woensdag 21 maart 2018

Récht op mijn pensioen

     Ik behoor tot de club van de babyboomers. Of je die naoorlogse generatie nu strikt omschrijft – geboren tussen 1945 en 1955 – of er voor de zekerheid ook nog de volgende tien geboortejaren bijtelt, ik hoor erbij. Ik ben geboren in 1955.
     Over die generatie wordt veel slechts verteld, onder andere op de Facebook*. De babyboomers, las ik, zijn profiteurs die stelen van de volgende generatie. Ze hebben te weinig gewerkt, te weinig belasting betaald en te veel uitgegeven. Ze hebben in het zwart bijgeklust. Ze hebben een huis gekocht voor 50 000 euro en ze verkopen dat nu belastingvrij voor 200 000 euro. Ze laten een staatsschuld na die even groot is als het jaarlijkse bruto nationaal product. Ze gingen op 55 op pensioen en ze zijn van plan om tot 90 te blijven leven. Zelf hebben ze tijdens hun beroepscarrière elk twee gepensioneerden onderhouden en nu vragen ze dat iedereen van de volgende generatie er zes onderhoudt. Ik vond dat misschien een beetje overdreven, maar er stak ook veel waarheid in de aanklacht en ik heb het bericht geliket.
    Wat later echter las ik op hetzelfde Facebook een welsprekend antwoord. De babyboomers, dat waren de stakkerds die zich blauw moesten betalen om een keertje per vliegtuig te reizen,  die bij hun afstuderen gingen werken om het ouderlijk gezin te ondersteunen, die eerst tien jaar met de fiets rondreden voor zij zich een gezinswagentje aanschaften. Het waren de zielenpoten die na vijftien jaar sparen een bouwlening aangingen tegen 12 procent, waardoor ze uiteindelijk het dubbele van de oorspronkelijke prijs betaalden. Daartegenover staan de verwende knapen van generatie X (geboren tussen 1965 en 1980) en de millennials (geboren tussen 1980 en 2000). Dat zijn de gozers die met het vliegtuig reizen voor de prijs van een treinticket, die zich na hun afstuderen in hotel Mama installeren, die hun loon of uitkering voor zichzelf houden, en die, als ze nog maar net getrouwd zijn, meteen al over twéé gezinsauto’s beschikken en daar bovenop nog een pastoriewoning laten bouwen met een lening tegen 1,5 %. Ook dat antwoord was wellicht overdreven, maar ik heb het bericht toch geliket omdat ik veel van die toestanden zelf heb meegemaakt of gezien heb bij anderen.
     Als babyboomer ga ik binnen twee jaar op pensioen en nu begin ik mij zorgen te maken. Er wordt mij verteld dat de hoogte en de uitbetaling van dat pensioen welbeschouwd een kwestie is van solidariteit tussen de generaties. De jongere generatie betaalt goedgezind voor het onderhoud van de oudere omdat ze weet dat ze zelf ooit die oudere wordt. En dat is allemaal mooi wettelijk vastgelegd.
     Die solidariteit vind ik prima maar na de woordentwist van hierboven tussen babyboomers en millennials ben ik er niet gerust meer in. Op zo’n bouwgrond van solidariteit zet je, vrees ik, geen pastoriewoning. Een wettelijke regeling biedt meer vastigheid, maar – helaas – ook wetten kunnen gewijzigd worden. Als de verwende millennials hun luxeleventje bedreigd zien door al te hoge bijdragen, dan zouden ze wel eens en masse voor een anti-pensioenpartij kunnen stemmen om zo de profiterende babyboomers een pittig lesje te leren. Ik zeg niet dat zoiets zál gebeuren, maar áls zoiets gebeurt, dan zullen mooie woorden over solidariteit niet genoeg zijn om dat tegen te houden.
     Eigenlijk komt het hierop neer. Welk pensioensysteem er ook gevolgd wordt, er is altijd een deel van de bevolking dat werkt en consumeert, en een deel dat alleen consumeert. Het werkende deel van de bevolking bakt brood, koffiekoeken en taartjes en dat lekkers moet worden verdeeld onder datzelfde werkende deel én het gepensioneerde deel. Er bestaat een oude, eerbiedwaardige manier om die verdeling tot stand te brengen en dat is het eigendomsrecht. Dat is iets moois. Het geld dat je verdient is van jou en je koopt daar zoveel koffiekoeken voor als je wilt. Een deel van dat geld spaar je om later, als je niet meer werkt, nog altijd koffiekoeken te kunnen kopen. Als je veel gespaard hebt, kun je later veel koffiekoeken kopen, en als je weinig gespaard hebt moet je je op je oude dag tevreden stellen met brood van de Aldi. En om zeker te zijn dat iedereen genoeg spaart, en dat niemand alleen brood van de Aldi moet eten, kan dat sparen desnoods bij wet worden opgelegd en geregeld.
     Een pensioensysteem volgens het eigendomsrecht, zoals ik hierboven heb uitgetekend, noemt men een ‘kapitalisatiestelsel’. In Holland, waar het stelsel van kracht is, spreekt men van ‘kapitaaldekking’. Wat de straatveger of de nefroloog spaart voor zijn pensioen is en blijft zijn eigendom. Dat geld wordt op de een of andere manier geïnvesteerd, en op een zekere leeftijd – die de straatveger of de nefroloog liefst zelf mag kiezen – krijgt hij een rond bedrag van tienduizenden of honderdduizenden euro’s. Hoe langer hij gewerkt heeft, en hoe meer hij heeft afgedragen, hoe hoger dat bedrag.
     Er is ook een tweede mogelijkheid. In plaats van een rond bedrag, krijgt de gepensioneerde burger een lijfrente die berekend wordt op dat ronde bedrag. Hij geeft bij wijze van spreken zijn geld aan een private of openbare verzekeringsinstelling, en in ruil daarvoor krijgt hij een vaste maandelijkse uitkering. De burger gaat daarbij een soort weddenschap aan op zijn levensverwachting. Leeft hij na zijn pensionering nog slechts enkele jaren, dan wint de instelling. Wordt hij zo oud als Methusalem, dan wint de burger. Een dergelijk stelsel wordt natuurlijk zó berekend dat de verzekeringsmensen ietsje meer kans maken om te winnen dan de burger, want zij hebben de wet van de grote getallen achter zich. Met dat ietsje meer kans, kunnen zij overigens heel rijk worden, volgens het principe van Theofiel Boemerang: kleine procentjes, rijke ventjes**. De gemiddelde pensioentrekker daarentegen verliest een kleinigheid, maar daarvoor geniet hij de zekerheid van het ‘win-for-life’-principe. Zelfs de liberale econoom Friedrich Hayek verkoos les te geven aan een universiteit die een veilige lijfrenteregeling aanbod in plaats van een risicovol rond bedrag dat vroeg of laat opgesoupeerd kan raken. Hayek had, zoals wel vaker, gelijk, want hij werd 93. En ook die lijfrente kan desnoods wettelijk geregeld worden zodat elke burger minstens gedeeltelijk in het veilige systeem stapt. Als het moet kan zelfs een staatswaarborg worden afgesproken.
     Indertijd werd bij ons, anders dan in Nederland, niet gekozen voor de kapitalisatie, maar voor de zogeheten repartitie. Dat stelsel werkt niet volgens het solide beginsel van het eigendomsrecht, maar volgens het vluchtige beginsel van de solidariteit. Wat de werkende betaalt, wordt niet opzij gelegd voor zijn eigen latere pensioen, maar wordt rechtstreeks doorgestort aan de huidige gepensioneerden. De werkende moet erop vertrouwen dat de volgende generatie even solidair, of even volgzaam, zal zijn als de zijne.
     De keuze voor repartitie was, geloof ik, een fout, en zo’n fout achteraf rechtzetten is een heel karwei. Misschien kan links daarbij meehelpen. Links beschouwt de rechtse partijen als anti-pensioenpartijen. Ik geloof dat dat een foute inschatting is. Maar stel dat links gelijk heeft en dat die centrumrechtse partijen inderdaad anti-pensioen zijn, zou links dan niet beter meehelpen om de toekomstige werknemerspensioenen in veiligheid te brengen achter de betrouwbare muren van het eigendomsrecht? Voor zo’n stevig metselwerk kan centrumrechts immers nog altijd enig ontzag opbrengen.

* Met name op de pagina van Filip De Mey. Het antwoord dat ik verder parafraseer vond ik bij Michel Berger.

** Vandersteen, W. (1959), De Texasrakkers, passim.

2 opmerkingen: