Dit tekstje werd eerder gepubliceerd in de bundel Kant en Wal. Die publicatie kan worden besteld op de site Aanlegplaats.blog
Ik verbaas mij al lang over mensen die bezwaar maken tegen ‘consumentisme’. We moeten minder geld uitgeven aan een auto, aan vlees, aan groenten die buiten het seizoen vallen, aan vliegtuigreizen, aan nieuwe kleren, aan elektronische apparatuur, aan een woning met een tuin enzovoort. En nog verbazingwekkender is het, dat dezelfde mensen meestal iets willen doen aan de kansarmoede, waardoor gezinnen die nu door hun beperkte consumptie het goede voorbeeld geven, óók geld zouden hebben voor auto’s, vlees, groenten die buiten het seizoen vallen, vliegtuigreizen, enzovoort. ’t Is niet erg consequent denk ik dan, maar zelf ben ik ook niet altijd zo consequent, dus wil ik hier geen zout in díe wonde strooien.
Wie vandaag voor minder consumptie pleit, doet dat vaak vanwege de ecologie. Dat is een kwestie waar ik, om met Willem Elsschot te spreken, ‘opzie als tegen de Himalaya.’ Als het onderwerp ter sprake komt, begin ik zo snel mogelijk over iets anders. In dit geval bijvoorbeeld wijs ik er snel even op dat klachten over het consumentisme, de consumofobie zeg maar, veel ouder zijn dan de bekommernis om ecologische vinger- en voetafdrukken.
In zijn tiende satire schreef Juvenalis al dat het volk ‘duas tantum res anxius optat, panem et circenses.’ Twee dingen wil het volk alleen: brood en spelen. Ik volg Juvenalis en voeg eraan toe: dat is niet eens zo’n slecht ideaal: friet met stoofvlees, en Netflix vanop de sofa. ’t Is beter dan oorlog voeren voor de glorie van de keizer, of in een werkplaats altijd maar bouten aanspannen terwijl de lopende band blijft draaien.
Er bestaan natuurlijk – toegegeven – ook geldige bezwaren tegen overdadig consumeren. Het is duur, je kunt je in de schulden werken, je raakt eigenlijk nooit echt verzadigd, je kunt met je opzichtige consumptie je buren afgunstig en ongelukkig maken … Dat is allemaal waar. Maar die bezwaren worden ook overdreven.
Ik neem er eentje uit: de afgunst. Daar heb ik zelf in elk geval weinig last van. Ik geniet van de mooie huizen en de mooie auto’s van de rijken. Hoewel ik van nature nogal discreet ben over geld uitgeven, ben ik jaloers op Amerikanen die zo volstrekt zonder gêne hoog opgeven van hun koopavonturen. Als de auteur David Sedaris op reis is in Portugal, wil hij zijn gids toeschreeuwen: ‘I don’t care about your beaches, or your churches or your famous sites. All I care about is your stores. History? Give me a break! Culture? Yawn! Take me to the nearest supermarket.’ Ik lees zo’n tirade met een zekere opluchting, ook al bezoek ik in het buitenland alle kerken en alle musea die in de reisgids vermeld staan en laat ik het bezoeken van supermarkten aan mijn vrouw over.
Consumeren staat nog om andere redenen in een kwade reuk. Vaak keren consumofoben zich in het bijzonder tegen nieuwe, als overbodig aangevoelde, producten. TV was iets nieuws, en dus te mijden. Had men dan toch een TV gekocht, dan zeker geen tweede voor in de slaapkamer. In The Marvelous Mrs Maisel stelt Midge voor om een tweede TV-toestel te kopen zodat, terwijl haar vader naar The Twilight Zone kijkt, haar zoontje naar een ander programma kan kijken. ‘I am not a two-tv set sort of man,’ antwoordt de vader, bij gebrek aan een goede reden, want geld heeft hij genoeg.
Ook zijn er mensen die bij genotvol consumeren het onbehagelijke gevoel krijgen dat ze vroeg of laat gestraft zullen worden voor al dat plezier. We vinden de gedachte al bij Herodotus: ‘Grote voorspoed baart me zorgen,’ laat hij Polycrates zeggen, ‘omdat ik weet hoe jaloers de goden zijn.’ Ik heb mijn ouders tientallen keren ongeveer hetzelfde horen zeggen. ‘Wij zijn te rijk vandaag. Het kan niet blijven duren. Het zal slecht aflopen.’ Maar die opvatting berust op bijgeloof. Het loopt juist bovengemiddeld goed af met rijke mensen die bovengemiddeld consumeren, al gaan zij natuurlijk ook dood.
Een gedachte die we impliciet al bij Juvenalis’ ‘brood en spelen’ vinden, is dat consumeren de burgers tot slaven maakt. De ‘machthebbers’ zorgen ervoor dat we genoeg materiële welvaart krijgen, zodat we ‘niet in opstand komen’.’t Is alweer een rare gedachte, want krijgen doen we niks, en zeker niet van ‘de machthebbers’; de meesten van ons moeten werken voor onze welvaart. En bovendien, als we de welvaart een keer hebben, waarom zouden we dan nog in opstand komen? Om nog meer welvaart te krijgen en dus nog meer te consumeren? Of om andere immateriële zaken te bekomen die de machthebbers ons willen ontzeggen? Maar waarom zouden de machthebbers ons die andere immateriële zaken ontzeggen als ze ons zo graag tevreden houden?
Nog iets anders. Het valt op dat klachten over verspilling en lichtzinnige consumptie meestal betrekking hebben op andermans uitgavepatroon, ook al worden ze in de wij-vorm geformuleerd. ‘Wij eten met zijn allen te veel vlees,’ zegt de vegetariër. ‘We gaan te vaak op reis,’ zegt de huismus. ‘Nu moet je eens die rijen en rijen met wijnflessen in de supermarkt zien,’ zegt de geheelonthouder. Als het op consumeren aankomt, willen we blijkbaar allemaal een beetje, zoals God, onze medemensen vormen naar ons beeld en gelijkenis. Jan, of Piet, heeft weinig interesse in lekker eten en is geschokt als hij hoort van een VLD-politicus die Het Hof van Cleve omschrijft als ‘goede prijs kwaliteit’. Maar misschien geeft Jan, of Piet, wel een fortuin uit aan fotomateriaal.
Om te besluiten. Het sterkste bezwaar tegen consumeren, vind ik, is dat je niet alleen je geld, maar ook je tijd verspilt, tijd die je anders zou kunnen besteden aan ‘hogere waarden’. Door tv te kijken heb je minder tijd om David Sedaris te lezen, en door David Sedaris te lezen heb je minder tijd om Paradise Lost te lezen. En zo kun je verder gaan: door voortdurend boeken te kopen, heb je minder tijd om ze te lezen, en door voortdurend boeken te lezen heb je minder tijd om diepgaand te mediteren. Als je zo blijft doorgaan, komt je uit op de oude leer van het ascetisme. Schopenhauer heeft die op een bewonderswaardige manier gefundeerd. Het is beter om niets te hebben, schrijft hij, en om niets te willen, en om niets te doen. En in een moeite door is het volgens hem ook beter om niet te bestaan.
Maar wellicht is dat laatste een conclusie die niet álle consumofoben zullen onderschrijven.
Om bij stil te staan. Verwonderlijk grappig.
BeantwoordenVerwijderen