maandag 16 december 2024

Verkleinwoordjes

Verkleinwoordjes
      Toen ik nog les gaf waarschuwde ik mijn leerlingen voor het storende gebruik van verkleinwoorden in zakelijke teksten. Ik gebruikte daarvoor altijd hetzelfde voorbeeldzinnetje, maar wat dat zinnetje was, ben ik nu vergeten. Het ging onder andere over een ‘autootje waar je een aardig sommetje moest voor neertellen’.
      Nu hoorde ik laatst op de radio – Nieuwe Feiten 12/12* – een luisteraar, zekere Bruno, die lucht gaf aan zijn hekel voor verkleinwoorden. Hij had ook zo’n zinnetje ter illustratie. ‘Kom, we gaan met ons fietsje naar ons huisje om koekjes te gaan geven aan ons hondje.’  Niet erg realistisch maar grappig, alleen minder grappig dan het zinnetje dat Karel van het Reve aanhaalt als hij over de weinig realistische Latijnse vertaaloefeningen van zijn jeugd spreekt: ‘De zonen van de soldaten doodden de ezels van de slaven.’ Karel heeft dat zinnetje geloof ik zelf verzonnen.
     Ook Bruno zijn zinnetje lijkt mij van de zelf verzonnen soort. Het zijn in elk allemaal verkleinwoorden die ik zelf apart af en toe gebruik of gebruikt heb. Ik zeg altijd ‘koekje’ en nooit ‘koek’. Een kleine hond is voor mij een ‘hondje’. Als we na een wandeling terugkeren en we zien onze woning in de verte, zeg ik voor de zoveelste keer: ‘De mensen die in dat huisje wonen, hoe gelukkig moeten die niet zijn.’ Mijn eigen vrouw, die mij dood zou slaan als ik haar ‘vrouwtje’ noemde, zegt sinds kort dat ze het fietske genomen heeft om naar het zwembad te gaan, en onder haar invloed neem ik dat gebruik dan over.  Ik ben, zoals iedereen, tegen verkleinwoorden, maar als het erop aankomt, ben ik daarin, zoals in veel zaken, niet erg consequent.
     Bruno’s hekel aan verkleinwoorden werd in het radioprogramma onderwerp van een diepgaand gesprek tussen Lieven Vandenhaute en Rika Ponnet. Ze legden een verband tussen die verkleinwoorden en de manier waarop kinderen werden opgevoed. Als het om baby’s ging, dan waren die verkleinwoorden zinvol, vond Ponnet, want dan was het een vorm van ‘spiegeling’, waarbij de taal wordt afgestemd op het ontwikkelingsniveau van het kind. Maar als de kinderen groter werden, moest je hen ‘in hun kracht laten’. Dat begreep ik niet goed. Hoe kon je je nu ergeren aan verkleinwoorden en tegelijk uitdrukkingen gebruiken als ‘kinderen in hun kracht laten.’
     Een ding was duidelijk: die verkleinwoorden, daar stak meer achter, soms zelfs een hele opvoedingsstijl. Sommige ouders verwenden hun kinderen te veel; anderen waren helikopterouders – ze lieten hun kinderen niet naar een speeltuin gaan omdat ze bang waren dat hen iets zou overkomen, of dat ze zouden vallen en zich zouden bezeren. Ponnet vond het van haar kant niet erg als kinderen zich een keertje bezeerden, daar leerden ze uit. Het beste leek haar ‘het groeiproces van de kinderen te bevorderen richting autonomie’ en dat ‘ook in de taal’ te laten blijken.
     Daarna bogen Vandenhaute en Ponnet zich over de heikele kwestie van gezamenlijke vakanties met vrienden die kinderen hadden. Dan kon het gebeuren dat die vrienden verschillende opvattingen hadden over opvoeden, wat wrijvingen kon veroorzaken. In zo’n geval, dachten Vandehaute en Ponnet, kon een gesprekje nooit kwaad. Zou dat waar zijn, dat zo’n gesprekje nooit kwaad kan? Veel mensen hebben uitgesproken overtuigingen als het op opvoeden aankomt. Bij het handje nemen of vrij laten, streng zijn of verwennen, suikergoed of een gezonde wortel, een wandeling of TV kijken, en op die TV een vechtfilm of een opvoedkundig verantwoorde film? Sommige ouders maken daar een staatszaak van –  wat mijn Amerikaanse tante een ‘federal case’ noemde. Dan moet je goed op je tellen passen.
     Zelf kocht ik wel eens twee ticketjes voor een kinderfilm, en dan sloop ik met mijn zoontje binnen in de zaal waar een vechtfilm als Kill Bill II werd gedraaid. Zo’n kind kijkt natuurlijk heel anders naar zo’n film. ‘Heb je dat gezien papa, die Kill-Bill trapt op dat oog dat op de grond ligt met haar blote voet. Hoe vies. Ik zou dat nooit durven.’ Heel leuk, maar ik zou daar op een gezamenlijke vakantie met andere jonge ouders over gezwegen hebben. Ik had mij gedeisd gehouden, en desnoods mijn zoon gezonde wortels gevoerd, en naar opvoedkundige kinderfilms laten kijken, zonder daar iets van te zeggen. Ik ben altijd bang dat gesprekjes uitlopen op ruzietjes.
     Ponnet had nog een eigen ergernis. 

Toen ik nog jonge kinderen had, zei ze, had ik vaak het gevoel dat met ouders met jonge kinderen geen enkel intelligent gesprek meer mogelijk was. Hun focus lag dan op de meest banale dingen, de pampers en de boertjes en de melk die de baby verdroeg of niet verdroeg, en wat men in de peutertuin goed deed of fout, eindeloos. Ik dacht dan: hé komaan, jullie hebben toch ook universiteit gedaan.

     Martha! dacht ik. Martha zegt iets vergelijkbaars in Who’s Afraid of Virginia Woolf. ‘Yes, yes, I've been to college like everybody else.’**
     Bij de research voor mijn stukje botste ik op een ander radiofragment***, een studio-gesprek tussen twee heren die ik niet ken. Die hadden het ook over verkleinwoorden en opvoeding, en een van die heren was over de hele zaak nogal rechtlijnig :

Ik wil er nog aan toevoegen, zei een van de twee, dat wij thuis bewust geen verkleinwoorden gebruiken in het bijzijn van of tegen ons kind. 3,5 jaar is hij op dit moment. Je kijkt al letterlijk neer op zo’n kind – je bent groter –  en om dan nog eens in dat taalgebruik te gaan stappen waardoor je misschien wel een onevenwicht krijgt in de relatie … Het is niet omdat kinderen klein zijn dat je ze moet toespreken met verkleinwoordjes. Bij ons thuis staat de kleine van 3,5 jaar op gelijke hoogte als wij. Hij mag mee beslissingen nemen wat we bijvoorbeeld in het weekend doen.

       Zoiets moet ik even laten bezinken. ‘Een onevenwicht in de relatie tussen ouders en kind … ouders en kind op gelijk hoogte plaatsen’ … behoort die man wel tot dezelfde wereld als ik? En dan denk ik: ach ja, natuurlijk. Hij bedoelt alleen dat hij in het weekend, als hij zelf geen plannen of verplichtingen heeft, wel eens aan zijn kind vraagt wat het wil doen, naar de zoo of naar de film? Dát deden wij ook.  En ‘bewust’ op mijn taal letten ‘in het bijzijn van of tegen mijn kind’?  Zeker, dat deed ik ook. Ik probeerde Jan zoveel mogelijk aan te spreken met ‘je’ in plaats van met ‘ge’. Dat is toch ook zoiets?


* Die uitzending van Nieuwe Feiten staat hier.

** In een andere context. Ik hoorde mijn vroegere werkgever Thierry Claeys ooit uitroepen:  ‘Mon dieu! Il est quand-même allé à l’école celui-là?’

*** Dit gesprek staat hier.




Geen opmerkingen:

Een reactie posten