JDC en BDW
Joël De Ceulaer en BDW zijn geen vrienden, dat is bekend. Ik geloof dat de animositeit van de twee kanten komt. Laatst heb ik een aantal tweets zien passeren van Joël over de sarcastische Politico-opmerkingen van onze premier. ‘Journalisten of anderen die dat grappig vonden: delete your account. Het was beschamend.’
Ik behoor tot die ‘anderen die dat grappig vonden’ – vooral de eerste uitval, en het is juist dié uitval waar Joël het zo moeilijk mee heeft. ‘Anger … vengeance … even violence … totaal ongehoord.’
Joël en ik hebben, geloof ik, een ander aanvoelen van wat grappig is. Het begint al bij zijn eigen column die hij de waarschuwing meegeeft ‘Kan sporen van satire bevatten.’ Dat is, nou ja, grappig, want het is een parodie op de waarschuwingen die we op voedselverpakkingen aantreffen. Maar je ontkomt niet aan de indruk dat de auteur zelf het wat moeilijk heeft om satire en ernst te onderscheiden.
De stukken die Joël zelf schrijft zijn grappig, tot op zekere hoogte. Ze zijn goed geschreven, wat een eerste vereiste is. En ze bevatten wel eens een treffende karakterisering. Laatst ging hij een duel aan met Christophe Bush. Hij vergeleek hem met professor Carl Devos. Bush wou te veel nuanceren, en Devos verkondigde te veel evidenties. Mijn vrouw had op voorhand gezegd dat het een grappig stuk was, en dat vond ik eigenlijk ook. Ik had het nóg grappiger gevonden als het ook een argumentatie had ontwikkeld, want humor ontstaat voor mij als er meerdere zaken samen komen en in de plooi vallen.
Neem de uitval van Blackadder the Third tegen Mrs. M. die een drankgelegenheid uitbaat in de buurt van 18-de eeuwse theaterzaal.
They do say, Mrs. M, that verbal insults hurt more than physical pain. They are, of course, wrong as you’ll soon discover when I stick this toasting fork in your head.
Dat is grappig om zoveel redenen: het gezicht, de toon, het cynisch goedpraten van geweld, het verbinden van een algemene wijsheid met een concrete situatie, de echte ergernis van Blackadder over de dwaze Mrs. M., en de implicatie dat het dreigement niet ernstig moet worden genomen. Als Blackadder echt de vork in het hoofd van Mrs. M. had gestoken, zouden we met een heel ander soort van humor te maken hebben gehad.
Nemen we nu de uitval van De Wever:
Ha Politico! You published some very nice articles with some very nice titles, claiming that I was … Russia’s most valuable asset? I like that one a lot. I will remember that one. But go ahead with your question anyway, because as I said, a real politician lets go of his emotions, even if these emotions are pure anger, vengeance, and maybe even violence.
We hebben om te beginnen échte ergernis. Als Bart De Wever zich werkelijk als een bondgenoot van Oekraïne beschouwt, wat ik wel geloof, móest hij verontwaardigd zijn over de beschuldiging. Anders zou men hem terecht beschouwen als iemand ‘zonder emoties’. Maar voor de rest hebben we de bekende technieken van de humor: de sarcastische antifrase, de overdrijving, de verbinding van een algemene wijsheid met een concrete situatie … Bijzonder gelukkig vond ik de dat pseudo-plechtige ‘maybe even violence’, misschien omdat ze mij aan Joseph K. doet denken met zijn ‘vielleicht sogar Henkern - ich scheue vor dem Wort nicht zurück.’
Dit allemaal zou ik kunnen uitleggen aan Joël. Hij zou mij begrijpen, want het is een verstandige jongen. Ik zou ook kunnen uitleggen dat politici de persvrijheid moeten respecteren, maar daarom nog niet de pers, en zeker niet elke journalist. Zo moet ook een opiniërend journalist niet elke politicus respecteren, zolang hij in zijn berichtgeving maar evenwichtig blijft. Maar er is iets dat ik Joël niet zal kunnen bijbrengen, geloof ik. De uitspraak van De Wever bevat, voor wie zulke zaken aanvoelt, flink wat zelfrelativering. Eén laag van de humor is de half-ernstige bekentenis: ‘Ja, ik kan ook rancuneus zijn, ik geef het toe, en ik kan er zelfs om lachen.’
Maar Joël en zelfrelativering …
Politico
En omdat De Ceulaer zo enthousiast was over het fameuze Politico-artikel – ‘Ze steken de meeste Vlaamse journalisten de broek af’ – heb ik het dan maar gelezen. Beter laat dan nooit. Ja, het stuk is goed geschreven. Ja, er is met veel insiders gesproken. Ja, de twee kanten van het verhaal worden belicht. Maar de titel over De Wever als ‘Russische troef’ was ongepast, het hele artikel is in opbouw, woordkeus en klemtonen bewust of onbewust tendentieus, en veel speculaties – zoals die over de Belgische diplomatie – bleken achteraf onjuist.
Ik hoop dat niemand nu denkt dat ik dergelijke artikels zou willen censureren. Zelfs als een journalist zijn best doet, zal hij wel eens een ongepaste titel kiezen, onbewust tendentieus zijn of zich aan verkeerde speculaties overgeven.
Hendrik Vos.
Op de Nederlandse televisie werd aan Europa-expert Hendrik Vos gevraagd om commentaar te geven bij de Europese top waar het Euroclear-dossier behandeld werd. Dit is wat hij zei:
De premier heeft de risico’s heel apocalyptisch voorgesteld. Op de duur hier in België was het debat toch wel een beetje van ‘als dit gebeurt, dan gaat het licht uit, de hele economie en het financiële wezen zakt in elkaar.’ Juristen en economen, laat ons zeggen toch maar een meerderheid, zeggen dat Rusland eigenlijk geen poot heeft om op te staan. Maar goed, de Belgische premier is er dan blijkbaar toch in geslaagd om zijn verhaal te laten domineren en dus om de top naar zijn hand te zetten.
Aangezien de tegenargumentatie hier al te veel voor de hand ligt, rest de vraag die ik in polemiek meestal probeer te vermijden: is dit nu domheid of slechtheid? Ik sta open voor alle andere suggesties.
Palestina en de ‘westerse christenen’
Op de opiniepagina’s van De Standaard staat op de vooravond van Kerstmis een opvallende, maar ook voorspelbare kop: ‘Kindeke Jezus tussen de puinhopen.’ Die puinhopen zijn natuurlijk die van Gaza. Het is echter de inleiding van het stuk dat mijn aandacht trekt: ‘Was Jezus vandaag geboren,’ schrijft Lofti Hamidi, ‘dan lijdt het geen twijfel aan welke kant van de muur hij zich zou bevinden. Wrang dat juist westerse christenen zich achter de onderdrukker scharen.’
Wat is er nu weer aan de hand met de westerse christenen?
Ik lees snel het stuk. ‘Hoe een aanzienlijk deel van de westerse christenen … pal achter Israël staat vanwege een Bijbelse voorspelling over het einde der tijden.’ Het einde der tijden? Ik ken niet veel christenen in mijn onmiddellijke omgeving die dáármee bezig zijn. Ik ken ook niet veel mensen van wie het Israël- of Palestina-standpunt van dat apocalyptisch visioen afhangt. Misschien in Amerika? Je weet maar nooit met die gekke predikanten. Maar wat doet die verwijzing dan plompverloren in de lead van een Vlaams krantenartikel?
Parsen
Omdat ik soms artikels van Quillette aanklik, kreeg ik in mijn mailbox een kerstboodschap van managing editor Iona Italia. Het begon als volgt:
Dear Philippe, even though personally I’m a non-believer—and as a Parsi, the god I don’t believe in is the Zoroastrian deity, Ahura Mazda—I’ve never gone a year without celebrating Christmas.
Dat bijzinnetje met ‘as a Parsi’ was fraai gezegd. Onmiddellijk moest ik denken aan het gedicht van J.H. Leopold – eigenlijk een vertaling van Al-Ma’arri (973-1057):
Christenen, Joden, Parsen, Moslemin
zij dolen allen; voor wie toe wil zien,
vervalt de ganse mensheid slechts in tweeën,
twee soorten enkel worden er ontdekt:
intelligente mensen zonder vroomheid
en vrome mensen zonder intellect.
Pierre Plum en kerstmis
Ik lees alle FB-stukjes van Pierre Plum graag, maar zijn laatste beschouwingen over Kerstmis heb ik met nog meer plezier dan anders gelezen. Plum schrijft onder andere dat hij zich als kind op zijn plaats voelde bij het kerststalletje. ‘meer met de os en de ezel identificeerde dan de rest. ‘Ik identificeerde mij meer met de os en de ezel dan met al de rest. Maar tussen de os en de ezel was het moeilijk kiezen.’ Uiteindelijk koos Plum voor de ezel.
Dat van dat identificeren geloof ik niet helemaal. Ik geef toe dat ook ik als kind de os en de ezel de interessantste beeldjes vond, maar ik identificeerde mij er niet mee. Ik voelde er zelfs geen sympathie voor. De eerste ezel waar ik sympathie voor voelde was Eeyore, de depressieve vriend van Winnie the Pooh, en die leerde ik pas kennen toen ik vader was.
In een meer algemeen stukje schildert Plum in heel brede stroken vele eeuwen beschavingsgeschiedenis.
Na het Griekse begin, waar rede en inventiviteit hand in hand, de weg banen naar de wereld van de ideeën, wiskunde, astronomie, logica, filosofie, dan ineensdie regressie naar een sprookje [van het christendom].
De gedachte wordt verder subtiel uitgewerkt. Hoe academici later ‘alle mogelijke kennis en geraffineerde techniek van Plato en Artistoteles bij elkaar sprokkelden’ om voor de kar van het sprookje te spannen, dat de ultieme waarheid zich misschien moet laten vertellen als een verhaal, dat de gedachte dat God zichzelf voor de mensheid opoffert getuigt van een weinig christelijke nederigheid. Dat zijn allemaal gedachten en formuleringen waar ik zelf niet zou opkomen.
Alleen een kleine bedenking. Het zou mij erg verwonderen dat er voor de meeste mensen een regressie naar het sprookje heeft plaatsgevonden. De Grieken en Romeinen die geen wiskundigen, astronomen, logici en filosofen waren zullen al die tijd evengoed in sprookjes hebben geloofd. Ik gaf daar les over in het vierde middelbaar: mythen, sagen, legenden, fabels, parabels, sprookjes. Ik had daar zelf in het vierde middelbaar les over gekregen.
Moderne woorden als narratief en iconisch
Van sommige moderne woorden die uit het Amerikaans komen overgewaaid weet ik dat ik ze nooit zal gebruiken. Maar er zijn twijfelgevallen. ‘Iconisch’ zou ik niet gebruiken als synoniem van ‘belangrijk’, maar van Diane Keaton of Vivian Leigh zou ik wel durven schrijven dat hun naam vastgeklonken is aan een ‘iconische’ film. De betekenis is dan ‘belangrijk voor een vorige generatie.’ Binnen dertig jaar zou men de Harry Potter-boeken en films van mij ‘iconisch’ mogen noemen.
‘Narratief’ is ook zo’n twijfelgeval. Ik zou het gebruiken in de betekenis van ‘framing’, maar zonder negatieve bijbetekenis. Iets als: ‘een bepaalde versie van de feiten.’ Maar ik zou vermijden om, zoals Heleen Debruyne (DS – Terugblik 2025), te spreken van een ‘neoliberaal narratief’. De journaliste die het interview van Debruyne afneemt gebruikt het woord ook zo. Ze spreekt van de ‘narratieven van de goede moeder’. Ik zou in die gevallen spreken van ‘ideologie’, al is dat ook geen mooi woord.



