zaterdag 4 april 2020

Overpeinzingen in tijden van corona - Deel II (1)


* In Brussel maakt men zich zorgen over het afstandsonderwijs. Een groep pedagogen is richtlijnen aan het opstellen zodat ‘kinderen en hun ouders niet kopje-onder gaan’. Zo zouden leerlingen ‘maximaal vier uur per dag met school bezig mogen zijn’. De rest van de tijd moeten ze van de pedagogen, geloof ik, in het park spelen, naar de fitness gaan, musea bezoeken en theatervoorstellingen bijwonen.

* Van een aso-leerling in het middelbaar wordt in niet-coronatijden trouwens verwacht dat hij ná een lesdag van zes uur nog twee uur ‘met school bezig is’: studeren, taken maken, lezen …  Hoe komen die pedagogen dan in godsnaam aan dat ‘maximaal vier uur’? 
 (Zie ook hier)

* Vergelijkingen en metaforen kunnen veranderen op redelijk korte tijd. Een maand geleden werd corona vaak vergeleken met een ‘flinke seizoensgriep’. Gisteren hoorde ik een expert op de televisie spreken over een ‘gemeen beest’.

* Metaforen zorgen ook niet altijd voor duidelijkheid. ‘We hebben het virus bij zijn nekvel,’ zegt Steven Van Gucht, ‘we mogen nu niet loslaten.’  Wat bedoelt hij daarmee? Dat het virus binnen, laat ons zeggen een maand, helemaal verdwenen is? Met de kop tegen de muur geslagen en schedel verbrijzeld? Laat het ons hopen?

* ‘Wat ons momenteel zwaar parten speelt,’ schrijft Mijlemans vandaag in Het Nieuwsblad, ‘is dat we in het verleden erg losjes zijn omgesprongen met de financiering van ons gezondheidssysteem.’ Is dat zo? We geven geloof ik rond de 27 miljard per jaar uit aan gezondheidszorg. Als de regering drie jaar geleden had beslist om 10 procent meer uit te geven, hoeveel kans is er dan dat die 10 procent zou zijn gegaan naar beademingstoestellen, mondmaskers, en ruimere faciliteiten voor intensive care, dat alles met het oog op een crisis die niemand kon voorspellen? En als we nú 10 procent meer uitgeven, waar moeten we ons nú op voorbereiden?

* Je kunt voor hetzelfde geld de omgekeerde redenering volgen. Had de regering meer bespaard op gezondheidszorg, op een verstandige manier natuurlijk, dan was er nu misschien een grotere buffer om de huidige crisis op te vangen.

* Door de crisis krijgt premier Wilmès een aura van grote verantwoordelijkheid om zich heen ‘De magere, ernstige dame met lang haar,’ schreef Geert Van Istendael vertederd. Van dat soort vertedering heb ik weinig last. Maar ik geloof graag dat ze haar best doet. En Van Ranst ook. En Van Gucht ook. En De Block ook, al heb ik liever Philippe De Backer.

* Ook zonder vertedering ben ik bereid als een brave jongen te doen wat Wilmès en Van Ranst en de anderen zeggen.  Als Wilmès zegt dat ik na de paasvakantie weer naar school moet, dan ga ik weer naar school. Als Van Ranst mij binnen twee weken vraagt om buitenshuis een zelfgemaakt mondmasker te dragen, zal ik zonder morren zo’n masker maken en dragen.

* Nog over die maskers. Toen ik van gezagsdragers hoorde dat mondmaskers niet de minste bescherming bieden tegen coronavirussen, heb ik meteen het tegenovergestelde geloofd. Dat kwam ten dele door mijn slecht karakter, en ten dele door de foute redeneringen en de vage bewoordingen waarmee de gezagsdragers hun zaak bepleiten.  Er was ook iets in hun toon – van sussend over autoritair tot moraliserend – dat mijn wantrouwen wekte. ‘Causez toujours,’ dacht ik, ‘die mensen zijn, zoals de Engelsen zeggen, somewhat less than frank.’ En ik begreep ook waarom ze dat waren: er waren amper maskers.  Maar ik schrijf daar geen stukje over. Ik wil de plechtige godsvrede niet breken die bij een grote crisis hoort. Geen gezeur.


(1)  Deel I : zie  hier.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten