Voor mijzelf ben ik heel streng als het op whataboutery aankomt. Ik heb over die drogreden veel geleerd van Maarten Boudry en was dan ook geïntrigeerd toen ik een stuk zag voorbijkomen waarin Alicja Gescinska juist Boudry schijnt te verwijten dat hij zich eraan bezondigd had. (De Morgen 19/8)
Misschien moet ik eerst verduidelijken dat de polemiek zich afspeelt in de marge van het Gaza-debat. Boudry heeft daar een ‘contraire mening’ over, dixit Gescinska, waaruit ik besluit dat zijzelf dichter aansluit bij de mainstrain van de opiniemakers. Dus Boudry min of meer pro-Israël, en Gescinska min of meer pro-Palestina. Wie alleen daarin geïnteresseerd is, kan nu al stoppen met lezen. Mij interesseert in de eerste plaats de vraag of de kritiek van Gescinska terecht is. Ik vind van niet.
Waarover gaat het? De rectoren van de Belgische universiteiten hadden een gezamenlijke brief gepubliceerd waarin ze de onmenselijke omstandigheden in Gaza aanklagen. Ik citeer daarover de Gescinska zelf:
De rectoren zeggen dat ze niet langer kunnen zwijgen over de mensonterende situatie in Gaza; volgens Boudry kunnen ze wel heel goed zwijgen over mensonterende situaties. Over Soedan, Jemen, Noord-Korea, Afghanistan, Iran… hoor je hen immers niet … Het whataboutism is een zeer hinderlijk fenomeen in het publieke debat. De argumentatieve truc is welbekend: zodra iemand probleem A aankaart, begin je over probleem B, waar de ander niets over gezegd heeft. Daarmee heb je zijn inconsistentie of hypocrisie aangetoond. Als je zo bekommerd bent om Gaza in naam van de mensenrechten, waarom zeg je dan niets over de Oeigoeren in China. Dat soort redeneringen springt in regel niet voort uit oprechte bekommernis om de Oeigoeren.
Kijk, het verwijt van whataboutery mag ook geen Pavlov-reflex worden. Je hoort in een debat over Gaza het woord Oeigoeren en je drukt op de buzz-knop. Dat is verkeerd. Ik heb zelf al drie keer naar de Oeigoeren verwezen in de context van de Gaza-controverse. Ik heb die drie alinea’s zojuist herlezen, en geen van de drie is een geval van whataboutery.
Je kunt redelijkerwijze slechts van whataboutery spreken als je in een discussie een ander onderwerp aansnijdt met de bedoeling om (1) het oorspronkelijke onderwerp te ontwijken; (2) het oorspronkelijke onderwerp te relativeren; (3) je opponent, zoals Gescinska het noemt, ‘inconsistentie of hypocrisie’ aan te wrijven. En Boudry doet geen van de drie. Hij vergelijkt Gaza met de andere humanitaire rampen om aan te tonen dat het standpunt van de rectoren niet alleen een humanitaire maar ook een politieke keuze is. In de woorden van Boudry ‘nemen ze stelling in een politiek omstreden kwestie.’
Zowel het argument als de conclusie lijken mij verantwoord. Geen whataboutery. Nog sterker: als je de tekst van Gescinska heel goed leest, schrijft ze zelf ook niet letterlijk dat Boudry zich eraan bezondigt. Eerst schrijft ze iets over Boudry, en daarna schrijft ze iets algemeens over whataboutery en daarna schrijft ze weer iets over Boudry. Slim.
De rest van Gescinska’s argumentatie gaat over iets anders. Boudry vindt dat rectoren wel een politieke mening mogen uiten ‘ten persoonlijken titel’ maar niet in naam van hun instelling. Gescinska’s regel is eenvoudiger: Iedereen mag altijd zijn mening geven.
Hoe meer stemmen hoe meer vreugd. Het publieke debat moet zo polyfoon mogelijk zijn. Niemand zou daarvan uitgesloten moeten zijn omwille van zijn maatschappelijke rol of professionele functie … De kracht van opinies bestaat niet enkel uit wat er gezegd wordt, maar ook door wie het gezegd wordt. Daardoor is het juist relevant dat bij een opiniestuk staat welke functie, welke maatschappelijke rol de schrijver ervan vervult. Dat laat ons toe om de betekenis van de opinie beter af te wegen. Wanneer een Holocaust-overlevende zich uitspreekt tegen Netanyahu heeft dat een andersoortig gewicht dan wanneer ik dat doe. Wanneer een genocide-expert zich buigt over de vraag of er in Gaza een genocide gebeurt, heeft dat een andersoortig gewicht dan wanneer Boudry dat doet. Wanneer de koning spreekt, hebben die woorden een andersoortig gewicht dan wanneer mijn bakker dat doet. Ja, de rectoren nemen wat van het cachet van hun onderwijsinstellingen over, maar niet zonder reden en niet zonder verdienste. Het is een reden om wat langer bij hun standpunt stil te staan.
Daarmee verlegt ze de vraag van het deontologische vlak naar dat van de gezagsargumenten, en daarbij gooit ze drie soorten gezagsargumenten op een hoopje. Het gezag van de betrokkene (Holocaust) tegenover de buitenstaander, van de deskundige (‘genocide-expert) tegenover de leek, en van de instelling (koning, rector) tegenover het individu. De Gescinska heeft gelijk als ze zegt dat de drie soorten gezag in een discussie een plaats mogen krijgen, maar zeker in het derde geval stellen zich deontologische problemen. Bij de koning is de deontologie zelfs om begrijpelijke redenen in de wet vastgelegd. Gescinska zou het ook niet prettig vinden als onze koning zich morgen, zonder goedkeurig van de verkozen regering, uitsprak tegen abortus.
Bij de rectoren van een universiteit is het moeilijk om precies de grens te trekken tussen het deontologisch toelaatbare en het deontologisch ontoelaatbare. Er is een verschil tussen een rector die tussen vele anderen een petitie ondertekent, en de verzamelde rectoren die samen een manifest opstellen. Er is een verschil tussen een manifest over een humanitaire kwestie waar iedereen het over eens is, en dat dus overbodig is, en een over een controversieel onderwerp. Er is een verschil tussen een manifest over de noden in het hoger onderwijs, over een kwestie van sociaal-economische politiek, of over een van buitenlands beleid. En er is het verschil dat Gescinska zelf aanhaalt: dat tussen een vrijblijvend manifest en een officieel decreet waar de leden van de universiteit zich aan moeten onderwerpen.
Ik wil best aannemen dat er discussie kan bestaan over die verschillen, en over de grenzen die moeten worden getrokken. Alleen: Boudry heeft een argument gegeven voor de grens die hij trekt: professoren en andere leden van de universitaire gemeenschap mogen en moeten aan het maatschappelijk debat deelnemen, vanuit hun expertise en hun moreel gezag (als ze dat maar niet te veel in de collegezaal doen). Maar juist om dat debat ongehinderd te laten verlopen moet de universiteit – en haar gezagsdragers – neutraal blijven. Die neutraliteit maakt dat de leden van de universiteit zich niet geremd moeten voelen om andere meningen te uiten dan die van de gezagdragers. Voor vastbenoemde professoren is dat misschien wat overbodig, maar al heel wat minder voor opinieschrijvende onderzoekers.
Gescinska is in haar column een pleitbezorgster van het polyfone debat. Ze vindt dat Boudry als ‘horzel in het debat’ niet meer doet dan wat je van een filosoof kan verwachten. Maar als ik mij een kleine whataboutery mag veroorloven: waarom zegt ze dan niets over de brief die vier professoren emeriti van de Universiteit van Gent onlangs aan het Gentse rectoraat richtten waarin ze hun ongerustheid uitdrukten over Boudrys zionistisch getinte meningen? Is het in een klimaat waarin zo’n brief mogelijk is, niet dubbel belangrijk om de neutraliteit van het rectoraat te benadrukken, om duidelijk te maken dat het rectoraat geen keuze maakt voor of tegen het zionisme dan wel voor of tegen het antizionisme? Zodat de leden van de universitaire gemeenschap dat wel kunnen doen?
* Zie hier.
Weg met Boudry, nu ook in de VS
Maarten Boudry heeft het ver gebracht. Nu wordt hij ook al op de korrel genomen in de VS. Hij heeft namelijk een bijdrage geschreven voor de bundel de The War on Science*. Het tijdschrift New York Magazine wijdde een negatieve recensie aan het boek en een aparte alinea aan de “less familiar skeptic philosopher Maarten Boudry.”
Je zou de toon en de strekking van de recensie kunnen vergelijken met de stukken die bij ons op De Wereld Morgen verschijnen, maar beter geschreven, zij het op zijn Amerikaans. De recensente verwijt de auteurs dat ze “spew out a ton of information, accurate or not, that opponents have no possibility of refuting in the time available.” Dat herken ik. Het is een gevoel dat ik ook vaak heb als ik een boek lees met een mij onwelgevallige strekking.
Een uitweg is dan om te kijken of de logische redeneringen in het boek enigszins zindelijk zijn. Dat is niet het geval volgens de recensente. Volgens haar staat het boek vol ‘sloppy arguments’. Maar haar voorbeelden overtuigen niet. Zo had Boudry aanstoot genomen aan het antwoord van gewezen Harvard-rector Claudine Gay. Die had bij een commissiehoorzitting in het Amerikaanse parlement moeten antwoorden op de vraag of ‘oproepen tot genocide op Joden’ strijdig waren met het Harvard-reglement tegen ‘bullying en harrassment’. In plaats van gewoon ‘ja’ te zeggen, had ze daarop geantwoord dat dat ‘afhankelijk was van de context.’
Dat was een heel ongelukkig antwoord. De recensente doet alsof dat niet terzake doet en verlegt slim de aandacht van Gay naar Boudry ‘who does not include a single example of students calling for the extermination of Jews.’ Dat is flauw. De Harvard-rector had op de hypothetische vraag een ander antwoord moeten geven, ook als er geen ‘single example’ van genocidale oproepen aan haar universiteit bestond.
En óf er geen ‘single example’ bestaat, daar ben ik ook niet zeker van. De recensente schrijft dat Boudry daar geen bewijzen van geeft, en concludeert dat hij aandringt op ‘the unequivocal condemnation of something that did not actually happen at Harvard.’ Afwezigheid van bewijs als bewijs van afwezigheid, het is alweer een voorbeeld van sloppy logic.
* Andere auteurs die aan de bundel bijdroegen zijn Richard Dawkins, Nial Ferguson, Steven Pinker en Alan Sokal. De recensie staat hier.
Dank voor deze toelichting. Nu weet ik ongeveer wat 'whataboutery' betekent.
BeantwoordenVerwijderenJe vergelijking Israël met Soedan, Jemen, Noord-Korea, Afghanistan, Iran… is niet helemaal overtuigend. Ik vind het erger als mijn buurman of winkelier om de hoek in een kramp schiet (sic) dan als een verre onbekende dat doet. En de gradatie waarmee de huidige leiders van het land Gaza voor een schiettent houden zorgt bij mij ook niet meteen voor meer begrip. Als iemand van je familie een fatale messteek krijgt?hoef je niet de hele familie van de crimineel hetzelfde aan te doen.
BeantwoordenVerwijderenGaza is voor mij niet om de hoek, Soedan ook niet, dat vind ik nogal zwak, beiden zijn ver weg. Als je over die afstanden spreekt komt het niet meer aan op 1000 km
VerwijderenClaudine Gay en haar trawantes. Ik zou ze de heksen van Salem noemen, ware het niet dat de historische heksen van Salem onschuldig waren. De antwoorden van de uit Haiti aangespoelde Gay en haar collega's waren niet ongelukkig maar ter slechter trouw. Het luizige spottende glimlachje op hun tronies bij de antwoorden sprak boekdelen.
BeantwoordenVerwijderenWhataboutery, cherrypicking, conspiracy, anekdotisch, casuïstisch enz. Allemaal buzz-woorden vooral gebruikt door betweters aan de linkerzijde wanneer ze geen afdoende argumenten hebben zoals in 90% van de gevallen. Dus als iemand U bvb whataboutery aanwrijft, zeg dan gewoon: ah, losertje
BeantwoordenVerwijderenAh, losertje.
Verwijderen