dinsdag 6 september 2022

De stadsdichteres

 


   In de Antwerpse gedichtenrel gaat mijn sympathie uit naar de schepen van cultuur, Nabila Ait Daoud (N-VA), en mijn solidariteit naar de dichteres, Ruth Lasters. Natuurlijk is het hier misplaatst om het ‘hoge trotse woord van censuur te spreken’, maar bij kunst is het als met de staatsambtenaar aan het loket. Die moet niet alleen neutraal zijn, maar hij moet ook elke schijn wegnemen dat hij het misschien niet zou zijn. Zo moet ook een politieke gezagsdrager elke schijn wegnemen dat ergens in een donker hoekje van zijn ziel nog altijd een censuurwens zou sluimeren. ‘On n’arrête pas Voltaire,’ zei Charles de Gaulle. Maar de symboliek wil meer. Niet alleen mag je als politicus Voltaire niet arresteren, je moet hem ook lauweren, prijzen in officiële toespraken, en af en toe een kleine geldsom geven, zelfs als hij je in zijn geschriften voor het vuil van de straat zou uitmaken. Dat hoort bij het beschaafde respect voor kunst en artistieke vrijheid.
     De Antwerpse schepen van cultuur heeft dat niet goed begrepen. Ze dacht dat het een kwestie van goede afspraken was – over het bestellen, indienen en goedkeuren van de gedichten. Maar dat is niet de manier waarop artistieke geesten redeneren. Ook dacht de schepen dat stadsgedichten verbindend moesten zijn. Alweer fout. Gedichten moeten niets. Dichters laten zich niets voorschrijven, behalve misschien door de mode, maar zeker niet door politici. Als je aan één dichter raakt, voelen ze zich allemaal gekrenkt. De gilde van schrijfbroeders en schrijfzusters sluit de gelederen. Zelfs de extreemrechtse Dostojevski protesteerde indertijd toen de Tsaar censuur – echte weliswaar – uitoefende tegen linkse literatoren. Niemand nam het op voor de tsaar, zoals vandaag niemand het opneemt voor Nabila – ook ik niet.
     Tot zover de rel. Nog iets over het gedicht zelf misschien? 
     Vooruit. Dat gedicht is een werkstukje dat Lasters, die ook lesgeeft, gemaakt heeft met zes van haar leerlingen. Ze hekelt de regeling om 12-jarige leerlingen te labelen als ‘A-stroom’ en ‘B-stroom’ waarbij ‘B’ gelijkgesteld wordt aan ‘tweede keus’.  Verder legt ze met voorbeelden uit dat mensen die een praktisch beroep uitoefenen – loodgieters, bakkers, electriciens die stroomschema’s tekenen en uitvoeren – minstens even nuttig zijn voor de maatschappij als mensen die het meer van de theorie moeten hebben – notarissen en senatoren.  Ten slotte stelt ze voor om het woord ‘intelligent’ niet meer voor te behouden voor cognitieve aanleg en vaardigheden, maar voor elke aanleg en voor elke vaardigheid.
     Daar is allemaal weinig aanstootgevends aan. Het gedicht doet wat denigrerend over notarissen, senatoren en quizzers die deelnemen aan de Slimste Mens – tja, die moeten daar maar tegen kunnen. Dat men de praktische beroepen soms te weinig respecteert, is waar. Het wordt al aangeklaagd in het beroemde gedicht van Bertolt Brecht ‘Vragen van een lezende arbeider’. In de geschiedenisboeken, schrijft Brecht, gaat het altijd over Caesar die op zijn eentje Gallië veroverde. ‘Had hij niet minstens een kok bij zich?’ Een terechte vraag natuurlijk, alhoewel ikzelf liever een spannend boek lees over een geniale politicus en veldheer dan over een kok, een bouwvakker of een leraar.
     Vervelend is wel dat Lasters in haar kritiek twee labelsetjes door elkaar gooit. Er is het labelsetje A-stroom en B-stroom en er is het labelsetje aso-bso-tso. Je zou vanwege de beginletter kunnen denken ‘B’-stroom hetzelfde als als ‘b’so, maar dat is het helemaal niet. Het zit als volgt in elkaar. Het middelbaar bestaat uit drie grote onderwijsvormen die elk een belangrijk deel van de leerlingen aantrekken: aso (42 %), bso (25 %) en tso (31 %). Aso bereidt voor op verdere studies, bso bereidt voor op een bepaald beroep, en met tso kun je de twee richtingen uit, wat in de praktijk ook neerkomt op verdere studies.
     Dat heeft allemaal weinig te maken met de A- en B-stroom in het eerste jaar van het middelbaar. De A-stroom bestaat uit 90 % van de leerlingen en levert in de daaropvolgende jaren de meerderheid van zowel aso, bso als tso. De B-stroom daarentegen bestaat uit 10 % van de leerlingen – leerlingen die geen diploma behaalden in het lagere onderwijs. Het 1B-jaar biedt die leerlingen de kans om via een inhaaljaar naar de A-stroom over te stappen of zich voor te bereiden op sommige van de bso-richtingen. Om het eens anders te zeggen: in die B-stroom zijn weinig leerlingen die later, in de woorden van Lasters, ‘stroomschema’s zullen tekenen en uitvoeren’.
     Lasters heeft gelijk als ze beweert dat de ‘B’ van B-stroom een negatieve bijklank heeft. Van mij mag ze gerust de letters  omwisselen en voortaan de B-stroom de A-stroom noemen en omgekeerd. Ze mag die omwisseling voor mijn part ook van de Vlaamse regering eisen. Wel zou ik het jammer vinden als ze de huidige waan en waanzin van de ‘gemeenschappelijke eerste graad’ zo ver zou drijven om de B-stroom leerlingen in dezelfde klassen te willen onderbrengen als de andere. Zo lang ze daar niet aan gaat, is het voor mij allemaal goed.
     Er zit iets moois in het protest van Lasters. B-stromers en bso’ers voelen zich vaak niet erg op hun plaats op school. Ze voelen zich ‘dom’ en noemen zichzelf ook zo. Elke leraar die daar lesgeeft, probeert hen, vaak tevergeefs, dat idee uit het hoofd te praten. Het gezamenlijk schrijven van zo’n gedicht kan daar een middel toe zijn. Het leuke is in elk geval dat het minderwaardigheidsgevoel meestal niet blijvend is. Het gevoel van eigenwaarde bij die kinderen herstelt zich als ze later een nuttig beroep uitoefenen, een huis laten bouwen, in een auto rondrijden en op vakantie gaan naar Dubai. Wanneer volwassen mannen en vrouwen als buren over koetjes en kalfjes praten, is het verschil tussen gewezen aso-ers, bso-ers en tso-ers nauwelijks merkbaar. Het onderwijs benadrukt bepaalde verschillen, maar het mooie is: het duurt niet al te lang – en zeker niet voor de leerlingen in bso.
     Er zit ook iets minder moois in dat protest. Het is een soort protest waarbij je je toehoorders tot applaus dwingt. Je zegt iets waar iedereen het over eens is, en je doet alsof niet iedereen het erover eens is. Zelfs als je dan roept, overdrijft, onredelijk bent, en dingen door elkaar haalt, kun je nog altijd op bijval rekenen. ‘Er moet eindelijk iets gedaan worden aan de kinderarmoede,’ is zo’n uitspraak. Probeer dan maar eens om te zeggen dat er eigenlijk al een en ander gebeurt. ‘Vlaanderen moet eindelijk wat meer respect hebben voor bso-leerlingen.’ Nu moet je eens wat rondsnuisteren op het internet naar folders en brochures over bso of de b-stroom. Je vindt er niets dan meest respectvolle woorden. Mag je daarop wijzen? En mag je er ook op wijzen dat bso-leerlingen beter gesubsidieerd worden dan aso-leerlingen? Ik zou het niet durven. 
     Ik zag ooit een filmpje van een welbespraakte Hollandse dame die tekeer ging tegen de uitdrukking ‘lager geschoold’. ‘Als je dat woord nog één keer gebruikt, dan zoek ik je op en hak ik je kop d’raf,’ zei ze. Sindsdien denk ik tweemaal na voor ik iets zeg.

 

Ik druk hieronder het gedicht af. Dat derde woord ‘staat’ was beter vervangen geweest door ‘land’, vind ik. ‘Olie -, oliedom land dat leerlingen vanaf twaalf jaar’ enzovoort.

 

Olie-, oliedomme staat die leerlingen vanaf twaalf jaar
nog altijd letterlijk met ‘A’ labelt of ‘B’. Welkom in het middelbaar!

Aan Vlaanderen een vraag: wanneer ligt de maatschappij volledig plat?
Is dat wanneer de notarissen en de senators staken? Of als de loodgieters,
de bakkers en de havenarbeiders niet opdagen?

Ah, inderdaad! Het land ligt op zijn gat als de dakwerkers nakateren,
als alle winkeliers hun schup afkuisen, als de onthaalmoeders
de luiers zelf aandoen, als koks hun kat sturen naar Nam Fong,
Mister Spaghetti en naar alle internaten.

En wie is nu het slimst, iemand die weet waar de Aconcagua ligt
(vraag uit De slimste mens ter wereld) of wie het hele stroomschema kan tekenen
en uitvoeren voor een schoolkeuken, het Sportpaleis, Wetstraatvergaderzalen?
Iemand die weet hoeveel een flamingo weegt of iemand die een tillift kan bedienen
zonder dat de bomma valt op koude tegels voor het licht uitgaat?

Wij moesten maar eens over A- en B-ministers praten. Dan zouden ze
misschien verstaan hoe het aanvoelt. Alsof wij tweede keus zijn,
alsof een stiel leren slechts een plan B kan zijn
voor als de A-richting iemand niet ligt, niet gaat.

Straks vraagt gij, Vlaanderen, nog losgeld voor het woord ‘intelligent’
dat gij al eeuwenlang gegijzeld houdt, alleen voor quizzers reserveert,
voor dokters, architecten, wetenschappers, voor mevrouw Michiels en advocaten.

1 opmerking:

  1. We pràten al over A- en B-ministers. Je hebt de Eerste minister (A) en al de rest. En in die rest zijn er ook nog een vice-premiers en anderen.
    Nog ruimer heb je federale ministers (A) en Vlaamse (B). De Vlaamse ministers zullen wel beweren dat ze voor hun bevoegdheden A-ministers zijn, maar zodra ze de kans krijgen om naar het federale niveau te verhuizen, doen ze het.
    (o ja, 'de extreemrechtse Dostojevski', die leefde in de tijd van de tsaren, is dat familie van de schrijver Fjodor M. Dostojevski?)

    BeantwoordenVerwijderen