vrijdag 14 mei 2021

Eurocentrisme in de geschiedenisles

 


     Geschiedenisleraar Benjamin Verdru* (zie ook hier) prijst het nieuwe geschiedenisonderwijs omdat het ‘het eurocentrisme heeft losgelaten.’  Daarmee plaatst hij zich aan de goede kant van, welja, de geschiedenis, maar zijn woordkeus is niet heel gelukkig. Hij wil minder aandacht besteden aan ‘het rurale West-Europa van de vroege middeleeuwen’ omdat er op dat ogenblik ‘complexere beschavingen’ bestonden. Zal Verdru hier geen last mee krijgen van de antidiscriminatiepolitie? Mogen minder complexe beschavingen achtergesteld worden tegenover de complexere? Zijn hier privileges in het spel? En zal hij geen last krijgen met de antropologen die beweren dat die meerdere of mindere complexiteit een illusie is die alleen een meerdere of mindere feitenkennis verraadt? Allemaal heel gevaarlijk. Ontvlambare materie.
     ’t Is anders ook echt een moeilijke discussie. Verdru beweert dat geschiedenisonderwijs die vooral westerse feitenkennis aanreikt leidt tot een superioriteitsgevoel. Dat is niet onmogelijk. Een interessante vraag hierbij is in welke mate dat superioriteitsgevoel, met betrekking tot het verleden, terecht of onterecht is. Charles Murray scheef indertijd een dik boek waarin hij die superioriteit probeerde aan te tonen met objectieve, statistische methodes. Woke-achtigen kunnen zich daarover wel boos maken en elke idee van een superieure (of complexere?) beschaving verwerpen. Maar vaak zijn ze dan de eersten om bijvoorbeeld de superioriteit te benadrukken van de Arabische cultuur tijdens onze vroege middeleeuwen. Als men zo begint, is men niet zover meer verwijderd van de Europese ‘zelfhaat’ waar Verdru, naar eigen zeggen, niet aan mee wil doen.
     Theoretisch bestaan er goede redenen om het geschiedenisonderwijs verder open te trekken naar andere delen van de wereld. Iedereen die wat in geschiedenis geïnteresseerd is, betreurt het dat er zoveel is dat in de geschiedenisles niet aan bod kwam. Ik kijk graag Chinese historische films: spannende politieke intriges, mooie dilemma’s van ambitie en trouw, prachtige duels, epische veldslagen. Maar verder ken ik alleen de namen van enkele dynastieën die op een ng-klank eindigen: Tang, Song, Ming, Qing. Ik zou geen enkele ervan op een tijdlijn kunnen plaatsen, al mocht ik er 500 jaar naast zitten. Dat is jammer, want ik ben er, dankzij Simon Leys, van overtuigd geraakt dat de Chinese beschaving en geschiedenis minstens even interessant is als de onze. Maar ’t is te laat. Ik had zoiets op de schoolbanken moeten leren. Als ik er nu nog aan begin is het ten koste van mijn pianospel en mijn blogstukjes.
     Mocht het aantal uren geschiedenis nu worden opgetrokken tot 4 uur per week, dan zag het er anders uit. Dan mochten van mij 2 uur worden besteed aan de Westerse highligts en de andere 2 uur aan de Chinese highlights. Maar als het aantal uren geschiedenis níet wordt opgetrokken, zou ik het voornamelijk bij het Westen houden*. Het is de Westerse geschiedenis die ons gemaakt heeft tot wat we zijn, met de Griekse filosofen en de Romeinse advocaten, de kerstening van de Germanen, de feodaliteit en de kloosters, de riddercultuur en de machtsstrijd tussen kerk en staat, de stedelijke nijverheid en de handelscentra in Vlaanderen, Duitsland en Italië, de ontdekkingsreizen en de kolonisatie, de Reformatie en de godsdienstoorlogen, het absolutisme en de Verlichting, het Engelse parlementarisme en de Amerikaanse en Franse revolutie, de industrialisatie en het sociale vraagstuk, het nationalisme en de Eerste Wereldoorlog, met daarnaast de kunststromingen van gotiek, renaissance, barok, classicisme, romantiek en modernisme. Dat zijn de highlights die ik verkies voor ónze geschiedenislessen. En als ik in China woonde, zou ik kiezen voor de Chinese highlights.
     Is die beperking echt nodig? Zouden we ook bij slechts 2 uur geschiedenis geen eerlijke verdeling kunnen doorvoeren: één uur Westers en één uur Chinees? Dat zou ten koste gaan van de diepgang vrees ik. Iedereen die iets over geschiedenisonderwijs zegt, begint na twee zinnen al op de noodzaak te hameren om de leerlingen ‘verbanden’ te laten zien. Men overdrijft daar zelfs in. Ik kan mij nogal vinden in de uitspraak van mijn facebookvriend Michel Berger die historische verbanden als volgt samenvatte: ‘Eerst deed men iets, en daarna deed men iets anders, en toen deed men weer iets en daarna deed men weer iets anders.’ 
     Maar we zijn vandaag allemaal, of we willen of niet, kinderen van Hegel. We zien overal thesen, antithesen en synthesen, en of die er nu in werkelijkheid geweest zijn of niet, ze zijn in elk geval een uitstekend middeltje om een en ander te onthouden. Ze geven ons de illusie dat we er toch iets van begrijpen. Maar die thesen, antithesen en synthesen tekenen zich maar af als er voldoende materiaal is aangeleverd waaruit ze kunnen worden afgeleid: voldoende feiten, anekdotes, verhalen, motieven, verklaringen die met elkaar samenhangen in ruimte en tijd, en waarvan we om ons heen vaak nog de materiële sporen zien. 

* Mijn andere stukjes over Benjamin Verdru staan hierhier en hier.
 ** In die traditie komen vreemde beschavingen zijdelings aan bod als ze op een betekenisvolle manier met de Westerse verstrengeld raken: de Arabische beschaving tijdens de kruistochten, de Azteekse beschaving tijdens de ontdekkingsreizen, en verder de hele wereld tijdens de geglobaliseerde twintigste eeuw.  Wil men dat wat uitbreiden tot de Barbarijse zeeroverij, de Afrikaanse samenlevingen tijdens de slavenhandel, en de Ottomaanse beschaving die het Westen eeuwenlang bevochten heeft, dan is dat voor mij geen probleem. Ook heb ik er geen probleem mee dat de zaken zowel van ons standpunt als vanuit het andere standpunt bekeken en besproken worden.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten