggepest. Sprey, die lid was van een tegenbeweging die zich de 'fighter maffia" noemde, had op een wiskundige manier bewezen aan welke eisen specifieke vliegtuigen moesten voldoen, en zoiets mag niet in de grote geldmolen van het Pentagon.

Het is eigenlijk het Pentagon dat de grote spin is in het web. Zolang ze zich aan de regels houden van het MIC, en het spel goed spelen, delen zij de lakens uit. Niet de politiek dus, en dat vormt een ernstige aantasting van de democratie. Bovendien gelden er heel andere belangen dan de gevechtskracht: het gaat zover dat Amerika zichzelf aan het ontwapenen is, en niet meer meekan in bepaalde scenario's. Bovendien is het de grootste zwendel aller tijden, en worden er incentives ingebouwd om te falen. Het MIC houdt van gecompliceerde wapens, terwijl de strijdkrachten zo eenvoudig mogelijke wapens nodig hebben. Die krijgen ze echter zelden, en dan nog vooral wanneer de nood aan de man komt, zoals in Vietnam en Irak. Falende wapens leveren veel meer geld op. Ze moeten dure aanpassingen ondergaan, zodat de fabrikant er twee keer voor betaald wordt, en er worden ook meer jobs mee gecreëerd. Indien er 30 man nodig zijn om een F-35 te onderhouden is dat beter dan 10 man, want dat maakt de politici blij. Politici die het spel niet meespelen krijgen niets. Defensiecontractanten die het spel niet meespelen verliezen omzet en gaan ter ziele. Ook bondgenoten worden erin betrokken, en krijgen wapensystemen opgedrongen om daarmee te voorkomen dat het hele programma afgezegd wordt. Dat laatste kan enkel door de minister van defensie gebeuren, en dan nog alleen bij een populaire president die aan het begin van zijn ambtstermijn staat, wanneer de verkiezingen nog veraf zijn. Obama heeft zo het monstre sacré de F-22 afgemaakt. Samengevat: er zijn bij alle betrokken partijen incentives om te falen. Daar worden carrières op gebouwd, stemmen mee behaald en er wordt geld mee verdiend. Met wat goede wil zou daar zeker iets aan te doen zijn, maar er is niemand die dat ook echt wilt, tenzij idealisten zoals Pierre Sprey en Kol. James Burton, maar daar weet het Pentagon wel raad mee. https://www.youtube.com/watch?v=ir0FAa8P2MU



Jacques Kruithof en Karel van het Reve

     Heel toevallig kwam ik op een recensie die een zekere Jacques Kruithof schreef over Karel van het Reves bundel Freud, Stalin, Dostojevski. Ik dacht eerst dat de recensent de Gentse professor Jaap Kruithof was en las het hele stuk. 
     ’t Waren aardige aardige opstelletjes die Karel geschreven had, vond Jacques, maar hij, Jacques, begreep niet waarom zo’n allegaartje van tijdschriftartikels ook nog eens als boek moest worden uitgebracht. Hij noemde het een voorbeeld van ‘blindelings, narcistisch bundelen’. Jacques is overleden in 2008; ik weet dus niet of hij het verschijnen van de eerste delen van Karels Verzameld Werk nog bewust heeft meegemaakt. Wat zou hij daarvan gedacht hebben?
      Het voornaamste bezwaar van Jacques is dat Karel niet goed zou argumenteren. Zo vindt hij Karels uiteenzetting over Multatuli’s stijl maar niks. Ik citeer eerst die uiteenzetting: 

De Bey van Tunis kreeg een koliek als hij het wapperen hoorde van de Nederlandse vlag … Deze zin ontleent zijn effect aan overdrijving en concretisering van een cliché … Het cliché is ongeveer: de Bey van Tunis werd bang als hij een Nederlands schip zag naderen. Concreter: als hij de Nederlandse vlag zag wapperen. Nu komt de overdrijving: hij werd niet zo maar bang, hij kromp ineen, nee, hij kreeg een koliek. En dan doet Multatuli iets heel moois met dat wapperen. Je kunt een vlag zien wapperen, maar je kunt hem ook horen wapperen. Dat iemand verbleekt bij het zien van een vlag is dwaas, maar dat hij een koliek krijgt als hij hem hoort is krankzinnig … Merk ook op: niet ‘hoorde wapperen, maar ‘het wapperen hoorde’ (‘het gebulder hoorde van de Nederlandse kanonnen?)

     Ik vind dat prachtig. Die uiteenzetting nam ik over als ik in de klas het eerste Droogstoppelhoofdstuk besprak. Ik maakte er een heel toneeltje van. En wat is nu het bezwaar van Jacques? Ik citeer: 

Hier deugen drie dingen niet: de zin komt van de huichelachtige Batavus Droogstoppel, en is in ironie verpakt. Droogstoppel geeft het voorbeeld in een passage over ‘alles leugens’. Dubbele ironie dus. Bovendien kun je een vlag op grote afstand zien wapperen, maar als je haar hoort zijn die Hollanders verrekt dichtbij. Dergelijke ondoordachtheden verzwakken Van het Reves betoog keer op keer.

      We krijgen hier een heel mooi voorbeeld van hoe slecht Jacques zelf argumenteert. Wat hij zegt is correct op zich: de woorden over de Bey worden in de mond gelegd van Droogstoppel, Droogstoppel is huichelachtig, de passage is ironisch, de passage is dubbel ironisch, Droogstoppel zelf gelooft het verhaaltje over de Bey niet, en ten slotte: een vlag die je hoort wapperen is verrekt dichtbij. Allemaal waar. So what? Et alors? Wat heeft dat met Karels uiteenzetting over overdrijving en concretisering van clichés te maken? Wat Jacques ons hier opdient is een goed voorbeeld van een non sequitur, een juiste uitspraak die geen verband houdt met wat ze pretendeert aan te tonen. 


donderdag 29 augustus 2024

Doerov, privacy, vrije woord


 Doerov, de privacy en de doctoraatsonderzoekster
      Pavel Doerov, baas van het communicatieplatform Telegram, is in Parijs gearresteerd op beschuldiging van medeplichtigheid aan drugshandel, witwassen, georganiseerde misdaad, enzovoort. Het is waar dat Doerovs platform een grote mate van privacy garandeert, iets waar de misdadigers misbruik kunnen van maken. Maar misdadigers kunnen ook misbruik maken van de telefoon om met elkaar afspraken te maken. De telefoonmaatschappij is daarom niet medeplichtig.
      Nu geloof ik dat een telefoonmaatschappij meestal niet gaat dwarsliggen wanneer de politie binnen een wettelijk kader gegevens opvraagt van de klanten. Maar ik herinner mij van de televisieserie The Wire hoe moeilijk het indertijd was voor de politie om op legale manier telefoongesprekken tussen drughandelaars af te luisteren. Dat moest gebeuren volgens strikte regels en wetten die in een liberale tijd tot stand waren gekomen. Mais passons. Ik begrijp dat er een afweging moet worden gemaakt tussen privacy en misdaadbestrijding, en niet iedereen heeft daarbij dezelfde prioriteiten.
     Over die laatste kwestie las ik een interessante opinie van Suzanne Roes, doctoraatsonderzoekster in de filosofie (DS 29/8). Vaak vallen die stukken van doctoraatsonderzoekers op de opiniepagina’s nogal tegen. Maar de kop trok mijn aandacht. ‘In een gezonde democratie moet je illegaal kunnen handelen*.’ En voor één keer gaf de kop van het stuk de strekking ervan goed weer.
    Roes weerlegt een wijdverspreid vooroordeel, dat een app als Telegram gebruikt wordt door twee soorten mensen: brave mensen die die alleen wettelijke zaken communiceren en stoute mensen die zich bezighouden met mensensmokkel en kinderpornografie. Dat is naïef, want het gaat ervan uit dat de overheid alleen schadelijke en ronduit onethische zaken verbiedt. Maar er bestaan overheden die homoseksualiteit verbieden, of abortuspillen, of een pedagogische tik, of aan illegalen onderdak verlenen, of je ouders bezoeken als er een epidemie is. Moeten de Telegram-mensen die overheden helpen om homoseksuelen, abortuspillenverkopers of ouderbezoekers en onderdakverleners op te sporen?
    Dan blijft er nog de kwestie van misdaden die we unaniem veroordelen. Dan wordt het probleem er een van proporties, zoals zo vaak. ‘Een gezonde samenleving,’ schrijf Roes, ‘grijpt dan niet meteen naar de hamer.’ Ik probeer even haar hamer-metafoor te verduidelijken met een Dark Mirror scenario. Neem incestueus kindermisbruik. Wij zijn het er ook in de toekomst unaniem over eens dat dat moet worden bestreden. Maar zouden we ermee akkoord gaan dat in alle huizen met kinderen camera’s geplaatst worden die kindermisbruik kunnen registreren?** Misschien zou de overheid de camera’s zo kunnen programmeren dat ze alleen beginnen opnemen en doorseinen als ook echt kindermisbruik plaats vindt, maar wie zou zulk geprogrammeer van de overheid vertrouwen? Suzanne Roes in elk geval niet. Geloven dat de overheid altijd het beste met ons voorgeeft noemt ze ‘zorgwekkend optimisme’.

Doerov, het vrije woord en Karel Verhoeven
     In het geval van Telegram gaat het overigens niet alleen om privacy. Het gaat óók om het vrije woord. Karel Verhoeven (DS 27/8) herhaalt in het midden van zijn commentaar dat Doerov niet gearresteerd is voor het toelaten van ‘schadelijke informatie’ op zijn platform, maar voor medeplichtigheid aan criminele daden. Maar zelf koppelt hij de kwestie van desinformatie en crimineel misbruik wel aan elkaar. Hij beschrijft Telegram als een ‘markt- en schuilplaats zowel voor politieke dissidenten als voor terroristen en criminelen, en voor samenzweringstheoretici.’
     Vier vijfde van Verhoevens commentaar gaat eigenlijk over die desinformatie. Hij haalt Musks interview met Trump aan, en de brief van EU-commissaris Thierry Breton. ‘De Europese rechtstaat,’ schrijft Verhoeven, ‘eist terecht dat platformen als Telegram gaan modereren wat ze zelf verspreiden.’ Wie daar tegenin gaat, behoort volgens Verhoeven tot een van de ‘perverse allianties rond vrije meningsuiting.’
     Het is niet dat Verhoeven het totalitaire gevaar niet ziet. ‘Hoe de liberaal-democratische variant van vrije meningsuiting te beschermen tegen de wilde libertaire variant zonder zelf aan repressie te doen, is de grote vraag voor westerse democratieën.’
     Strikt genomen zie ik niet in hoe de wilde libertarische variant een bedreiging vormt van de liberaal-democratische variant van het vrije woord. Kunnen die twee niet naast elkaar bestaan? Bedreigt Musk met zijn wilde libertarische tweets de gezapige liberaal-democratische commentaren van Karel Verhoeven? 
     Zelf ben ik in elk geval voorstander van een ‘wilde libertaire’ open ruimte, die ik dan op mijn gezapige manier kan gebruiken voor het verspreiden van brave liberale en democratische gedachten. Anderen kunnen die ruimte gebruiken voor het verspreiden van christelijke, socialistische, communistische, groen-fundamentalistische, islamistische en rechts-extremistische ideeën enzovoort.

*Roes gaat er terecht van uit dat handelen tegelijk illegaal en toch ethisch kan zijn. De voorbeelden die ze citeert zijn allemaal  linkse stokpaardjes: abortus, illegale immigranten, klimaatactivisme ... Een lezer reageerde terecht dat ze blijkbaar ethiek interpreteert als wat zij de right thing vindt. Zeker is dat zowel linkse als rechtse dissidenten belang hebben bij een privacy ruimte. 

** P.S. Over hoe de kwestie van kindermisbruik kan worden ingezet voor inbreuken op de privacy las ik achteraf het artikel van Roan Asselman op Doorbraak. https://doorbraak.be/chat-control-wil-niet-sterven/



MSM, censuur, 'weerbare democratie'


MSM en sociale media
     De mainstream media (msm) en de sociale media (sm) zijn, als je wil, concurrenten van elkaar. De verwijten die ze aan mekaar maken zijn scherp. ‘Regimepers’ en ‘Lügenpresse’ aan de ene kant, ‘fake news’ en ‘samenzweringstheorieën’ aan de andere kant. De gebruikte taal is in de msm vaak beschaafder en genuanceerder dan de op de sm. Omgekeerd lees ik op de sm minder vaak het discours dat de concurrent dringend moet worden gemodereerd of gecensureerd. Zouden Karel Verhoeven en Dominique Deckmyn van het prettig vinden als Musk, Doerov en Zuckerberg de overheid opriepen om op te treden tegen eenzijdige berichtgeving in De Standaard.

De leugenpers en de censuur
     Ik zal altijd de ‘mainstream’ media verdedigen tegen de beschuldiging dat ze alleen leugens vertelden, met inbegrip, zoals Mary McCarthy zei, van de woorden en’ en ‘de’.  In De Standaard van vandaag 28 augustus stond dat de zon opkwam om 06.50 uur. Ik heb dat gecontroleerd, en het is waar. Dat de berichtgeving over veel onderwerpen eenzijdig is en dat er onwaarheden en onnauwkeurigheden instaan, zal ik niet ontkennen, en evenmin dat opinie en berichtgeving te veel door elkaar loopt, en er zal ook wel eens een regelrechte leugen in staan – als is mijn definitie van leugen wat strikter dan voor veel mensen.

Rechts-extremisme en weerbare democratie
     Volgens Stephan Kramer, de chef van de inlichtingendienst van Thüringen, overtreedt de extreemrechtse partij AfD de grondwet omdat ze (1)  tegen godsdienstvrijheid voor moslims opkomt, (2) vindt dat de ‘oude partijen’ moeten verdwijnen en (3) argumenteert dat de rechters van het Grondwettelijk Hof niet onafhankelijk zijn omdat ze door politici zijn verkozen. Ja, dat zijn kwalijke standpunten, al zie ik in (2) niet noodzakelijk een pleidooi voor een dicatuur. Als ik op mijn blog zou schrijven: ‘Weg met de trado partijen’ of ‘De CD&V moet kapot’ - wat ik nooit zou doen - ben ik daarom nog geen adept van een een-partij-staat.
    Interessant is zijn antwoord op de vraag wat men tegen AfD kan doen. ‘De vijanden van de democratie hebben ook hun rechten, maar wanneer ze de rode lijn overschrijden, treedt de staat op. Dan mogen ze bijvoorbeeld geen wapens bezitten of in openbare dienst werken, omdat ze de staat in gevaar kunnen brengen.’
     Het is niet helemaal duidelijk welke rechten de vijanden van de democratie hebben, en wanneer ze de rode lijn overschrijden. Veel preciezer wordt de taal als het om de maatregelen gaat: wapenverbod en Berufsverbot*. Zelf vind ik dat laatste veel te ver gaan. In een tijd waarin 1 op 3 werknemers ambtenaar zijn, is deze maatregel disproportioneel. Hoogstens zou men fascisten, communisten en islamisten de toegang kunnen ontzeggen tot bepaalde openbare functies, zoals die aan de politie of in het leger.

 * In de bundel Cultuurmarxisme bespreekt Paul Cliteur het begrip ‘weerbare democratie’. Dat is een democratie die maatregelen neemt om zich te verzetten tegen niet-gewelddadige extremisten die de democratie willen uithollen. Hij schrijft: ‘De naoorlogse Duitse wetgeving … is de meest uitgewerkte vorm van ‘weerbare democratie’-wetgeving.’ Hij citeert met name de Berufsverbote die in het verleden tegen extreemlinks werden ingezet. Hij merkt op dat men vandaag teveel extreemrechts (‘fascisme’), en te weinig het islamisme viseert.


Bezoek aan Sint-Petersburg (2018)

Zomer

      Misschien wilde u, welwillende lezer, al lang eens een bezoek brengen aan Sint-Petersburg, maar hebt u die reis dit jaar uitgesteld uit angst om Engelse en vaderlandse voetbalvandalen tegen het lijf te lopen. Wij hebben aan die angst niet toegegeven, en ik kan u geruststellen: Sint-Petersburg-Petrograd-Leningrad-Sint-Petersburg staat er nog.
     Uit de literatuur hebben we de stad vaak leren kennen in een winters kader. Toen Isaak Babel er opdook ‘met valse papieren en zonder een duit op zak’ was het bitter koud.  Poesjkin beschreef hoe de Neva bij nacht en ontij uit zijn oevers trad:
  

Het weer werd bozer, winden gierden
Het water steeg, de golven tierden
Tot plotseling als een razend beest
De Neva op de stad zich stortte.
 
    En Gogol had het over over het verraderlijke spel van donkerte en schaarse verlichting:
  

De Nevsky Prospekt* is bedrieglijk op elk uur van de dag, maar het meest nog ’s nachts, als de duivel zelf erop uit trekt en de straatlampen aansteekt met slechts één doel: alles in een vals daglicht te plaatsen.
 
     Maar wíj hebben de Hoofdstad van het Noorden dus in de zomer bezocht, als de Neva zich kalm en waardig gedraagt, en het op de Nevski Prospekt nooit echt donker wordt en waar, zoals Poesjkin schrijft, 
het avondrood door ’t ochtendgloren in allerijl wordt afgelost. Om twaalf uur ’s nachts konden we nog goed het lichtblauw, okergeel, vaalgroen of zalmroze van de statige gebouwen onderscheiden.
     Ook was het er even drukkend warm als toen Raskolnikov naar die huurkazerne trok om de oude woekeraarster het hoofd in te slaan. Wijzelf kregen alleen te maken met woekerende taxichauffeurs die eerst heel overtuigend hun opvliegend karakter demonstreerden door hun rijstijl en daarna een hogere prijs eisten dan afgesproken. Wij hebben die prijs braaf betaald, want we hadden, in tegenstelling tot Raskolnikov, geen bijl onder onze jas verscholen. Met dat weer hadden we zelfs geen jas aan.

 


Natte broek


  ‘Niets is zeldzamer of charmanter dan een mooie zomeravond in Sint-Petersburg,’ schrijft Joseph graaf de Maistre in zijn mooie Soirées de Saint-Petersbourg. Als die avonden echt zo zeldzaam zijn als de graaf beweert, zeg zeven per jaar, dan hebben we ze alle zeven gehad. Maistre vraagt zich af of die charme komt precies dóór die zeldzaamheid dan wel omdat de zon zo langzaam en met duidelijke tegenzin de aarde loslaat. Hij denkt het laatste maar twijfelt nog een beetje. Wat volgens hem echter zeker meespeelt is de aanblik van  de duizenden roei- en zeilbootjes op de Neva die gemoedelijk een vrachtje passagiers of exotische waren van het ene punt naar het andere brengen. Aan het begin van het boek bevindt ‘le Comte’ zich op zo’n bootje, in het beschaafde gezelschap van ‘le Sénateur’ en ‘Monsieur le Chevalier’.
     Wij zijn ondertussen tweehonderd jaar verder en het gaat er op de Neva nu helemaal anders toe. Roei- en zeilboot hebben plaatsgemaakt voor het gemotoriseerde jacht van de miljonair, de varende receptie van de welgestelde feestvierder en de touringboot van de democratische toerist. Vooruitgang is, zoals dat heet, ‘geen eenduidig proces’, en zeker langs de kant van de schoonheidservaring moet al eens een keer iets worden ingeleverd.
     Het kwalijkst vind ik op de Neva zijn de waterscooters, ook jetskis genoemd, die bereden worden door jonge pretmakers en mannelijke mannen. Zo’n jetski kan sprongen maken in de lucht, en scherpe bochten in het water, en in de twee gevallen spat het water vele meters op. Doet hij dat aan de rand van de rivier, dan gutst een golf water over oevers en bruggen, en op de brave wandelaar die zich daar voortbeweegt. De lezer raadt het al: ook ik werd bij zo’n gelegenheid, in mijn hoedanigheid van brave wandelaar, door zo’n golf bespat en haalde daarbij een natte broek. Een kletsnatte broek, mag ik wel zeggen.
     Ik sprong verschrikt van het trottoir op de openbare weg en verwenste de jetskibestuurder. Mijn vrouw en mijn zoon moesten daar hard om lachen. Ik niet. Ik stikte van woede. En terecht geloof ik. Wie in Sint-Petersburg van het trottoir op de openbare weg springt, zet zijn leven op het spel. Als ik op die openbare weg was aangereden door zo’n razende taxi, dan was ik dood geweest, en dan zouden mijn vrouw en mijn zoon geschreid hebben in plaats van gelachen. En daarbij, mijn broek was écht kletsnat. Het zou wel twee uur duren voor die weer droog was. ‘Wedden dat hij op een half uur weer droog is,’ zei Jan.
     We hebben niet gewed, en dat was slim van mij, want waarachtig, na een half uur was mijn broek droog en was mijn woede geweken.



Bootrace op de Neva

     Als je op de Nevski Prospekt wandelt is elke derde Rus die je tegenkomt iemand die je een toeristische boottocht wil verkopen. Ik hou niet zo van boten want ik lijd aan benigne paroxismale positieduizeligheid en word snel zee-, lucht- en wagenziek. Maar op een brede, rustige stroom kan het geen kwaad.  We kochten meteen drie tickets, meer bepaald  voor de nachtelijke versie van het vaarplezier, want dan konden we ook van dichtbij de Paleisbrug zien ophalen. We hadden gehoord dat dat iets opzienbarends was.
     Om 1.25 ’s nachts – aan de horizon is het dan nog licht – dobberden we dus op zo’n touringboot, van het soort waarvan er nóg een stuk of vijftig aan het dobberen waren. En warempel, om 1.25 hoorden we een triomfantelijk muziekje in de stijl van Also Sprach Zarathustra, en de brug werd opgehaald. Ik heb in eigen land meer dan eens een ophaalbrug zien ophalen, en meestal was ik dan heel ongeduldig om die weer te zien dalen zodat ik kon doorrijden. Om zo’n brug te zien ophalen moest ik niet naar Sint-Petersburg komen.
     Maar dan gebeurde er iets moois. In de buurt van de Paleisbrug is nog een andere brug en die wordt tien minuten later opgehaald. Die touringboten op de Neva maken dus, na het ophalen van de eerste brug, allemaal tegelijk een bocht en zetten koers naar die andere brug. En het moet snel gaan. Je krijgt dan een vijftigtal lange boten die, vier-vijf-zes naast elkaar – de wateren van de Neva doorklieven in mooie evenwijdige banen, en dat aan hoge snelheid. A toute vapeur, zoals men dat zo mooi kan zeggen met een verwijzing naar een oudere technologie. Of: full steam ahead.
    Het is een mooi spektakel vanaf gelijk welke plaats je het bekijkt, maar het mooist is natuurlijk als je je zelf op een van die boten bevindt. Er heerst een mild opwindende sfeer. ‘Het doet een beetje denken,’ zei Jan, ‘aan al die vissersbootjes die naar Duinkerken voeren om de Engelse troepen op te halen.’ Dat vond ik niet. Die vissersbootjes waren ongelijk in grootte en snelheid. Het moest iets anders zijn. Iets met meer vaart, regelmaat en symmetrie. En dan had ik het. De helikopterscène in Apocalypse Now, dát was het. Der Walkürenritt. The Ride of the Valkyries. De lichte opwinding die we voelden was van militaristische aard. Joseph de Maistre merkte al op dat ook zachtaardige mensen voor die opwinding vatbaar voor zijn. Mensen die anders niet eens de kop van een kip durven afhakken met een slagersbijltje. 

De grijns van Voltaire en de neus van Locke

    Twee dingen vooral wilde ik in Sint-Petersburg niet missen: het Winterpaleis, dat tijdens de ‘rode oktober’ van 1917 door de bolsjevieken was ‘bestormd’, en de Hermitage, dat één van de grootste kunstmusea ter wereld is. Ter plekke bleek dat het niet om twee dingen ging, maar om één, want de Hermitagecollectie is ondergebracht ín het Winterpaleis. Als je niet veel weet en je bereidt je reis slecht voor, rol je van de ene verbazing in de andere.

     Wat ik dan wel weer wist, is dat je in de Hermitage de beeltenissen vindt van twee grote Verlichtingsdenkers: een marmeren beeld van Voltaire en een portret van John Locke. Die werken werden besteld door Catharina II die zelf ook heel verlicht was, al heeft zij in haar rijk de lijfeigenschap niet afgeschaft, maar juist uitgebreid naar de gebieden waar ze nog niet bestond. Op de ene plaats in haar rijk wél lijfeigenen en op de andere plaats níet, dat vond Catharina slecht stroken met het methodische rationaliteit van de nieuwe tijden.
     Van het marmeren Voltairebeeld heeft Ruslandreiziger Joseph de Maistre (1753-1821) een beroemde beschrijving gegeven: ‘Ga het maar eens bekijken in het Hermitagepaleis. Bekijk dat afstotelijke gezicht dat nooit kleurde van schaamte, die twee uitgedoofde kraters waarin wellust en haat nog altijd lijken te koken. Die mond - ik spreek nu misschien kwaad, maar ’t is mijn schuld niet – die afschuwelijke grijns die loopt van het ene oor tot het andere, die lippen die opgespannen zijn door wrede boosaardigheid, als een veer die klaar is om zich te ontspannen en een sarcastische godslastering uit te stoten.’
     Ik heb de raad van Maistre gevolgd en heb het beeld eens goed bekeken. Het voorhoofd en de ogen vallen best mee vind ik, maar die lippen en dat lachje, daar is inderdaad iets mee. Mijn vader citeerde af en toe de verzen die Alfred de Musset had gericht tot de overleden wijsgeer:

     Dors-tu content, Voltaire, et ton hideux sourire -
     Voltige-t-il encore sur tes os décharnés ?

’t Is een halve alexandrijn die blijft hangen – ‘et ton hideux sourire’.
     Goed, dat hadden we dus gehad: grote trap van Rastrelli, Raphaël loggia, Rembrandt, Rubens, Greco, impressionisten, Van Gogh, vijf Kuise Suzannes van verschillende meesters, en ten slotte – het beeld van Voltaire. We konden ons nu wel naar de cafetaria begeven voor koffie met gebak en daarna naar het hotel, want van slenteren raak je uitgeput.
     Maar bij de koffie viel mij plots te binnen: ik had het portret van Locke gemist! Er volgde een gezinsconclaaf waarop werd beslist dat mijn vrouw in de cafetaria zou blijven vanwege haar slechte knie en dat Jan en ik op zoek zouden gaan naar het portret. ‘Ik ga met je mee,’ zei Jan, ‘ want met die gebrekkige hippocampus van jou, vind je je weg nooit terug.’
     Jan en ik hebben dus het museum met versnelde pas doorgelopen met een welomschreven doel voor ogen: het portret van Locke, en niets anders. En kijk, plots werd alles wat niet tot dat welomschreven doel behoorde veel interessanter. Daar, nóg een Kuise Suzanne. En God, wat is die Bacchus dik. Aha, de luitspeler van Caravaggio, die had ik zo-even niet gezien – mooi. En wat is dat nu? Een hele gang Vlaamse primitieven die we daarnet zijn voorbijgelopen? Hugo van de Goes, Rogier van der Weyden, Gerard David. En dat daar? Is dat nu Bosch of Breughel? Bosch, blijkbaar. En nog een Bosch – één van die schilderijen waardoor Lennaert Nijgh en Boudewijn de Groot zich lieten inspireren voor hun psychedelische liederen.**
     Uiteindelijk, na veel verdwalen, heen en weer lopen, twee of drie keer dezelfde zalen doorkruisen,  maar telkens andere stukken opmerken, vonden we het portret van Locke. Het beeldt een ernstige man af die niet naar, maar naast ons kijkt. Op zijn lippen valt niets aan te merken, maar zijn neus is abnormaal groot. Jan heeft een van mij genomen waarop ik poseer naast de grote empirist en kampioen van de vrijheid. 

Foute kledij

     Erg veel van geschiedenis afweten, moet een zware last zijn om te dragen. Je krijgt voortdurend te maken met mensen die geen geschiedenis kennen, die het onderscheid niet kunnen maken tussen Karel de Grote en Keizer Karel en die niet goed kunnen inschatten of Napoleon nu voor of na de Franse revolutie kwam. En die mensen rijden ook allemaal met de auto.
     Zeker als er een historische film op de televisie is, moet de geschiedkundig gevormde op zijn tanden bijten. Die ridderhelm, zucht hij dan, werd pas twee eeuwen later gedragen. Kijk, en die Homerische Grieken beréden hun paarden niet, maar spanden ze in voor hun strijdwagens. En, nee hoor, de Romeinen rond de tijd van Christus hadden geen galeislaven, dat was iets van veel later, bij de Genuezen.  En, ach, dacht je nu echt dat zo’n kasteel van de Tudors iedere week gereinigd werd met een industriële stofzuiger? Allemaal fout, fout, fout. Het ergste is nog wanneer een Hollywoodse sandalenfilms van de jaren 60 wordt uitgezonden. Zelfs de kleur van de bomen, de lucht en de zee zit daar fout.
     Gelukkig weet ík niet zoveel van geschiedenis af, maar zelfs het kleine beetje dát ik weet, kan mij al flink wat ergernis bezorgen. Laatst waren we in Sint-Petersburg. Op allerlei pleinen en straten lopen daar mannen en vrouwen rond die beweren dat ze Peter de Grote en Catharina de Tweede zijn, en tegen een kleine vergoeding zijn ze bereid te poseren voor een foto. Je kan ook op die foto als je dat wil.
     Ik heb daar wel tien keer een opmerking over gemaakt tegen mijn zoon. Die Catherina was gekleed in een Marie-Antoinette-pakje; dat kon er nog mee door. Die twee leefden grofweg in dezelfde tijd. Maar Peter was gekleed als Marie-Antoinettes man, en dat is er toch minstens driekwart eeuw naast. Een 17de-eeuwer is geen 18de-eeuwer. En dat voor iemand die zoals Peter zóveel belang hechtte aan kleren dat hij aan zijn onderdanen de lengte van hun jassen voorschreef.
     Ik weet toevallig, of denk te weten, hoe dat vestimentair anachronisme kan worden verklaard. Die Petersburgse mannen en vrouwen lopen natuurlijk niet altijd rond in die historische kleren. In het gewone leven dragen ze gewoon een hemd en een spijkerbroek zoals u en ik. Die historische kostuums huren of kopen ze in een carnavalswinkel. En die winkels hebben nu eenmaal hiaten in hun assortiment. Je vindt er gemakkelijk de Marie-Antoinettemode, maar Engelse Restoration bijvoorbeeld, of Regency en Franse Empire, zijn veel moeilijker te pakken te krijgen.
     Enkele jaren geleden had ik met mijn klas afgesproken dat we ons voor de 100-dagenviering zouden kleden naar de mode van het Jane Austen-tijdperk. De carnavalwinkels in de buurt werden grondig doorzocht en de meisjes vonden al gauw wat ze zochten, of anders hadden ze een moeder of grootmoeder die handig was met naald en draad. Maar voor de jongens was het een heel andere zaak. In Huis Baeyens vond ik voor mijzelf een vest, broek en jas die min of meer voor Regency konden doorgaan, maar ik had geloof ik het laatste exemplaar te pakken. Voor de leerlingen bleef niets anders over dan een Biedermeierjas, -vest en broek aan te trekken. Ach, goed genoeg, vond ik.
     Dat Biedermeierkleren ook in Russische carnavalswinkels gemakkelijk te vinden zijn, blijkt overigens uit het volgende. Vanuit Petersburg maakten we een uitstapje naar Tsarskoje Tselo. Er is daar een mooi park en een mooi paleis en ook kun je er het lyceum bezoeken waar Poesjkin school gelopen heeft, al is die school niet goed aangeduid en moet je even zoeken. We liepen wat door de straten en al gauw zagen we een Catharina de Tweede en een Peter de Grote paraderen, op hun laat achttiende-eeuws. Maar wie was dat heertje dat naast hen liep, met zijn uitwaaierende haardos, zijn donkere geklede jas en zijn korte hoge hoed? ’t Was warempel Poesjkin. Zijn Biedermeier outfit paste hem prima. En historisch viel er niets op aan te merken.

* Wikipedia schrijft:  ‘De Nevski Prospekt is één van de bekendste straten van Sint-Petersburg.’ Dat is een stijlfout waar ik mijn leerlingen voor waarschuw. ‘Napoleon was een van de bekendste Franse generaals die deelnamen aan de Slag bij Waterloo.’
** ‘Eva’, ‘Tuin der lusten’ en ‘Megaton’ op het album Picknick   

woensdag 28 augustus 2024

Kortjes over de artsenlonen

 

** De Standaard schrijft iets op haar voorpagina over artsen die meer verdienen dan de premier, namelijk 250.000 euro bruto. Het gaat om 20 procent van de artsen – 10 procent van de huisartsen, 30 procent van de erkende specialisten.    

** Twee van de drie bovenstaande percentages heb ik zelf moeten opzoeken en uitrekenen. Ik heb liever procenten dan absolute cijfers. Bovendien had de journalist het vertikt om mij te vertellen hoeveel huisartsen en specialisten er in ons land zijn. Het waren er eind 2019 samen ongeveer 54.000, waarvan een derde huisartsen en tweederde specialisten. 

** 80 procent van de artsen verdient dus minder dan de de eerste de beste premier.

** Is het werk van een premier meer of minder waard dan dat van een arts? Het is onmogelijk om zoiets objectief te bepalen.

** Hoeveel verdienen die 20 procent grootverdienende artsen netto? Als die artsen werknemers waren, en die 250.000 euro de bruto loonkost voor de werkgever uitmaakte, dan hielden de artsen daar ongeveer 40 procent van over, dus 100.000 euro, of netto 8.000 euro per maand. Een subtielere berekening zou misschien iets tussen de 10.000 en de 12.000 euro per maand opleveren.

** Die cijfers geven slechts een orde van grootte aan. De Standaard had alleen de cijfers van wat de RIZIV aan de artsen uitbetaalde. Daar moeten de remgelden en de ereloonsupplementen bij worden geteld, die gemakkelijk 20 % extra vertegenwoordigen. Anderzijds moeten de beroepskosten worden afgetrokken. De goedverdienende radiologen staan vaak 70 procent van hun inkomsten af voor het gebruik van de apparaten van het ziekenhuis.

** Hoe komt het dat 20 procent van de artsen – en de artsen in het algemeen –  zo goed verdienen 

  1. De patiënt wil topkwaliteit
  2. Veel artsen werken hard en veel
  3. De arts draagt een grote verantwoordelijkheid
  4. De opleiding duurt lang en is moeilijk
  5. Oververzekering opgelegd door de staat leidt tot overconsumptie
  6. De toegang tot het beroep wordt afgeschermd
  7. Andere redenen

** Naar die ‘andere redenen’ ben ik heel nieuwsgierig. Ik vraag mijn zoon de kleren van zijn lijf, maar als specialist in opleiding krijgt hij weinig inzicht in het financiële kluwen van ziekenhuizen en associaties.

** Valt er voor de regering veel te besparen op de artsenlonen? Wellicht, maar niet zó heel veel. Zelfs socialisten als Vandenbroucke en halve communisten als Jan de Maeseneer schijnen geen groot probleem te hebben met de ‘premiernorm’ – de 250.000 bruto per jaar. 

** De gelijkheidsdrift van Vandenbroucke en co richt zich meer op verschuivingen binnen het artsenberoep. De radiologen moeten inleveren ten voordele van de kinderpsychiaters.

** Je zou natuurlijk ook kunnen besparen op de aller-allerhoogste verloningen. 856 artsen verdienen meer dan een miljoen bruto per jaar. Maar dat zijn er dan ook maar 856, waardoor de hele besparing mager uitvalt. Wie zo’n besparing nastreeft, doet dat meer uit principe, en over principes kun je moeilijk discussiëren. Ik heb andere principes.

** Vandenbroucke wil ijveren voor een ‘faire’ verloning van de artsen, ‘op basis van objectieve maatstaven’. ‘Hoeveel tijd steekt de arts in de zorg van de patiënt, welke opleiding heeft hij nodig, hoe groot en complex is de verantwoordelijkheid die hij heeft.’ Ik weet op slag weer waarom ik de voorkeur geef aan zoveel mogelijk marktwerking, boven een bureaucratie die objectieve maatstaven hanteert. En dat voor een beroep dat nogal wat excentriekelingen onder zijn beoefenaren telt. Ik weet ook weer waarom de subjectieve waardeleer in de economie mij zo aanspreekt.

** Een van de meest misleidende krantenkoppen die ik ooit las, was die boven een commentaar van Inge Ghijs (DS 24/7): ‘Laat vrije markt bepalen hoeveel artsen nodig zijn.’ Dat is geen slecht voorstel, dacht ik als libertair. We laten dus zoveel artsen afstuderen als er door de examens geraken. En als er dan te veel zijn, hebben ze minder werk, verdienen ze minder, wordt het beroep minder aantrekkelijk en zijn er minder jongens en meisjes die aan de opleiding beginnen. We doen het met andere beroepen toch ook zo.

 ** Maar dat is niet wat Ghijs wou. Ze wou alleen de toelatingsexamens afschaffen. ‘Bepaal na de basisopleiding van zes jaar hoeveel huisartsen, radiologen of gynaecologen je nodig hebt.’ Bepaal … dat is het omgekeerde van de vrije markt. Ghijs stelt voor dat de overtollige artsen, die niet onder het ‘bepaalde’ cijfer vallen, dan maar werk moeten zoeken buiten de curatieve geneeskunde, in bedrijven, overheidsdiensten en preventieve geneeskunde.  Ja, daar zijn ook artsen nodig, maar liefst niet te veel.

** ‘Met wie moeten we artsen [voor verloning] vergelijken?’ vraagt Verhoeven zich af (DS 26/8). ‘Duidelijk niet met andere hooggeschoolde beroepen die door de overheid worden betaald, zoals leraren, professoren of rechters.’ Daar heb je nu vier categorieën van mensen die zichzelf niet graag als ambtenaar zien. Ik herinner mij hoe geschokt ik was toen een inspecteur ons op school toevoegde: ‘Vergeet niet dat jullie ambtenaren zijn.’

 ** ’t Is in zekere zin waar dat een arts net als een leraar door de overheid betaald wordt. Maar dat moet daarom niet evenveel zijn. Ik ben als patiënt bereid heel wat extra te betalen om de allerbeste arts te hebben, en veel minder om als ouder de allerbeste leraar voor mijn kind te krijgen. En dat geldt ook als ik die betaling onrechtstreeks regel, langs de ziekteverzekering of langs de belasting.

** Kunnen we de verloning van de artsen drastisch verlagen? Zeker kan dat. In de Sovjet-Unie verdiende een arts officieel niet meer dan een buschauffeur. In Spanje en Griekenland verdienen artsen veel minder dan bij ons. Maar als je de verloning drastisch beperkt, zullen veel van de beste artsen – niet allemaal natuurlijk – naar het buitenland gaan, of naar privé-ziekenhuizen. Zoals in Spanje en Griekenland gebeurt.

** Over de verloning van artsen heb ik vroeger al enkele stukjes geschreven: hier, hier, hier en hier.

dinsdag 27 augustus 2024

De markt, de dinosauriërs en het alfabet

 Marktfundamentalisme
      
Dat mij ‘marktfundamentalisme’ wordt aangewreven door marxisten en socialisten is normaal en van hun standpunt bekeken terecht. Maar ik krijg het verwijt ook wel eens van gematigde liberalen. Zoals ik vroeger een fundamentalistisch marxist was, zou ik nu een fundamentalistische vrije-marktpartizaan geworden zijn. Als psychologische verklaring of als bewijs van een voor mij kenmerkende cognitieve bias is die veronderstelling niet eens vergezocht. Maar wat betekent fundamentalisme eigenlijk?  
     Een eerste betekenis is een polemische. Men verwijt een tegenstander dat die al te rigoureus en consequent bepaalde beginselen toepast. Zo kun je Daniel C. Dennet en Richard Dawkins ‘evolutionaire fundamentalisten’ noemen. Maar dan moet je dat verwijt ook staven, bijvoorbeeld door erop te wijzen dat de beginselen waar ze van uitgaan fout zijn, of dat ze geen rekening houden met ándere omstandigheden dan die beginselen. Dat moet je dan allemaal heel precies aangeven, want dat Dennet en Dawkins consequent redeneren, dát kun je hen moeilijk verwijten. Zo kun je ook Mises en Hayek niet verwijten dat ze consequent redeneren.
     In een andere betekenis is fundamentalisme gelijk aan dogmatisme. Als gewezen marxist heb ik enige ervaring met dogmatisme, vooral dan gekoppeld aan cognitieve dissonantie. In mijn marxistische levensfase kon ik onmogelijk de gedachte verdragen dat mijn geloof geheel of gedeeltelijk fout zou zijn. Tegenargumenten waren er alleen om te weerleggen of om zo vlug mogelijk te vergeten. Een tegenargument waarop ik niet meteen een antwoord vond, bracht mij emotioneel uit mijn evenwicht. Met mijn vrije-marktgeloof is het omgekeerd. Ik zou op een verloren moment zélf naar tegenargumenten zoeken. En als ik vandaag in de voormiddag een sterk tegenargument tegenkom, zal mijn slaap er niet onder lijden. ’s Avonds kan zoiets gevoeliger liggen.
     In nog een andere betekenis – denk aan de islam – betekent fundamentalisme iets als: fanatisme. Dat ben ik grotendeels ontgroeid. Ik ben in de praktijk geheel en al ingesteld op compromis. Dat is al lang zo. Zelfs als ik een vrije-marktoplossing voor een of ander probleem het beste vond, begreep ik dat de buren in mijn straat, de collega’s op mijn werk, of de mede-eigenaars van ons appartementsblok een andere keuze maakten. Dat maakt mij in de politiek tot een centrist.
     Een laatste ongunstige betekenis die je aan fundamentalisme kunt geven is die van simplisme. Dat is helaas een schoentje dat mij past. Mijn kennis van economie is heel beperkt. Ik heb geen enkele praktijkervaring. Ik ben niet geabonneerd op The Economist. In het marxisme ben ik nooit verder geraakt dan het eerste deel van Het kapitaal, en het boekje van Jacques Gouverneur, Eléments d’économie politique marxistedat de twee overige delen samenvat. Van de neoklassieke handboeken heb ik alleen Inleiding tot de economie van V. van Rompuy e.a. gelezen, de eerste hoofdstukken van Samuelsons Handboek en ten slotte Basic Economics van Thomas Sowell. Voor de rest lees ik vooral boeken en stukken van lui als Smith, Bastiat, Mises, Hayek en Friedman, die vrije-marktoplossingen bepleiten. Ik ken daardoor vooral één kant van het verhaal, en dan nog als dilettant. Ook vergeet ik het meeste van wat ik lees, en er is veel wat ik niet goed begrijp. Met mijn vrije-marktgeloof plaats ik mij met andere woorden op het niveau van de spreekwoordelijke mijnwerker die in God gelooft zonder dat hij veel kennis genomen heeft van de theologische literatuur.
      Ik zou dus eigenlijk moeten zwijgen over economische kwesties, ook al hebben die een grote invloed op ons leven. Maar die zwijgplicht strookt niet met mijn overtuiging, die ik deel met de onsterfelijke Henk Broekhuis**, dat ook de leek iets te weten kan komen door na te denken. Veel van wat we denken wordt beheerst door verkeerde intuïties. Een verkeerde intuïtie is bijvoorbeeld dat de planten en dieren die we zien altijd geweest zijn zoals ze er nu uit zien, en dat ze zo gemaakt zijn door een Maker. We kunnen ons dat in zekere zin visueel voorstellen. Anders is dat met de evolutietheorie. Van in onze prille kindertijd krijgen we prentjes te zien van dinosauriërs, maar zelfs als volwassenen kunnen we ons eigenlijk niet voorstellen hoe die dinosauriërs uiterst, uiterst langzaam in vogels veranderden. We zijn gewoon niet ingesteld op die tijdsschaal.
     In de economie hebben we hetzelfde. Wij zijn behept met de verkeerde intuïtie dat de economie moet worden gestuurd door een Stuurman, of een comité van Stuurmannen. Friedrich Engels zag het zo. De enorme industriële vooruitgang was er gekomen omdat de moderne fabrieken zo efficiënt en doelmatig waren ingericht. Het was alleen jammer dat de economie in zijn geheel niet even efficiënt en doelmatig was ingericht. Hij formuleert het een beetje ‘dialectischer’, maar daar komt het op neer.
     Het vergt een redenering in verschillende stappen om in te zien dat die intuïtie fout is. In de cursussen economie wordt op de eerste twintig bladzijden uitgelegd hoe een vrije markt, zonder centrale sturing, óók efficiënt verloopt. Dat is het ABC van de economie, waar bijna niemand aan twijfelt. Ook Marx en Engels twijfelden daar niet aan. Dat die vrije markt niet alleen efficiënt is, maar, normaal gesproken, ook efficiënter is dan een met centrale sturing, dat maakt minstens de volgende drie letters van alfabet uit: DEF. En de volgende 20 letters kunnen dan worden ingezet voor de uitzonderingen. In welke gevallen is sturing misschien toch beter dan vrije markt? In welke gevallen is een mix van sturing en vrije markt beter dan alleen vrije markt? En welke sturing is er nodig opdat een vrije markt vrij zou blijven?
      Als discussie ontstaat over regeringsmaatregelen in de economische sfeer, gaat het per definitie over de letters ná ABC en DEF. Elke maatregel die de vrije markt beperkt of bevordert heeft een aantal voor- en nadelen op de lange en de korte termijn. Alleen specialisten kunnen oordelen over de precieze balans tussen die voor- en nadelen. Maar de leek kan af en toe wijzen op de eerste zes letters van het alfabet omdat onze intuïtie, én die van de politici, die letters anders dreigen te vergeten. Je weet maar nooit of de eerste zes letters de balans niet laten doorslaan aan de kant van de vrije-marktoplossing.

Economisch rechts
        Wat betekent ‘links’ en wat betekent ‘rechts’? Het zijn en blijven moeilijke begrippen, zelfs als je alleen het sociaal-economische luik bekijkt. Ik herhaal hier een overweging die ik eergisteren postte.
     Enkele betekenissen die men aan sociaal-economisch ‘rechts’ geeft, zijn: 

  1. Meer vrije markt, minder staat
  2. Begrotingsevenwicht: niet meer uitgeven dan je verdient
  3. Lagere belastingen
  4. Zoveel mogelijk mensen aan het werk, zo weinig mogelijk mensen aan de uitkeringen
  5. Stimulansen voor ondernemers
  6. Korte-termijnvoordelen voor het welvarende kiezerspubliek
  7. Symbooldossiers die het goed doen bij het eigen welvarende kiezerspubliek

     Sommige van die punten lopen parallel met elkaar, andere kunnen elkaar tegenspreken. Als ik mezelf rechts noem, heeft dat vooral met het eerste punt te maken, en helemaals niks met de laatste twee punten. Verder neem ik  aan dat het gemiddelde kiezerspubliek van MR, Open-Vld en N-VA welvarender is dan het gemiddelde kiezerspubliek van Vooruit, PS en PVDA. Hoeveel, dat weet ik niet. Misschien is het verschil minder groot dan men soms denkt.

Een boek dat je leven verandert
     De Standaard der Letteren heeft een interessante reeks ‘Mijn leven in boeken’. Het zijn interviews met schrijvers die vertellen welke boeken ze als kind lazen, welke boeken hen veranderd hebben, van welke boeken ze iets geleerd hebben, welke boeken ze steeds herlezen, welke boeken ze pas laat ontdekt hebben.
     Kun je veranderen door een boek te lezen? In The Atlantic Daily gaven vijf medewerkers elk een titel van een boek dat hun leven veranderde. Het zijn: Siddhartha van Hermann Hesse, Panther van Brecht Evens (tiens, een Vlaming), All Over But the Southin’ van Rick Bragg, The Cultural Front: The Laboring of American Culture in the Twentieth Century van Michael Denning en Dominion: How the Christian Revolution Remade the World van Tom Holland.
     Ik ben een van die boeken aan het lezen, en alhoewel ik nog maar 20 bladzijden ver ben, weet ik nu al dat het boek mijn leven niet zal veranderen.



* Het zou natuurlijk al te gek zijn als ik probeerde een oordeel uit te spreken over mijn eigen oordeelsvermogen.
** Henk Broekhuis is een personage verzonnen door Karel van het Reve. Zie mijn longread hier, de hoofdstukjes ‘Zelfdenker’ en ‘Wat ik van Karel geleerd heb.’