zondag 8 maart 2020

Hart van steen

     Om redenen die hier niet belangrijk zijn, ga ik elk jaar één keer naar de mis, en dit jaar was dat vorige week zondag.  ’t Was in een klein kerkje, en het publiek bestond uit bejaarden, aangevuld met kinderen die zich voorbereidden op hun eerste communie. De priester was een sympathieke jonge vent die goed kon voorlezen en zingen. Hij preekte kort en duidelijk, waardoor ik alles kon volgen en mijn gedachten niet afdwaalden.
     Voor geuzen en ketters die niet weten hoe zo’n mis verloopt: het valt allemaal reuze mee. Je moet op afgesproken ogenblikken opstaan, neerzitten en een kruisteken slaan, en zo nu en dan een gebed meeprevelen uit een boekje. Kort voor het einde van de dienst staan veel mensen op en gaan vooraan een hostie halen - een rond schijfje van ongedesemd tarwebrood dat je dient op te eten. Ik blijf dan zitten want als kind leerde ik dat die hostie het lichaam van Christus was en dat je daar beter afbleef als je je ziel niet eerst gezuiverd had door te biechten te gaan.
     Tijdens zo’n dienst leest men verschillende keren voor uit de bijbel. Verleden zondag ging een van die lezingen over Adam en Eva, die van God geen vruchten mochten eten van een welbepaalde boom, maar die door een pratende slang verleid werden om dat toch te doen. De voorgelezen tekst was een nogal radicale bewerking van enkele verzen uit het boek Genesis.

-       Zeg, Eef, zei de slang
-       Ja, slang, wat is er?
-       Die appeltjes zien er best lekker uit, vind je niet? Zou je niet eens proeven? Zomaar uit nieuwsgierigheid?
-       Oh jeetje, zie Eva. Dat mag niet van God.
-       Wat niet weet, niet deert, zei de slang.
Enzovoort.

    Het klonk erg kinderachtig, maar ik begreep de boodschap wel: dat het vaak beter is om te gehoorzamen  als men je iets beveelt of verbiedt. Daar zit veel wijsheid in. Vroeger geloofde ik het omgekeerde. Dat je maar beter subversief kon zijn, dat je zoveel mogelijk moest rebelleren, en dat opstandigheid een dure plicht was. Nu geloof ik dat je daarin niet mag overdrijven.
     In zo’n mis wordt verder veel gezongen. In mijn kindertijd was dat in het Latijn (Agnus Dei, Credo, Magnificat) of in het Grieks (Kyrie Eleison), nu is alles in het Nederlands, behalve het lied ‘Ubi caritas’ en net dát lied was er in mijn kindertijd niet bij. Bij een van de liederen schrok ik;  ik herkende de opzwepende melodie van de Kleine Kozak; tussen elke strofe riep de priester luid: Hey!
     De teksten van de liedjes waren nogal onbeholpen en eigenlijk geen echte gedichten. ‘Het brood dat wij delen’, bijvoorbeeld, gaat als volgt.

Als in ’t brood dat wij delen een bron ontspringt
En in ’t woord dat wij spreken een lied weerklinkt
Als de hand die wij reiken ons kracht verleent
En het kleed dat wij schenken ook ons bekleedt
Als de troost die wij geven ons hart verbindt
En de hoop met het delen van pijn begint …

     Zoals altijd bij gedichten, kun je ook hier niet zeggen waaróm het eigenlijk goed of slecht is, maar erg goed is het in elk geval niet. Is het vanwege de clichés – brood, bron, lied, hand, hart ? Dat zal het niet zijn denk ik dan, want als je er een mooie tekst naast legt, zoals Chanson pour l’Auvergnat van Brassens, dan zul je daar ongeveer dezelfde clichés aantreffen, en tot op zekere hoogte dezelfde boodschap. Natuurlijk, Brassens spreekt niet zo algemeen over ‘wij’ maar over een man van de Auvergne-streek enzo, en dat is leuker. Ook mengt hij zoet met zuur door ‘les croquantes et les croquants’ ervan langs te geven. En als Brassens gek doet met beeldspraak zoals in ‘stukken brood die het lichaam verwarmen’, is dat op een of andere manier niet zo onhandig als ‘een bron die ontspringt aan een brood’, of troost die ons hart een verband omdoet.
     Maar is het dan alleen een kwestie van de handigheid of onhandigheid van de dichter? Kijk bijvoorbeeld eens naar het Poolse volksliedje Dwa Seruszka (ook en vooral hier):

     Mijn moeder heeft me verboden
     om van deze jongen te houden
     Maar alleen een hart van steen
     zou niet van deze jongen houden.

   Niemand kan ontkennen dat dat een erg onhandige tekst is, en dat dat ‘hart van steen’ een dode metafoor is van de soort die je in een opstel beter vermijdt. Maar ’t is toch een echt gedicht, en, voor wie geen hart van steen heeft, een erg ontroerend ook.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten