woensdag 18 januari 2023

Ben Weyts en het Nederlands van de kleuters


   Ben Weyts heeft in wezen gelijk over de ouderlijke verantwoordelijkheid bij de taalontwikkeling van hun kinderen. In mijn lessen over taalontwikkeling stelde ik mijn leerlingen gerust: ze konden niet veel fout doen. Als ze babytaal spraken tegen hun kinderen, zoals moeders vaak doen, dan was dat goed; spraken ze volwassenentaal, zoals vaders vaak doen, dan was dat ook goed. Spraken ze weinig, dan was dat genoeg; spraken ze veel, dan was dat nog beter. Alleen moesten ze ervoor zorgen dat de radio en televisie niet de hele dag aanstonden, zodat de baby’s en peuters woorden en zinnen konden horen zonder andere stemmen als chaotisch achtergrondgeluid.
     Maar Weyts verwees natuurlijk naar de bijzondere situatie van migrantenkinderen die, na de schooluren, geen Nederlands meer te horen krijgen. Mijn Facebookvriend Simon Gelten vat het zo samen: ‘Veel leerlingen waarover het nu gaat, groeien op in een gezin waarvan de ouders nauwelijks Nederlands spreken, ongeletterd zijn, en in veel gevallen ook nog een taal spreken (Tamazight/Berbers) die slechts beperkt op schrift is gezet. Ze groeien dus op in een linguïstische chaos, thuis Berbers en op school Nederlands, terwijl het Arabisch via de satelietzenders binnenkomt. Op straat wordt vaak onderling een soort mengtaaltje gehanteerd. Dat die situatie verre van ideaal is, zal wel duidelijk zijn. Ik begrijp dat men daar vanuit de politiek iets aan wil doen.’
     De vraag is alleen: wát kan de politiek hieraan doen? Mijn antwoord is: weinig. Het voorstel van Weyts om met financiële sancties te dreigen is geloof ik geen oplossing om veel redenen: politieke onhaalbaarheid, praktische onuitvoerbaarheid, bedenkelijke ethiek en voorspelbare ondoeltreffendheid. Ik had daar oorspronkelijk nog willen aan toevoegen: juridische onmogelijkheid, maar dat klopt niet helemaal. 
    Het balonnetje van Weyts wordt vaak voorgesteld als een voorstel om te snoeien in het ‘groeipakket’, het vroegere kindergeld, en dat is inderdaad juridisch bijna onmogelijk. Het groeipakket is een onvoorwaardelijk recht voor elk kind dat voor minstens 3 maanden verblijfsrecht heeft in ons land. Maar het gaat in het voorstel van Weyts om iets anders: de schooltoeslag. Dat is een soort studiebeurs voor kleuters en kinderen uit gezinnen met lage inkomens. Die toeslag bedraagt 108 euro voor de kleuterschool en tussen 125 en 253 euro voor de lagere school. Daar zijn echter wél voorwaarden aan verbonden, zoals een pedagogisch engagement van de ouders. Een kind dat vaak afwezig is, verliest het recht op schooltoeslag voor het daaropvolgende jaar. Juridisch moet het mogelijk zijn om door nieuwe wetgeving strengere voorwaarden op te leggen.
     Maar mijn andere bezwaren tegen het voorstel-Weyts blijven. De politieke onhaalbaarheid is het makkelijkst om vast te stellen. CD&V, Open-Vld, Vooruit en Groen hebben zich onmiddellijk tegen het voorstel uitgesproken, en echt veel instemming van N-VA-kant heb ik nog niet gezien. 
     Bij de praktische onuitvoerbaarheid denk ik aan het lijstje dat Koen Daniëls, partijgenoot van Ben Weyts, opgesteld heeft –  een lijstje met voorstellen hoe ouders hun kind kunnen helpen met de taalontwikkeling van het kind. De ouders kunnen 
  •       interesse tonen in het Nederlands*
  •       met hun kind Nederlands oefenen 
  •       ingaan op schoolinitiatieven om het Nederlands te verbeteren
  •       Ketnet opzetten op tv 
  •       hun kind naar een Nederlandstalige sportclub, jeugdbeweging of jeugdhuis sturen 
  •       hun kind meenemen naar de bibliotheek 
  •       hun kind inschrijven in zomerscholen.
     Ik vind dat één voor één prachtige voorstellen, maar ik zie niet in hoe men op een redelijke manier kan controleren en evalueren of ouders dat nu doen of niet. Daniëls maakt daarbij de typische fout dat hij het probleem eerst erg groot voorstelt en daarna weer onderschat als het op oplossingen aankomt. Eerst schrijft hij dat in sommige grootsteden 1 op 3 kleuters onvoldoende Nederlands kent om lager onderwijs te volgen. Maar wat verder schrijft hij: ‘Helaas is er een beperkte groep ouders die niet aan de zijde van leerkrachten en school het Nederlands mee stimuleert.’ Kijk, als het echt om een beperkte groep ging, dan zouden er geen problemen zijn met 1 op 3 kleuters in de grootsteden. In werkelijkheid gaat het om tienduizenden gezinnen waar geen van de hierboven vermelde voorstellen in de praktijk worden gebracht. Gaan we bij die tienduizenden gezinnen één voor één gaan controleren of Ketnet opstaat, dan een mondelinge waarschuwing geven, dan een schriftelijke, enzovoort? En hoeveel kinderen zullen dáárdoor beter Nederlands praten?
     Ethisch is het voorstel van Weyts te kaderen in het verhaal van rechten en plichten, en in dit geval van speciale rechten en speciale plichten. Ik weet dat dat een ethische formule is die voor velen aanvaardbaar is. Paul Collier, die ik in migratiemateries heel hoog inschat, redeneert ook binnen dat kader. De redenering gaat zo. Nieuwkomers en de kinderen van nieuwkomers hebben speciale noden, bijvoorbeeld taalontwikkeling. Die speciale noden creëren speciale rechten, namelijk dat de staat, langs de scholen, extra geld vrij maakt voor taalontwikkeling. Het nieuwkomerskind met taalproblemen wordt daardoor meer gesubsidieerd dan een ‘oudkomers’-kind zonder taalproblemen. Maar die speciale rechten, zo gaat de redenering verder, doen speciale plichten ontstaan. Een ‘oudkomer’ zoals ik kan zelf beslissen of hij zijn kind naar de jeugdbeweging stuurt, of naar de Simpsons laat kijken, of ermee op vakantie gaat naar New-York; de nieuwkomer daarentegen heeft de plicht zijn kind bij een jeugdbeweging in te schrijven, naar Ketnet te laten kijken, en naar een zomerschool sturen – waardoor de jaarlijkse vakantie naar Marokko niet kan doorgaan.
     De hierboven geschetste speciale rechten en plichten zijn op zichzelf, als een soort vrijwillige afspraken, als louter morele rechten en plichten dus, heel redelijk. Maar als ze een dwingend karakter, krijgen verliezen ze die redelijkheid**. Ik vind niet dat het migrantenkind een dwingend recht heeft op meer subsidie en speciale taallessen; ik zie wel het maatschappelijk nut van zo’n subsidie: hoe sneller de integratie via taal verloopt, hoe beter voor iedereen, en dus ook voor mij. Ik ben vóór die subsidie, niet omdat ze een afdwingbaar recht is, maar uit welbegrepen eigenbelang. 
     Omgekeerd heeft het weinig zin om tegenover een recht dat geen recht is een plicht te stellen die geen plicht is. Zijn de migrantenouders eigenlijk wel vragende partij voor de extra demarches die de school doet voor taal? Of worden die aan hen opgedrongen zonder dat ze erom gevraagd hebben? Als ze echt het recht op extra taalonderwijs opeisten, dan zou dat betekenen dat ze inzien dat die in hun eigen belang is en in dat van hun kind, en dan zouden ze niet op de voorstellen van Weyts en Daniels wachten om zelf, naar godsvrucht en vermogen, iets aan de taalontwikkeling van hun kinderen te doen. Maar dat inzicht ontbreekt, en dat probeert men op te vangen met een discours over plichten, dat dan ondersteund moet worden met sancties, zoals ‘rechten’ ondersteund worden met geld***. 
     Ik zou het ook zo kunnen zeggen: in deze materie zal dwang niet werken en preken niet helpen. De automatismen die aansluiten bij welbegrepen eigenbelang zullen langzaam, heel langzaam, moeten groeien. Ik voerde ooit een emaildiscussie met Sam Van Rooy van Vlaams Belang. Op een bepaald moment reed Sam mij klem met de vraag: ‘Geloof jij dan zo sterk in social engineering?’ Daar had hij mij goed te pakken. Nee, als ik eerlijk moet zijn, social engineering werkt niet, zeker niet op korte termijn, en al helemaal zeker niet als er een diepgaande culturele mentaliteitswijziging voor nodig is. Initiatieven als OKAN – onthaalklassen voor anderstalige nieuwkomers – werken goed als de integratiementaliteit op voorhand al aanwezig is bij ouders en kinderen, wat vaak het geval is. Maar in gezinnen waar men na drie generaties nog steeds de taal van het land van oorsprong spreekt, daar zit inzichtelijk en emotioneel iets fout dat niet snel zal veranderen. Daar ontbreekt het inzicht dat integratie noodzakelijk en wenselijk is. En die noodzaak en wenselijkheid worden des te minder aangevoeld als  immigratiegemeenschappen omvangrijk en expansief zijn. Waarom je integreren in de Vlaamse gemeenschap als je al geïntegreerd bent in je eigen grote gemeenschap? Waarom Nederlands leren als je dat niet nodig hebt in je gezin, bij je vrienden, op straat, en in een uitgestrekt gebied van wijken die bijna je hele leefwereld omvatten? 
    ’t Zou voor onze bestuurders een goede reden moeten zijn om de immigratiegemeenschappen niet verder te laten groeien en om nieuwe vluchtelingen- en gezinsherenigingsimmigratie veel, veel strenger te beperken. De demografische groei van de migrantengemeenschappen zal nog wel even verder gaan, waardoor het taalprobleem eerst nog zal toenemen voordat het kan afnemen. En daarna moeten we hopen dat de tijd zijn werk zal doen. Heeft het zin om nog meer geld investeren in Nederlands in de kleuterklas, in OKAN, in taalklassen enzovoort? Zeker, alle beetjes helpen. En heeft het zin om de migrantenouders te ‘sensibiliseren’ voor het probleem? Ach, het kan geen kwaad. Het gebaar telt ook.

 

* Het is niet voor iedereen weggelegd, maar ze zouden ‘interesse voor het Nederlands’ kunnen laten zien door zelf die taal zo goed en zo kwaad als het kan te leren. Linguïstisch zou dat voor de kinderen niet veel voordeel opleveren, maar wel emotioneel. Iedere leraar die Frans onderwijst, en a fortiori Duits, weet dat het vaak emotionele barrières zijn die leerlingen tegenhouden om zich op die talen toe te leggen.

** Er zijn veel minder problemen als het om gelijke (en niet: speciale) dwingende rechten en plichten gaat. Zie volgende voetnoot.

*** Er is een andere versie van het rechten-plichtendiscours mogelijk. Die zou inhouden dat de schooltoeslag een recht is dat slechts toegekend wordt na een examen zoals vroeger gebeurde met het Fonds van de Meestbegaafden. Alle kinderen uit lage-inkomensgezinnen zouden dan in dit geval een taalexamen moeten afleggen. Wie niet slaagt, krijgt de toeslag slechts op voorwaarden van een af te spreken parcours. Mijn ethisch bezwaar valt dan weg; mijn andere bezwaren blijven.  

1 opmerking:

  1. Uw woorden geven Ben Weyts toch grotendeels gelijk in de analyse. Taalarmoede is een open doelkans voor kansarmoede, zeker in de allochtone middens. Waarom wordt een mogelijkheid om een taalstimulerend beleid meteen onthaald op 5 moeilijkheden? Hoe kunnen we dan toch structureel Nederlandsonkundige kinderen (en hun ouders/grootouders) stimuleren, zonder ze daarvoor ook te responsabiliseren? Enige tijd geleden was ik thuisleraar bij een allochtoon gezin. De beide werkende ouders lieten de kindzorg over aan de grootouders die enkel Berbers spraken. Ik werd gevraagd het dochtertje van 8 jaar te ondersteunen voor het vak Frans. Haar ouders spraken een beetje Frans, vandaar. Ze wonen in Duffel.

    BeantwoordenVerwijderen