zaterdag 31 augustus 2024

Jacques Kruithof en Karel van het Reve

     Heel toevallig kwam ik op een recensie die een zekere Jacques Kruithof schreef over Karel van het Reves bundel Freud, Stalin, Dostojevski. Ik dacht eerst dat de recensent de Gentse professor Jaap Kruithof was en las het hele stuk. 
     ’t Waren aardige aardige opstelletjes die Karel geschreven had, vond Jacques, maar hij, Jacques, begreep niet waarom zo’n allegaartje van tijdschriftartikels ook nog eens als boek moest worden uitgebracht. Hij noemde het een voorbeeld van ‘blindelings, narcistisch bundelen’. Jacques is overleden in 2008; ik weet dus niet of hij het verschijnen van de eerste delen van Karels Verzameld Werk nog bewust heeft meegemaakt. Wat zou hij daarvan gedacht hebben?
      Het voornaamste bezwaar van Jacques is dat Karel niet goed zou argumenteren. Zo vindt hij Karels uiteenzetting over Multatuli’s stijl maar niks. Ik citeer eerst die uiteenzetting: 

De Bey van Tunis kreeg een koliek als hij het wapperen hoorde van de Nederlandse vlag … Deze zin ontleent zijn effect aan overdrijving en concretisering van een cliché … Het cliché is ongeveer: de Bey van Tunis werd bang als hij een Nederlands schip zag naderen. Concreter: als hij de Nederlandse vlag zag wapperen. Nu komt de overdrijving: hij werd niet zo maar bang, hij kromp ineen, nee, hij kreeg een koliek. En dan doet Multatuli iets heel moois met dat wapperen. Je kunt een vlag zien wapperen, maar je kunt hem ook horen wapperen. Dat iemand verbleekt bij het zien van een vlag is dwaas, maar dat hij een koliek krijgt als hij hem hoort is krankzinnig … Merk ook op: niet ‘hoorde wapperen, maar ‘het wapperen hoorde’ (‘het gebulder hoorde van de Nederlandse kanonnen?)

     Ik vind dat prachtig. Die uiteenzetting nam ik over als ik in de klas het eerste Droogstoppelhoofdstuk besprak. Ik maakte er een heel toneeltje van. En wat is nu het bezwaar van Jacques? Ik citeer: 

Hier deugen drie dingen niet: de zin komt van de huichelachtige Batavus Droogstoppel, en is in ironie verpakt. Droogstoppel geeft het voorbeeld in een passage over ‘alles leugens’. Dubbele ironie dus. Bovendien kun je een vlag op grote afstand zien wapperen, maar als je haar hoort zijn die Hollanders verrekt dichtbij. Dergelijke ondoordachtheden verzwakken Van het Reves betoog keer op keer.

      We krijgen hier een heel mooi voorbeeld van hoe slecht Jacques zelf argumenteert. Wat hij zegt is correct op zich: de woorden over de Bey worden in de mond gelegd van Droogstoppel, Droogstoppel is huichelachtig, de passage is ironisch, de passage is dubbel ironisch, Droogstoppel zelf gelooft het verhaaltje over de Bey niet, en ten slotte: een vlag die je hoort wapperen is verrekt dichtbij. Allemaal waar. So what? Et alors? Wat heeft dat met Karels uiteenzetting over overdrijving en concretisering van clichés te maken? Wat Jacques ons hier opdient is een goed voorbeeld van een non sequitur, een juiste uitspraak die geen verband houdt met wat ze pretendeert aan te tonen. 


Geen opmerkingen:

Een reactie posten