donderdag 30 oktober 2025

Bedenkingen bij Loobuyck - deel 5

      Het sluitstuk van Loobuycks betoog is het hoofdstuk over ‘combinatiedenken’. Die manier van denken, of liever van discussiëren, zou volgens de auteur een middel kunnen zijn om het maatschappelijk debat te depolariseren.    

Geen nieuwe manier van denken
     Combinatiedenken is, in tegenstelling tot wat de naam laat vermoeden, geen nieuwe manier van denken. Het is geen polylogisme, geen ‘dialectische’ logica waarin A en -A allebei tegelijk waar kunnen zijn. Het is geen methode waarbij de botsing van these en antithese tot een gelukzalige synthese leidt. Loobuyck is een leerling van J.S. Mill en John Rawls, en dat waren geen jongens van de relativistische logica.

Logische consistentie
     Toegegeven, hier en daar laat Loobuyck enig relativisme doorschemeren, zoals in zijn verwijzing naar het essay van Leszek Kolakowski ‘How to be a conservative-liberal-socialist’. De Poolse filosoof geeft een faire samenvatting van de liberale, conservatieve en socialistische doctrine en besluit: ‘So far as I can see, this set of regulative ideas is not self-contradictory.’ Zo’n conclusie is aan mij niet besteed. Daarvoor is mijn behoefte aan logische consistentie te groot.

Populisme en consistentie
     Er is een verschil tussen ogenschijnlijke en echte consistentie. Linkse en rechtse populisten lijken consistenter dan het schipperende politieke midden. In werkelijkheid doen populisten logisch tegenstrijdige beleidsvoorstellen louter omdat die populair zijn bij hun aanhang. Ze zouden bij wijze van spreken een budget in evenwicht brengen door minder belastingen te heffen en meer uit te geven. 

Denken of discussiëren
     Combinatiedenken zoals Loobuyck het voorstelt gaat, zoals ik al zei, meer over een manier van discussiëren dan over een manier van denken. De discussie moet vrij zijn – zoals Mill beargumenteerde – en in een deliberatieve democratie moet ze het compromis omarmen in de vorm van een liberaal-conservatief-socialistische beleid, of in de vorm van een afwisseling tussen die drie verschillende soorten van beleid.

Het voorbeeld van de godsdienst
     Loobuyck heeft als voorbeeld van combinatiedenken zijn eigen houding tegenover de godsdienst. Hij is overtuigd atheïst, maar tegelijk is hij bereid om een mogelijke positieve maatschappelijke rol van de godsdient in de samenleving te erkennen. Tussen die twee meningen is er uiteraard geen logische tegenspraak. Het is juist omgekeerd. Het is onlogisch om uit het bestaan van God een positieve maatschappelijke rol van de godsdienst af te leiden, of om uit de positieve maatschappelijke rol van de godsdienst het bestaan van God af te leiden.
     De belangrijkste conclusie is dat we niet té snel tegenspraken moeten ontdekken in het discours van een tegenstander. 

Het voorbeeld van het atheïsme
     Met het atheïsme is het een andere zaak. Het lijkt mij moeilijker om hier de door Loobuyck geprezen ‘perspectivistische lenigheid’ te beoefenen. Je kunt vanuit bepaalde premissen logisch concluderen dat God moet bestaan, en je kunt vanuit andere premissen logisch concluderen dat God niet bestaat, of dat je het niet kunt weten. Kun je hier op een of andere manier die drie conclusies ‘combineren’?
     Van Betrrand Russell wordt verteld dat hij tijdens een wandeling in zijn jeugd af en toe halt hield en uitriep: ‘Ja, Hij bestaat.’ Om dan vijf minuten later en enkele honderden meter verder uit te roepen: ‘Wacht, nee, Hij bestaat niet.’ Hij dacht nu eens het ene, en dan weer het andere, maar niet de twee tegelijk. Robert Nozick daarentegen noemde zichzelf ooit ironisch een ‘driekwart atheïst’. Hij was er toen van overtuigd geraakt dat je tegenstrijdige gedachten in je hoofd kunt laten rondspoken, zonder er onmiddellijk de logica als scheidsrechter bij te halen.

Literatuur
      In de literatuur kan men ontsnappen aan de harde logica van A en niet-A die elkaar uitsluiten. Men speelt dan een spel met A en niet-A, door een essay te verrijken met een ironische toon of met paradoxale aforismen, door in een toneelstuk personages op te voeren die elkaar tegenspreken, door in een roman een personage op te voeren dat zichzelf tegenspreekt, door een sonnet na volta een andere richting uit te sturen.

‘Perspectivistische lenigheid’
     In discussies is het nuttig om je in de plaats van je opponent te kunnen verplaatsen. En bekende oefening is dat je in staat zou moeten zijn om de mening van je opponent onder woorden te brengen op een manier die voor de opponent aanvaardbaar is. Dat is de eerste voorwaarde om tijdelijk het perspectief van de opponent te kunnen innemen. Met perspectief wordt bedoeld: de directe belangen van je opponent, zijn waardenhiërarchie en zijn axioma’s over hoe de wereld causaal in elkaar zit. 

Scepticisme en intellectuele bescheidenheid
     In elk geval lijkt combinatiedenken makkelijk te rijmen met een gematigd scepticisme: de overtuiging dat de waarheid bestaat, dat het moeilijk is om ze te vinden, en dat het onwaarschijnlijk is dat jij, of je partij, ze al gevonden heeft.

Betweterij en fanatisme
    Er zijn twee soorten fanatiekelingen: zij die over alles een onwrikbare mening hebben en zij die op één gebied een onwrikbare mening hebben. In de communistische beweging was het een traditie om over álles een uitgesproken mening te hebben. Nog voor Lenin aan de macht was gekomen, schreef hij een boek over wetenschapsfilosofie, en wie het er niet mee eens was, werd uit de partij gezet. Bertolt Brecht, zelf een communist, schreef ooit spottend dat de communistische partij eens een lijstje moest opstellen van vragen waar ze géén antwoord op had.
 
     Het fanatisme om over alles een mening te hebben, vind je vooral bij leden van politieke partijen of informele groepjes op de sociale media. Veel van die mensen zouden hun voordeel kunnen doen met de raad van Brecht, en toegeven dat er wel wat zaken zijn waar ze géén kaas van hebben gegeten. Het is geen schande om over iets geen mening te hebben of om je oordeel op te schorten bij gebrek aan voldoende kennis.
     Maar het strafste fanatisme vindt men bij degenen die vooral één zaak zijn toegedaan: veganisme, de Palestijnen, de Covid-vaccins … Aan hen kun je moeilijk vragen om hun oordeel op te schorten. Hun oordeel over die kwestie is de om zo te zeggen de reden van hun bestaan. Je kunt alleen vragen dat ze andere meningen aanhoren en dat ze die niet onmiddellijk verwerpen. 

Gelijk hebben of gelijk krijgen
     Loobuyck stoort zich aan politieke debatten waarop de deelnemers er meer op uit zijn om gelijk te krijgen dan om naar elkaar te luisteren en samen de waarheid te achterhalen. Maar daar dienen die debatten niet voor. Verantwoordelijke politici hebben op voorhand hun mening bepaald en ze kennen op voorhand de mening en de argumenten van hun tegenstanders. Die openbare debatten zijn een machtspel, een poging om stemmen te ronselen die in een democratie een machtsbasis vormen. Je kunt alleen hopen dat ze dat machtspel spelen met zoveel mogelijk redelijke argumenten en zo weinig mogelijk valse emotie.
 
     Wel is het mogelijk dat een politicus na verloop van tijd van mening verandert. Men noemt zoiets dan vooruitschrijdend inzicht. Dat zal nooit het rechtstreeks gevolg zijn van een openbaar debat. Wellicht heeft een politicus vastgesteld dat een bepaald idee niet praktisch is,  niet aanslaat bij de bevolking, of meer nadelen dan voordelen oplevert, en heeft hij als een grote jongen zijn eigen conclusies getrokken.

Discussies en besluitvorming
     Binnen bestuursorganen wordt ook gediscussieerd, maar dat verloopt hopelijk anders dan op een openbaar debat. Ik hoop dat Bart De Wever op kabinetsvergaderingen niet discussieert als op een verkiezingsdebat. Misschien is dat ook de reden dat hij vaak de voorkeur geeft aan tête-à-tête gesprekken met partijvoorzitters en leden van het kernkabinet.
      Ook bij dat soort discussies is de voornaamste betrachting niet om de waarheid te achterhalen of om elkaar te overtuigen. Er wordt gezocht naar een werkbaar compromis, wat ook een vorm van machtsspel is. Maar dat spel kan op verschillende manier worden gespeeld. Loobuyck geeft een aardig voorbeeld hoe de discussies in zijn gezin verlopen als een vakantiebestemming moet worden gekozen. Men geeft zo'n discussie de tijd en men laat de verschillende mogelijkheden in het hoofd van de gezinsleden rondspoken. Dan kan het gebeuren dat er schijnbaar vanzelf een consensus tot stand komt. Men kan het vergelijken met een rijpingsproces.

Ideologische ontmijningsdienst
     Als we ervan uitgaan dat er altijd onverzoenlijke ideologieën zullen bestaan, kan het goed zijn om enkele methodes achter de hand te hebben om ideologische discussies te ontmijnen. De eerste methode bestaat erin om de discussie te ontdoen van haar dramatische aspecten, en vooral van de vraag wie de schuldige is dat een bepaalde toestand ontstaan is. De remedie is nuchterheid, feiten en cijfers, en vooruitkijken. De tweede methode bestaat erin om de discussie in pragmatische termen samen te vatten: een afweging van voor- en nadelen. Loobuyck wijst in dit verband op de trade-offs en neveneffecten die inherent zijn aan beleidsmaatregelen.  

woensdag 29 oktober 2025

Notities ivm onze links-liberale pers

     Laatst schreef ik in mijn polemiek tegen Tom Vandendriessche langs mijn neus weg: ‘De pers wordt gedomineerd door een links-liberale consensus.’ FB-vriend Rudi Laermans noemde die stelling ‘onzin’. Hij had minstens gelijk dat het een haastige veralgemening was. In onderstaande notities probeer ik aan te geven waarom de stelling niet helemáál onzinnig is. 

1.
Het moet een erg moeilijke en saaie onderneming zijn om de politieke strekking van één persorgaan min of meer systematisch in kaart te brengen, laat staan die van het hele medialandschap. AllSides doet dat voor de Amerikaanse media. Ik heb mij altijd afgevraagd hoe ze dat doen*.

2.
Bij ‘de’ pers denk ik automatisch aan De Standaard, De Morgen, Knack en de VRT. Als Laermaens schrijft ‘DS is HLN niet,’ heeft hij ongetwijfeld gelijk**. Bij het schrijven van deze notities denk ik vooral aan De Standaard*. De praatprogramma’s op televisie bekijk ik haast nooit. 

3.
De meeste media eerbiedigen een zeker pluralisme. De Standaard heeft een column van Mia Doornaert. De Morgen heeft er een van Mark Elchardus. Maar iedereen voelt aan dat die columns niet representatief zijn voor de strekking van De Standaard en De Morgen. Ze passen beter bij de strekking van een rechtser – en marginaler – publicatie als Doorbraak.

4. 
Dat een stelling veralgemenend is en moeilijk te onderbouwen valt, betekent niet dat ze waardeloos is. Als ik schrijf: ‘De pers wordt gedomineerd door een links-liberale consensus’ geeft dat mijn gevoel weer, en dat van conservatieven, rechtsliberalen en natuurlijk ook van rechtsradicalen, al gebruiken die laatsten fermere bewoordingen. Ik denk dat mijn stelling het gevoel niet weergeeft van linksen en links-liberalen, wat op zich ook niet zonder betekenis is.

5.
Mijn stelling ‘de pers wordt gedomineerd door een links-liberale consensus’ mag onnauwkeurig zijn, ze benadert dichter de waarheid dan de stellingen ‘de pers wordt gedomineerd door een conservatieve consensus’ of ‘de pers wordt gedomineerd door een rechtsliberale consensus.’

6.
Mocht PVDA-kopman Peter Mertens vschrijven dat de pers ‘gedomineerd wordt door een neoliberale consensus’, zou ik dat geen onzin vinden. Ik zou begrijpen wat hij ongeveer bedoelt, ook al definieer ik het woord ‘neoliberaal’ anders en zal er wel een verschil zijn tussen De Tijd en De Morgen.

7.
Ik ben pas onlangs het begrip links-liberaal gaan gebruiken. Begin 2024 schreef ik nog een stukje: ‘Ja, De Standaard is een linkse krant.’*** De omschrijving links-liberaal is beter, ook al omdat Karel Verhoeven er minder ongelukkig mee zou zijn.

8.
Sommige vragen mag je niet aan een chatbot stellen. Ik deed het toch, met de vraag: ‘Is De Standaard een linksliberale krant.’ Het vermakelijke antwoord luidt: ‘Neen, De Standaard is geen links-liberale krant. De Standaard is een Vlaamse krant die van oorsprong een katholieke signatuur had en een belangrijke rol speelde in de Vlaamse Beweging. Een krant die wel vaak als links-liberaal wordt omschreven, is de Vlaamse krant De Morgen.’ Dat is een omschrijving waar Verhoeven wel ongelukkig mee zou zijn.

9.
De stelling dat het Standaard-commentaar op bladzijde twee van linksliberale signatuur is, zou nog het gemakkelijkst kunnen worden onderbouwd. Ook het aantal rechtse, linkse, linksliberale enzovoort stukken op de opiniepagina’s kun je tellen, wegen en vergelijken. Veel moeilijker zou het zijn om te analyseren en te kwantificeren hoe de bias doorwerkt in de keuze en uitwerking van de berichtgeving.

10. 
Hoe herken je een links-liberaal persorgaan? Veel aandacht voor milieu en klimaat, positief tegenover migratie, multicultureel, sociaal progressief, mensenrechten en minderheidsrechten belangrijker dan wil van de meerderheid, neoliberaal op de economische pagina’s en antikapitalistisch op de cultuurpagina’s, voor vernieuwende en geëngageerde kunst, voor onderwijsvernieuwing, voor gezondheidspreventie en veiligheid, weinig sympathie voor de ‘conservatieve’ vakbonden, weinig sympathie voor de Vlaamse zaak, antinationalistisch, pro-EU, voor Oekraïne, tegen Israël, virulent tegen Trump, wat vriendelijker voor linkse partijen dan voor rechtse partijen, open voor dialoog met radicaal-links maar niet met radicaal-rechts, weinig kritisch tegen woke-excessen. Niet elke lijn wordt even consequent aangehouden.

11.
De links-liberale strekking van de kwaliteitsmedia komt ongeveer overeen met de voorkeuren van hun journalisten en van hun typische lezerspubliek. In Vlaanderen is er denk ik onvoldoende potentieel aan journalisten en lezers voor een rechtsliberale kwaliteitskrant.

12.
 Tien minuten nadat ik dit geschreven heb lees ik op de FB-pagina van Maarten Boudry: ‘Hier is een hypothse: hoe kleiner een land of taalgebied, hoe groter de kans op ideologische kaping van het medialandschap. In Nederland is er al een stuk meer diversiteit dan in Vlaanderen, waar de bekrompenheid en eenheidsdenken het grootst zijn. Maar beidenmoten onderdoen voor Frankrijk en Duitsland, die op hun beurt onderdoen voor de VS.’

13.
De linksliberale strekking van een krant hoeft voor een rechtsliberale of conservatieve lezer geen probleem te zijn. De strekking van het hoofdartikel leest hij alsof het een gewoon opiniestuk was. En als hij behoefte voelt om opinies te lezen die met de zijne overeenkomen, vindt hij die wel op de sociale media of kan hij ze zelf schrijven. Vervelend is wel als die sociaal-liberale krant zich ook uitdrukkelijk engageert in de berichtgeving, met name in de selectie van de onderwerpen, van de feiten, van de invalshoeken, van welke experts aan het woord worden gelaten, etc.  

14.
 Tom Naegels vatte onlangs op zijn FB-pagina de professionele code van de berichtgeving samen: ‘op regelmatige basis verhalen over de wereld opdiepen, onderzoeken en verspreiden, verhalen waarvan mag worden uitgegaan dat ze (1) waar zijn en (2) binnen de cultuur waar de journalisten en hun publiek deel van uitmaken, gezien worden als interessant en relevant.’ Ik zou eraan toevoegen ‘(3) en op een nuchtere en onpartijdige manier worden gebracht, met in geval van controverse voldoende aandacht voor woord en weerwoord.’ Die nuchtere en onpartijdige manier was ver weg tijdens de Covid-pandemie, en tijdens de laatste maanden van de Gaza-oorlog;

15.
Kortom, de pers mag gerust links-liberaal zijn, zolang ze het streven naar een betere wereld – zoals links-liberalen dat zien – wat lager op haar prioriteitenlijst plaatst. Dan is er nog altijd plaats voor de onderzoeksjournalistiek, met haar traditionele aanklachten tegen corruptie, verspilling, machtsmisbruik en onbekwaamheid. Die zaken hebben weinig met rechts, links, liberaal, socialistisch, progressief of conservatief te maken.

 

* Zie over bias in de mainstream media ook mijn stukje hier.


** Ik heb jarenlang Het Nieuwsblad gelezen en daar vond ik de links-liberale - in mijn herinnering linkse - bias nog opvallender dan in De Standaard.


** Dat stukje over De Standaard staat hierOver de opiniebladzijden van De Standaard, zie mijn stukje hier.

dinsdag 28 oktober 2025

Kortjes

 Subsidies voor de bedrijfswereld
       
In de marge van de cultuursubsidies, wordt vaak door linkse FB’ers verwezen naar de subsidies voor de bedrijfswereld. Die subsidies bedragen 25 miljard per jaar, dat men daar eerst iets aan doet! Die reflex is begrijpelijk. De verleiding is groot om die subsidies te vergelijken met de belastingen die bedrijven betalen, want dat bedrag is van dezelfde ordergrootte: 23 miljard. Zou het niet veel beter zijn om zowel die subsidies als die belastingen af te schaffen?
 
     Dat zou inderdaad véél beter zijn. Maar zo’n operatie zou lijken op het vervangen van een vliegtuigmotor terwijl het vliegtuig in de lucht is. 

Bouchez en de koopkracht
     Georges-Louis Bouchez verzet zich tegen een indexsprong en een btw-verhoging omdat daardoor de koopkracht van de burgers zou verminderen. Maar die verminderde koopkracht is, geloof ik, een noodzakelijk onderdeel van de oplossing is. Als de staat die koopkracht kunstmatig hoog gehouden heeft door schulden te maken, komt er een moment dat de burgers wat minder moeten kopen om de gemaakte schulden af te betalen.
      Wat zijn de alternatieven? Meer mensen aan het werk? Zeker dat ook. De hoogste pensioenen afremmen? Uiteraard. De staat efficiënter laten werken? Dat moet zeker mogelijk zijn, en men probeert dat al lang, maar ik ben blij dat ik niet met dat karwei wordt opgescheept. De milieuvoorschriften afschaffen? Daar zal minstens een grote minderheid van de bevolking tegen zijn. De immigratie beperken? Ja, want de immigratie kost handenvol geld, en nee, want de immigratie beperken zal ook handenvol geld kosten. De legeruitgaven verminderen? Maar hier verlaten we het terrein van de economische redenering. 

Koopkracht en schuld
      Ik begrijp wel dat je de staatshuishoudkunde niet helemaal kunt vergelijken met de gewone huishoudkunde. Als ik een lening aanga, moet ik die terugbetalen aan de bank. Als een staat een lening aangaat, moet ze die terugbetalen aan de burgers, als het om een binnenlandse schuld gaat. Maar als ik het goed begrepen heb, moet de situatie in beide gevallen worden rechtgetrokken door minder te consumeren. In de staatshuishoudkunde is er onnatuurlijk veel geconsumeerd (dankzij de staatsschuld) - het is tijd om meer te investeren. Denk ik.

Yuval Harari en de Israël-boycot
     De Standaard (26/10) bevat enkele stukken over het Nederlands dat ‘verdwijnt als wetenschapstaal’. Ja, daar heb ik al van gehoord. Als mijn zoon een artikel schrijft voor een medisch tijdschrift, is dat altijd in het Engels. In het begin vroeg hij mij zelfs om dat Engels te verbeteren. ‘Zelfs op een congres over Franse vertaalwetenschap,’ lees ik, ‘is de voertaal Engels.’ Dat doet mij aan die keer dat Mary McCarthy een lezing gaf aan een Nederlandse universiteit over Franse literatuur, waarbij ze uitvoerig uit die literatuur citeerde. De luisteraars begrepen wel het Engels van McCarthy maar geen woord van haar Frans. Het schijnt aan haar gelegen te hebben.
     Ik lees die stukken zonder mij op te winden. Maar plots verslik ik mij in mijn koffie, de adem stokt in mijn keel, ik val van mijn stoel en mijn klomp breekt. Het gaat erover dat de Vlaamse overheid te veel het Nederlands oplegt als doceertaal, waardoor het moeilijk is om buitenlandse lesgevers aan te trekken. Maar Clerick toch, zul je zeggen, moet je je daarom in je koffie verslikken enzovoort? Je zult het begrijpen als ik de woorden aanhaal van Wim Vandenbusssche, hoogleraar Nederlandse taalkunde aan de VUB:

Alle politici en academici vallen in katzwijm voor Yuval Noah Harari. Maar mocht een Vlaamse universiteit hem ooit willen strikken, zou dat niet lukken door de taalregels. We moeten ons afvragen of we zoveel talent willen kwijtspelen.

     Pardon? Yuval Harari? Professor aan de Hebrew University of Jerusalem? De zelfverklaarde zionist en jood bovendien? De man die zijn kolonialistische overtuiging camoufleert met wat oppervlakkige kritiek op Benjamin Netanyahu – een beetje zoals Maarten Boudry dat doet? De man is zo geobsedeerd anti-Hamas dat zelfs Clerick hem uitgebreid citeerde op zijn weblog? Hebben ze daar aan de VUB nog nooit van de academische boycot gehoord?

De migratiekwestie framen
     In een uitgebreid interview schetst de Nederlandse auteur Marijn Kruk uit hoe de Nederlandse publieke opinie rechtser is gaan denken over migratiekwesties (DS 26/10). Hij beschrijft hoe rechtse stemmen stemmen zomaar in de kranten, op de televisie en op de sociale media aan bod komen. Je hoort er de nostalgie in doorklinken naar het cordon mediatique van vroeger toen ‘enge mensen van rechts’ niet moesten hopen op persaandacht. Kruk verwijt die rechtse stemmen dat ze de immigratiekwestie framen. Ze betrekken er de islam bij.
      Wellicht vindt  vanzichzelf dat hij de zaken neutraal formuleert. Eén leuk bijzinnetje: ‘Als je één miljoen arbeidsmigranten naar hier haalt …’ Ongeveer alles is hier een framing: het gaat om veel meer dan ‘één miljoen’, ze kwamen heus niet allemaal als ‘arbeidsmigranten’, en ze werden niet ‘naar hier gehaald’. 

Euroclear
      Ik heb de meer dan een uur durende persconferentie van Bart De Wever over Euroclear helemaal uitgekeken*. Het is leuk om te zien dat De Wever ook in zijn internationale rol zichzelf blijft. Het meest verfrissend is zijn realisme. De Wever vindt dat Europa financiële steun moet geven aan Oekraïne en dat de lidstaten daar eerlijk voor moeten uitkomen tegen hun burgers-belastingbetalers. De Russische tegoeden die bij het Belgische Euroclear in de kluis leggen – 200 miljard – blijven dan onaangeroerd, en kunnen later, bij een gunstig vredesbestand gebruikt worden voor de Oekraïense heropbouw. Dat laatste tenminste als Rusland met zo’n bepaling akkoord zou gaan, wat een realist als De Wever betwijfelt. Hij gaat niet uit van een scenario waarbij een zegevierend Oekraïens leger Moskou binnentrekt en Poetin harde voorwaarden dicteert.
     Maar De Wever is nóg realistischer. Hij weet dat zijn Europese collega’s zijn ideale oplossing niet zullen aanvaarden. ‘Het zijn politici. Ze willen dingen doen, en ze hebben daarvoor geld nodig. Ze weten dat het geld daar ligt, en ze zullen er niet vanaf kunnen blijven … Ze zullen een aantal advocaten duur betalen om rapport te schrijven waaruit blijkt dat alles wettelijk in orde is.’
     Van dat laatste voel ik een echo in het opiniestuk van Maria Repko van het Centrum voor Economische Strategie (DS 28/10): ‘Te lang hebben sommige EU-leiders geweigerd die activa in beslag te nemen, ondanks de goedkeuring van vooraanstaande economen.’ Ha, die vooraanstaande economen. Ze doen aan Boorman denken: ‘Sous le controle du gouvernement général, dat was nog eens een vondst geweest.’

* Voor de persconferentie van De Wever, zie het filmpje hier. 

De Istanbul-conventie
      
    Door de column van Maud Vanwalleghem (DS 28/10) weet ik nu dat ons land de Istanbul-conventie ondertekend heeft. Die conventie wil de rechten van vrouwen en de lgbtq-gemeenschap beschermen. Er schijnt een internationaal complot te bestaan tegen die conventie van reactionairen die tegen de gender-ideologie zijn, die de verkoop van anticonceptiemiddelen aan banden willen leggen en die fulimineren rtegen het eenzijdige hoederecht voor de vrouw. Van Walleghem besluit:

 Als ook hier de discussie over de Istanbul-conferentie opsteekt, weten we uit welke hoek de wind komt waaien. En dan houden we best de ogen open. Het echte gevaar schuilt niet in de zogenoemde ‘genderideologie’. Maar in onze afleiding van het geweld dat gepleegd wordt tegen miljoenen Europese vrouwen.

     Mocht er ooit zo’n discussie opsteken, dan zal ik mij gedeisd houden. Maar nu we hier onder ons zijn: ik ben tegen dat soort internationale conventies. Een democratisch land heeft die niet nodig om nationale wetgeving goed te keuren tegen vrouwenbesnijdenis en gedwongen huwelijken. Als je met internationale afspraken gaat werken, weet je nooit goed wat die vergaderingen afspreken. Voor je het weet staan er, naast de maatregelen die fatsoenlijke landen al lang genomen hebben, een hoop modieus geklets waar je later nog moeilijk van af geraakt.
      En dat maakt mij nog geen voorstander van geweld tegen miljoenen Europese vrouwen.

Björn Andresen (1955-2025)
     Ik kende zijn naam niet. Met zijn matrozenpakje op het strand van Venetië: mijn enige homoseksuele kalverliefde. 

Ive Marx en de Nederlandse verkiezingen
     Ive Marx is terecht verontwaardigd over de Nederlanders (DS 28/10). Hij wijst op de successen van het sociaal-economisch beleid die niet worden beloond door een tevreden bevolking. Die bevolking blijft koppig de makelaars in ontevredenheid volgen, mensen als Geert Wilders. Natuurlijk, Marx zwijgt in zijn column over de olifant in de kamer, maar daar heeft hij gelijk in. Elke column moet niet over dezelfde olifant gaan.
     Mijn gedachten gaan uit aan Bill Clinton. Ben je nu stupid als je zegt: it’s the economy of als je zegt it’s not the economy? En nadat ik aan Clinton gedacht heb, denk ik aan Gerard Walschap: ‘De mens, ge kunt gij daar niet aan uit.’ Zeker is dat stukjesschrijvers als Ive Marx en ik die mens niet kunnen dicteren waar hij zich over mag opwinden, noch wanneer hij tevreden moet zijn. 

AI en de ongelijkheid
     Linguïst Tim Van de Cruys legt uit dat je door AI kritisch te gebruiken, je taal kunt verbeteren (DS 28/10). De vraag die de journalist daarop stelt, illustreert hoe krachtig een cliché kan zijn: ‘Creëert dat geen ongelijkheid? AI maakt vooral diegenen met een goed ontwikkeld taalgevoel nog beter.’ 

AI nationaliseren
     Je kunt je in het leven verschillende soorten vragen stellen. Hoe maak ik een tuinhekje? Mag ik een lastige FB-er blokkeren? Wie ben ik en waar ga ik naartoe? En nu zien we met AI hetzelfde gebeuren. Mensen stellen verschillende vragen. Filosoof François Levrau vraagt zich af of we onze menselijkheid kunnen bewaren. Filosoof Lode Lauwaert vraagt zich af of die super-AI de mensheid niet zal gaan overheersen en commanderen*. En strategisch adviseur Olivier van Raemdonck (DS 27/10) vraagt zich af hoe we AI uit de handen van privé-bedrijven kunnen houden?
     Ook de antwoorden zijn verschillend. Levrau pleit voor morele zelfbeheersing bij het gebruik van AI, Lauwaert pleit voor een verbod op de ontwikkeling van super-AI, en Van Raemdonck pleit voor nationalisering en regelgeving. Het voordeel van die laatste oplossing is dat ze mógelijk is, althans op het niveau van de EU. Ik betwijfel of ze wenselijk is, en ik weet zeker dat Van Raemdonck de Verenigde Staten en China – die écht met AI bezig zijn – niét in zijn plan zal kunnen betrekken.  

* Zie mijn stukjes hier en hier.


AI en de MSM
     22 Europese openbare omroepen hebben een uitgebreid onderzoek gedaan naar de betrouwbaarheid van AI. In 45  procent van de gevallen schortte er iets aan de AI-antwoorden: foute of ontbrekende bronvermelding, onvolledige context, verouderde informatie, feitelijke fouten. En als we nu eens AI een onderzoek lieten doen naar de betrouwbaarheid van de 22 Europese openbare omroepen?  

De leugens van Trump
     Een lezer schrijft: ‘De grootste schade die Trump - tot heden - aanricht is de ondermijning van de concepten waarheid, feiten en rationaliteit. Cognitief staat alles op losse schroeven.’ De grootste ... ik ben geneigd om het daarmee eens te zijn. Hoogstens zou je kunnen zeggen dat veel mensen altijd al weinig belang hebben gehecht aan waarheid, feiten en rationaliteit – toch als het om dingen ging die buiten hun directe levenssfeer lagen. Maar elke achteruitgang op dit gebied valt te betreuren. 

maandag 27 oktober 2025

Geld - moraal - ongelijkheid

      In een elegant stukje proza vraagt sociaal filosoof François Levrau (DS 24/10) zich af of AI onze menselijkheid koloniseert. De lead van het stuk vat de redenering goed samen: ‘Zoals geld morele drijfveren kan verdringen, kan AI menselijke drijfveren zoals nieuwsgierigheid, empathie en verantwoordelijkheid terugdringen.’
    
     Levrau en ik hebben andere leermeesters. Hij zweert bij Michael Sandel en ik zweer bij Robert Nozick. Eigenlijk zouden we de zaak moeten laten uitvechten door onze leermeesters. Helaas is Nozick al dood. Ik kan alleen proberen af te dingen op enkele details.
     Als het marktdenken – geld – binnendringt in dimensies van het leven waar het niet thuishoort, loopt het mis, beweren Sandel en Levrau. In zijn algemeenheid is die stelling aanvaardbaar, en zelfs tautologisch. Waar geldt niet thuishoort, hoort het niet thuis. Maar wáár hoort geld niet thuis? In de liefde? Veel mensen voelen een weerzin voor de betaalde liefde, terwijl het toch om het oudste menselijke beroep schijnt te gaan. En dat geld althans iets met liefde te maken kan hebben, leren we al uit de eerste zin van Pride and Prejudice.
     Het eerste voorbeeld dat Levrau aanhaalt is dat van ouders die hun kinderen betalen om hun kamer op te ruimen. 

Iets wat normaal uit verantwoordelijkheid of zorg gebeurt, wordt een economische transactie … De oorspronkelijke verantwoordelijkheid en intrinsieke motivatie verdwijnt. 

    Ik heb mijn zoon nooit betaald om zijn kamer op te ruimen, maar hij heeft die geloof ik ook nooit opgeruimd. Ik zou eerlijk gezegd ook niet goed kunnen uitleggen waarom een opgeruimde kamer moreel beter is dan een niet opgeruimde kamer, en ik zou het zeker niet kunnen uitleggen aan een puber. De opvoedende ouder hoopt, in de meeste gevallen terecht, dat zijn kind als volwassene voldoende gemotiveerd zal zijn om zijn huis af en toe op te ruimen: omdat het praktischer is, omdat bezoekers hem anders zouden minachten, en omdat zijn ouders dat ook altijd deden.
      Er zijn psychologische experimentjes die bewijzen dat financiële beloning de intrinsieke motivatie kan ondermijnen. Ik neem aan dat die 
experimentjes goed zijn uitgevoerd, maar dan weet ik nog niet in welke mate ze toepasbaar zijn in het werkelijke leven waar immers zoveel verschillende motivaties samenkomen. Ik kan bijvoorbeeld moeilijk geloven dat een volwassene zijn gras niét afrijdt – om een realistischer voorbeeld te nemen – alleen omdat hij er in zijn jeugd voor betaald werd door zijn ouders, wat voorgoed zijn intrinsieke motivatie verdrongen heeft.
     Natuurlijk is er iets niet helemaal in de haak als een kind geld krijgt van zijn ouders om iets te doen. Het stoot enigszins tegen de borst – ook tegen mijn borst – als ouders hun kind belonen voor schoolse prestaties. Een kind dat alleen zijn best doet om beloond te worden, heeft iets treurigs. Maar wat zijn dan de goede motivaties? Intellectuele nieuwsgierigheid? Kom nou. Competitiviteit? Geldingsdrang? Eerzucht? Angst om de ouders teleur te stellen? Dat laatste lijkt mij een mooie motivatie, maar als de ouders die kaart te nadrukkelijk uitspelen kun je dat gerust emotionele chantage noemen.
     Het tweede voorbeeld dat Levrau aanhaalt, interesseert mij al langer. 

Denk aan ouders die te laat hun kind ophalen in de crèche en daarvoor een boete krijgen. Die boete is bedoeld als afschrikmiddel om te voorkomen dat hun ouders structureel te laat komen. Toch gebeurt het dat ouders die sanctie herinterpreteren als een vergoeding voor extra opvangstijd. Het lijkt dan alsof ze de verzorgster betalen voor overwerk. Daardoor verliest de boete haar normatieve kracht en wordt ze een transactie, wat ertoe leidt dat ouders juist vaker te laat komen.’

     Ja, die ouders komen vaker te laat. Et alors? Levrau had hier veel beter het argument van verkeersboetes voor verkeersovertredingen gebruikt. Maar voor de crèches zie ik geen enkele reden waarom het sluitingsuur een ‘normatieve kracht’ zou moeten hebben. Misschien is het moreel en pedagogisch verkieslijk dat ouders hun kinderen zo weinig mogelijk tijd in een crèche laten doorbrengen. Dat is één zaak. Maar de betaling van de verzorgsters is een andere kwestie. Dat is nu eenmaal in wezen een economische transactie. Men bepaalt een sluitingsuur om de verzorgsters niet tegen hun zin overuren te laten draaien. Terecht. Dan bestaat de remedie tegen telaatkomende ouders erin om de boete zo hoog in te stellen dat de verzorgster het prima vindt om wat langer op het kind te passen. Waarom zou een transactie met wederzijds aanvaarde voordelen moreel minderwaardig zijn dan de onderschikking van beide partijen aan de ijzeren regel van het reglement?
     Dat waren de twee voorbeelden die Levrau aanhaalt voor wat hij het crowding out argument noemt: dat geld ‘moreel waardevol gedrag’ wegdrukt en vervangt. Dan gaat hij over op het corrosion argument

Zodra iets te koop is, verandert de betekenis ervan. Als mensen betaald worden om bloed te geven, verandert de daad van solidariteit in een markthandeling, waardoor het morele karakter van de gift verdwijnt.

     Daar valt weinig tegen in te brengen, behalve de pragmatische overweging dat niet alleen de morele intentie maar ook het resultaat van tel is. Door het invoeren van de sociale zekerheid waarbij we bijdragen betalen die garant staan voor zorg en bijstand als we die nodig hebben, heeft de hele hulpverlening haar morele karakter van vrijwillige liefdadigheid verloren. Men kan dat betreuren, maar weinigen zouden zelf graag afhankelijk zijn van liefdadigheid. De meesten onder ons zullen een ‘transactioneel’ verzekeringssysteem verkiezen, los van de vraag of dat door de staat of de privé-sector moet worden aangepakt.
     Ten slotte haalt Levrau het fairness argument aan: 

Vermarkting vergroot sociale ongelijkheid. Rijken kopen zich letterlijk een andere wereld. Ze zitten in skyboxen bij sportwedstrijden, wonen in afgesloten woonwijken met privébeveiliging, hebben toegang tot medische zorg, of sturen hun kinderen naar elitaire scholen die hun sociale voorsprong bestendigen.

     Hier komen we bij een grote tweespalt. Ik ken mensen wier bloed gaat koken bij de gedachte aan de ongelijkheid die hierboven beschreven staat, terwijl ikzelf hoogstens wat wrevel voel bij die ‘afgesloten woonwijken’. Ik beperk mij hier dan ook tot enkele kanttekeningen, geïnspireerd door de voorbeelden van Levrau. 
     Mijn eerste kanttekening is dat je bepaalde vormen van ongelijkheid hoe dan ook niet kunt ‘afschaffen’. Je kunt niet beletten dat de ene arts beter is dan de andere, dat in een theaterzaal een plaats vooraan beter is dan een plaats achteraan, dat in de ene school beter wordt lesgegeven dan in een andere school.
 Als je die ongelijke voordelen niet via vermarkting wil toekennen, dan lijkt het enige alternatief dat van een loting: iedereen evenveel kans op een slechte arts. Zolang ikzelf geen betrokken partij ben, bekijk ik zoiets als een bewoner van een verre planeet. Ik gun de kinderen van de aardbewoners dat ze allemaal naar een goede school kunnen gaan, maar als dat slechts voor tien procent is weggelegd, kan het mij niet zoveel schelen of die tien procent bestaat uit de degenen met het meeste geld, met de blauwste ogen of met het winnende nummer in de loterij*.
      Mijn belangrijkste bezwaar tegen een verregaande gelijkheid is de vrijheidsbeperking die ervoor nodig is. Je verbiedt de eigenaren van sportstadia om skyboxen te bouwen, je verbiedt een getalenteerde chirurg  om tegen betaling bijzondere zorg te besteden aan een rijkaard, je verbiedt privéverzekeringen om experimentele medicijnen terug te betalen die nog niet voor iedereen beschikbaar zijn, je verbiedt een groep leraren om een privé-school op te richten waar ze beter onderwijs verstrekken dan in een gemiddelde school.
      Mijn derde bezwaar is meer pragmatisch. Er zijn vormen van ongelijkheid die  onmiddellijke of toekomstige voordelen opleveren voor de minderbedeelden. Door de verhuur van dure skyboxen kun je de ticketprijs voor een gewone plaats in een sportstadium drukken. En de dure experimentele medicijnen voor de rijken vinden tien jaar later hun weg naar een ruimer publiek tegen lagere en terugbetaalde prijzen.
     Voorstanders van economische gelijkheid kunnen aanhalen dat die aansluit bij een rechtvaardigheidsgevoel en dat dat rechtvaardigheidsgevoel behoort tot de menselijke natuur. Over het communisme zei de befaamde bioloog E.O. Wilson: ‘Great theory, wrong species.’ De vraag is of hetzelfde niet kan worden gezegd van het kapitalisme met zijn ongelijkheden. Zelf denk ik niet dat dit het geval is, of slechts in beperkte mate. Uiteraard bestaat er een bepaalde afkeer van ongelijkheid die men desgewenst ‘afgunst’ of ‘rechtvaardigheidsgevoel’ kan noemen. Het is best mogelijk dat we die met de evolutionaire paplepel binnengegoten hebben gekregen. Maar dan zou, evolutionair, die afkeer toch vooral betrekking moeten hebben op onze onmiddellijke omgeving, wat door allerlei experimenteel onderzoek ook bevestigd schijnt te zijn. Het is de afgunst jegens ‘a man who earns a dollar more than your wife’s sister’s husband.’
     En op die natuurlijke reflex kan een theoretisch-ideologische constructie worden gebouwd, bijvoorbeeld dat de rijkdom van de enen komt door de uitbuiting van de anderen – wat soms waar is. Maar als die theoretisch-ideologische constructie wegvalt, valt ook de specifieke verontwaardiging over economische ongelijkheid weg. Dat is wat mij overkomen is, toen ik niet langer geloofde in het marxisme. Sindsdien voel ik bij grote rijkdom vooral nieuwsgierigheid. Bij oorlog voel ik medelijden en wanhoop. En slechts bij aanvallen op individuele vrijheid en op de logica voel ik verontwaardiging. Die verontwaardiging zal ook wel ingegeven zijn door een theoretisch-ideologische constructie. Maar het zit toch ook een beetje in mijn natuur.
      Na een omweg langs het eigenlijke thema van zijn stuk – AI – besluit Levrau dat we onze menselijkheid niet mogen laten koloniseren ‘zoals de markt dat met onze moraal heeft gedaan.’ Die formulering bevalt mij niet, want ze suggereert dat we vóór de markt door een hogere moraal werden geleid. Zou het? Adams Smith schrijft dat we voor ons brood en vlees rekenen op het eigenbelang van de bakker en de slager. Zou het ooit anders geweest zijn? Of beter: in de samenlevingen waarin eigenbelang een mindere rol speelde, was het dan een hogere moraal waardoor de mensen werden aangedreven? Of was het brute dwang, sociale controle, opgelegde religie of, wat Karel van het Reve ooit noemde toen hij over zichzelf sprak: ‘dom conservatisme’? 

Artificiële superintelligentie tegenhouden?

    Het opiniestuk van Lode Lauwaert, professor techniekfilosofie, heeft het voordeel van de duidelijkheid (DS 26/10). ‘Verbied superintelligentie nu.’  
     Artificiële superintelligentie (ASI) is, als ik het goed begrepen heb, is iets wat nog niet bestaat, maar dat veel AI-bedrijven proberen te ontwikkelen. Het is een verdere ontwikkeling binnen AI dat alle cognitieve taken van de mensheid kan uitvoeren, maar oneindig veel beter, en dat zichzelf kan kopiëren en verspreiden, dat een eigen wil kan ontwikkelen, en dat door de mensen niet meer kan worden gecontroleerd. De conclusie van Lauwaert en andere experts – o.a. Yuval Harari – luidt: ‘Er moet een wereldwijd verbod komen op het onderzoek en de ontwikkeling van superintelligente technologie.’
     Hoe groot het gevaar precies is dat superintelligentie de mensheid zal domineren in plaats van omgekeerd, kan ik als leek niet inschatten. Het gevaar bestaat altijd dat ‘the machines will take over.’ Misschien leven we nu al zonder dat we het weten in een computersimulatie en is het opiniestuk van Lauwaert niets meer dan een afleidingsmaneuver om ons zand in de ogen te strooien.
     Overigens zijn niet alle argumenten van Lauwaert even sterk. Zo haalt hij aan dat AI misbruikt kan worden voor het verspreiden van nepnieuws, surveillance en virussen, en dat ASI dat nog veel efficiënter kan doen. Maar elke technologie kán misbruikt worden. Zonder het wiel hadden we geen strijdwagens en geen tanks gehad. Mogelijk misbruik van een technologische ontwikkeling mag geen argument zijn om de vooruitgang stop te zetten. 
     Vervolgens wijst Lode Lauwaert op de moeilijke communicatie tussen menselijke en artificiële intelligentie. Zelfs als we ASI kunnen dicteren welke waarden er moeten worden nagestreefd, kan ASI die waarden verkeerd interpreteren.

Neem dit herkenbare voorbeeld. We geven een AI-systeem de taak om maximale efficiëntie te bereiken op het werk. Om die taak perfect uit te voeren, zou AI kunnen besluiten om ongeplande pauzes, discussies of meetings te elimineren omdat die de output zouden verminderen. Het resultaat is een hyperefficiënt, maar onmenselijk werkklimaat dat waarden als welzijn en autonomie bedreigt.

     Het is een sprekend voorbeeld, maar de lezer kan moeilijk de gedachte onderdrukken: is dat alles? We kunnen dat AI-systeem toch ook vragen om rekening te houden met de menselijke natuur en met onze behoeft aan welzijn en autonomie. In de film The Matrix hadden de machines zelfs rekening gehouden met de menselijke behoefte aan miserie en imperfectie.
     De grote vraag is bovendien of het verbieden van superintelligentie überhaupt mogelijk is. Het ASI-verbod vereist volgens Lauwaert 

een bindend internationaal verdrag en een onafhankelijk inspectieorgaan (naar analogie van het Internationaal Atoomenergieagentschap) ... dat toeziet op de technische limieten om de groei van AI te stoppen. 

    Het valt niet uit te sluiten dat er binnen 200 jaar, als het 198 jaar te laat is,  een geopolitieke context bestaat die zo’n onafhankelijk inspectieorgaan mogelijk maakt, maar die mogelijke wereld van binnen 200 jaar is een heel andere wereld dan die die we nu kennen. Wie zal er bijvoorbeeld in de huidige wereld in slagen om China  en het Chinese leger  onder druk zetten om de ontwikkeling van AI af te remmen? Het Internationaal Atoomenergieagentschap heeft dat land ook niet verhinderd om een atoombom te ontwikkelen.
      Lauwaert put moed uit enkele voorbeelden van de recente geschiedenis.

 In het verleden waren grote gevaren vaak voldoende om een technologie te willen verbieden – denk aan chemische wapens, menselijk klonen, antipersoonsmijnen, kernwapens en crispr voor erfelijke genoommodificatie.

           Vooral die chemische wapens, antipersoonsmijnen en kernwapens vormen een erg gebrekkig analogie. Men is er niet in geslaagd om die zaken te verbieden, alleen om ze te beperken. Maar bij ASI, als ik de redenering volg van Lauwaert, is het een zaak van alles of niets. Het is voldoende dat één land de superintelligentie ontwikkelt en de hele mensheid is in gevaar.
     Ik denk dat het wishful thinking is van Lauwaert dat ASI kan worden tegengehouden. Mijn wishfull thinking is dat Lauwaert de negatieve gevolgen van ASI overschat. Zo zijn we allebei van de strekking optimism is a moral duty.

zondag 26 oktober 2025

Bedreigt AI onze menselijkheid?


   
     In De Standaard van 24 oktober analyseert sociaal-filosoof François Levreau eerst hoe geld en vermarkting onze moraal koloniseert (zie mijn stukje hier )

  • crowding out (AI vervangt de menselijkheid)
  • corrosion (AI tast de menselijkheid aan)
  •  fairness (AI vergroot de sociale ongelijkheid. 
Ik bekijk vooral de voorbeelden waarmee Levrau zijn betoog illustreert.

Waarom, zo schrijft hij, zou je nog een paper schrijven als ChatGPT dat voor je kan doen? De intrinsieke waarde van leren – nieuwsgierigheid, oefening, worsteling – dreigt plaats te maken voor het gemak van een automatisch antwoord. Intellectuele vorming wordt dan vervangen door een oefening in efficiëntie.

     Hier haalt Levrau twee soorten academische papers door elkaar. De overgrote meerderheid van de papers hadden in het verleden louter een pedagogische functie – dus inderdaad om de student te verplichten tot nieuwsgierigheid, oefening en worsteling. Hoogstens kon een docent ze later als een voetnoot gebruiken in zijn eigen wetenschappelijke werk. Het loutere bestaan van AI maakt de paper als pedagogisch middel de facto onmogelijk. Er rest docenten geen andere mogelijkheid dan de nieuwsgierigheid, oefening en worsteling op een andere manier te stimuleren. Daar is niets aan te doen. De meeste opdrachten die ik mijn leerlingen in het zesde middelbaar gaf, zouden vandaag met AI kunnen worden uitgevoerd. ‘t Is jammer, maar als ik nog les gaf, zou ik iets anders moeten verzinnen – bijvoorbeeld minder opdrachten en meer klassiek doceren.
     Daarnaast heeft de gepubliceerde paper een wetenschappelijke functie. Artsen publiceren in vakbladen over welke behandelingen de beste resultaten opleveren voor patiënten. Hier telt vooral de kwaliteit van de paper. Wie de paper geschreven heeft, een overwerkte arts na zijn uren of een AI-bot, is van ondergeschikt belang. Hier gaat het om de nieuwsgierigheid van de lezende arts, niet van degene die schrijft. Dat de romantische worsteling van de auteur verdwijnt, kun je betreuren. Ook de worsteling van de landbouwer met graangewassen verloor veel romantiek  zeker voor de toeschouwer  toen de zeis vervangen werd door de maaidorser..
    Moeilijker is de vraag van AI in de kunst. 

Willen we ons niet vooral laten beroeren door een mens die op basis van reflectie, inspiratie en gevoel tot een bepaalde creatie kwam, eerder dan door een machine die op basis van wat algoritmes een product heeft uitgespuwd? 

     Zeker, ik wil mij liever laten beroeren door een mens. Maar dan bezin ik mij, als Netflix-kijker, over een andere vraag. Zou ik ’s avonds kiezen voor een originele, onderhoudende en ontroerende serie die gemaakt is door een machine of voor een voorspelbare, vervelende, koudbloedige serie gemaakt door een menselijk team? Eén ding is zeker: dat laatste soort door mensen gemaakte series bestaat. Ondertussen weet ik niet of machines ooit originele of ontroerende series zullen kunnen maken. Ik kan mij alvast troosten met de gedachte dat, als in de nabije toekomst de machine-series het aanbod beheersen, en ze de menselijke X-factor missen, dat ik dan nog altijd de oude series zal kunnen herbekijken.
     ‘Of denk aan de (te betalen) AI-gezelschapsbots,’ schrijft Levrau. Ja, dat lijkt mij inderdaad een serieus moreel vraagstuk, en die gaat veel verder dan de vraag of men voor die bots moet betalen. Er zijn al intrigerende films over het onderwerp gemaakt: AI, Blade Runner, Her,  Ich bin dein Mensch … en de vraag van hierboven blijft bestaan: of AI ooit zulke intrigerende films over AI zal kunnen maken.
      In de laatste alinea’s komt Levrau dan bij het fairness argument. 

De kloof tussen arm en rijk dreigt te verdiepen. Als AI de repetitieve of zelfs hoogopgeleide banen overneemt, dreigt werk te verschralen tot een restcategorie. Er blijft dan alleen nog werk voor wie economisch rendabel is, of flexibel genoeg kan omgaan met AI. Het gevaar is dat miljoenen mensen overbodig worden en / of zich overbodig gaan voelen in een wereld die door algoritmes wordt gedomineerd.

      Nu komen we volledig in de sfeer van de speculatie en de dystopie. Het toekomstbeeld dat Levrau schetst van een toekomst zonder repetitieve of andere banen is zeker niet onmogelijk, maar het is om veel redenen niet onvermijdelijk dat het zo loopt. Het is best mogelijk dat de nood aan allerlei soorten ándere arbeid gewoon blijft bestaan. De automatisering in de 19de en 20ste  eeuw heeft evenmin de menselijke arbeid overbodig gemaakt. De scenario’s van de vierurendag of de ééndaagse werkweek zijn niet uitgekomen. Waarom zou dat in de toekomst wel het geval zijn?
      Ook hoeft een door robotica en AI-beheerste wereld geen arm-rijk maatschappij te zijn. Er kan best een politieke keuze worden gemaakt om iedereen te laten meegenieten van de gecreëerde rijkdom door een universeel basisinkomen in te voeren, terwijl een kleine minderheid techneuten zich onledig houdt, min of meer als hobby, met het beheren, sturen en verder ontwikkelen van AI.
      Ten slotte kun je je afvragen in welke mate de geschetste dystopie verschilt van een utopie. Is het zo erg als de ‘repetitieve banen’ verdwijnen? Was het niet de droom van Karl Marx dat de mensheid uit het rijk van de noodzaak zou ontsnappen om het rijk van de vrijheid te bereiken ‘waar men ’s ochtends kan jagen, ’s middags kan vissen en ’s avonds na het eten kan filosoferen.**’ Of is de meerderheid van de mensen niet in staat om de vrijgekomen tijd creatief te benutten? Ik ben daar optimistischer in. Ik ken heel wat gepensioneerden die zich niét vervelen. En die er niet naar verlangen om zo snel mogelijk weer een ‘repetitieve baan’ te krijgen***.

* Eigenlijk zou ik het liefste willen dat vooral kinderen die veel belang hechten aan school naar de beste scholen kunnen gaan. Vanuit pragmatisch oogpunt zou je de slimste kinderen moeten kiezen: zij kunnen later hun opleiding best laten renderen voor de hele maatschappij.


** Weliswaar schreef Marx  over jacht en visvangst als productieve activiteiten en was zijn invalshoek die van de afnemende arbeidsspecialisatie onder het communisme.


*** Daarmee beweer ik niet dat de overgang van een maatschappij van werken naar een van hobby’s geen fundamentele vragen oproept. Zie daarover het boek van Charles Murray, In Pursuit: Of Happiness and Good Government.




vrijdag 24 oktober 2025

VB pleit voor 'rechts machtsmisbruik'


      Ik weet weer waarom ik nooit op het Vlaams Belang zal stemmen. Tom Vandendriessche, Europarlementslid voor VB, heeft een bericht gepost op X.com waarvan hij zegt dat ‘brave conservatieven het zullen betreuren.’ Dat zegt het helemaal:  ik ben een ‘brave conservatief.’ Dát is dus de reden.
 
     Vooreerst dit. Vandendriessche is een vertegenwoordiger van de op één na grootste partij van ons land. Hij is binnen die partij een belangrijke figuur. Hij is verstandig en belezen, en hij drukt zich al bij al voorzichtig uit. Voor mij zijn dat allemaal redenen om zwaarder aan dit bericht te tillen. Aangezien het kort is, en helder geschreven, kan ik het in zijn geheel citeren:

Straatbendes zoals Antifa en Code Rood worden beschermd en gestuurd door de linkse machthebbers. Daarnaast wordt het gerechtelijk apparaat en de administratie geïnstrumentaliseerd tegen de rechtse oppositie. Zo tracht links via institutioneel en straatgeweld de rechtse oppositie te vervolgen, te intimideren en te agresseren. Ze misbruiken hun macht om aan de macht te blijven. Het toont enkel hun wanhoop aan. Omdat ze zoals elk regime dat tegen de wil van het volk bestuurt, onvermijdelijk van de macht verdreven zal worden door dat volk. Want in een democratie ligt de macht uiteindelijk bij het volk en niet bij machthebbers die maar tijdelijk zijn. Het positieve aan het machtsmisbruik van links is dat ze geen enkel politiek of moreel verweer hebben, eenmaal rechts aan de macht komt en precies hetzelfde doet. Velen aan de rechterzijde vinden dat idee huiveringwekkend. Principieel en fundamenteel hebben ze meer dan gelijk. Maar als rechts niet bereid is de logische consequentie te aanvaarden van de totale oorlog die links tegen het volk voert, incluis het machtsmisbruik dat ze daarvoor aanwendt, zal dat machtsmisbruik blijven duren zolang ze aan de macht zijn en steeds terugkeren telkens als ze opnieuw aan de macht komen. Dat ondermijnt de democratie zelf. De revolutie van rechts die we nu in de VS zien heeft die consequentie aanvaard. Het resultaat is niet dat de democratie ondermijnd wordt, zoals links beweert, maar wel precies hersteld wordt. Het beleid verandert fundamenteel omdat het volk daartoe beslist heeft en leiders verkozen heeft die dat ook uitvoeren. De soevereiniteit van het volk en dus de democratie wordt hersteld. De VS lopen op tal van vlakken voor op ons. Waarom zou het op dit vlak anders zijn? Het beste moet dus nog komen, maar het zal vermoedelijk eerst nog veel slechter gaan vooraleer het beter wordt.

     Door zijn sneer naar de ‘brave conservatieven’ plaatst Vandendriessche zichzelf in het kamp van de straatvechters. Wat heeft de conservatieve zaak, lijkt hij zich af te vragen, aan bange wezels die even bang zijn om klappen te krijgen als om klappen uit te delen? De politiek is geen zaak voor mietjes. Links is de vijand, en die moet worden verslagen. Daarbij moet al eens een middel gebruikt worden dat ‘huiveringwekkend’ is, maar het is de enige manier. En daarna, als de strijd gewonnen is, kunnen we weer vriendelijk worden en elkaar over het hoofd aaien.
     Ik ben het niet helemáál oneens met Vandendriessche. Politiek is inderdaad niet voor mietjes, en het is een van de redenen waarom ik er mijzelf buiten houd. Maar het verschil tussen Vandendriessche en mij is er niet alleen één in temperament en vechtlust, het is er ook een in principes, in respect voor proporties, en in realisme.
     Neem de eerste zin van Vandendriessche. ‘Code Rood en Antifa worden beschermd en gestuurd door de linkse machthebbers.’ Is dat een realistische inschatting van het marginale straatgeweld? Gestuurd door linkse machthebbers? Het is bijna even overdreven als de linkse complottheorie dat die marginaal-linkse groepen gestuurd worden door de ‘rechtse’ machthebbers. En wie zijn trouwens die ‘linkse machthebbers’ die Code Rood sturen? Met hetzelfde gevoel voor overdrijving zou ik uit een aantal interventies van Vandendriessche kunnen concluderen dat hij ‘gestuurd wordt door Poetin.’
      Hetzelfde geldt, in mindere mate, voor de tweede zin over ‘het gerechtelijk apparaat dat geïnstrumentaliseerd wordt tegen de rechtse oppositie’. We weten allemaal op welke praktijken hier wordt gealludeerd – en die praktijken zijn vandaag erg afgezwakt vergeleken met twintig jaar geleden, toen het Vlaams Blok verbóden werd en het cordon médiatique geen uitzonderingen kende. Vandaag voert Vlaams Belang ongehinderd oppositie in het Vlaamse en het Federale parlement, daarbij ondersteund met geld van de overheid – wat zijn goed recht is.
     De overdrijvingen – over de sturing van Code Rood en over de gerechtelijke sabotage van de rechtse oppositie – zijn geen onbelangrijk detail. Vandendriessche is van de draconische aanpak, en een draconische aanpak kan inderdaad nodig zijn in extreme omstandigheden – ik denk aan oorlog. Maar als die omstandigheden minder extreem zijn, of slechts extreem op bepaalde vlakken – zoals immigratie – dan vervalt het argument voor de draconische aanpak.
     Het meest choquerende onderdeel van Vandendriessches bericht is dat waarin hij oproept tot ‘machtsmisbruik van rechts’ en dat verantwoordt door te wijzen op ‘het machtsmisbruik van links.’ Ik heb de tekst een paar keer opnieuw gelezen, en zie niet in hoe die anders kan worden geïnterpreteerd. Het is een oproep tot wraak, en de redenering kan eindeloos worden omgekeerd, van links naar rechts en van rechts naar links.
     Wat moeten wij ons voorstellen bij ‘het machtsmisbruik van rechts’ waar Vandendriessche toe oproept? Moeten de toekomstige ‘rechtse machthebbers’ dan op hun beurt straatbendes als Code Bruin en Hooligans Vooruit ‘beschermen en sturen’? Moeten ze het ‘gerechtelijke apparaat instrumentaliseren tegen de linkse oppositie’? Moeten ze de rechtse oppositie ‘vervolgen, intimideren en agresseren’? Ik zou daar niet alleen principieel tegen zijn, maar ik vrees bovendien dat mensen à la Vandendriessche dat zouden doen op bredere schaal en met minder scrupules dan de huidige ‘linkse machthebbers.’ Vandendriessche schrijft dat zonder draconische maatregelen het machtsmisbruik van links kan ‘terugkeren telkens als links opnieuw aan de macht komt.’ Hij lijkt te huiveren bij de gedachte dat na een rechtse regering, weer een linkse aan de macht kan komen. Hij heeft het recht om te huiveren, maar als hij democraat wil zijn, moet hij aanvaarden dat alternance, zigzag en aflossing van de wacht tot de spelregels behoren.
     Vandendriessche beweert dat een ‘revolutie van rechts’ ervoor moet zorgen dat ‘soevereiniteit van het volk en dus de democratie wordt hersteld.’ Hier herleidt hij democratie in het beste geval tot een systeem waarbij de meerderheid van het volk haar wil oplegt aan de samenleving*. Maar een liberale democratie is meer dan de wil van de meerderheid: het is ook een stelsel van garanties: het respect voor de grondwet en voor mensenrechten, rechters die controleren of de overheid haar eigen regels volgt,  persvrijheid. Zelfs een tot compromissen bereide mentaliteit is er een onderdeel van.
     Er is in de verhouding tussen de democratie (meerderheid +1) en het stelsel van garanties een en ander scheefgegroeid. Er is de ideologisch geïnspireerde juristocratie. Vlaams Belang wordt door het cordon uitgesloten van het compromis-systeem. De pers wordt gedomineerd door een linksliberale consensus. Hier mag gerust een en ander dooreengeschud worden.
      Ik heb geen principieel bezwaar tegen élke draconische maatregel. Ik ben er geen voorstander van om bijvoorbeeld de openbare omroep af te schaffen, uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens te stappen, of leraren op school te verbieden politieke uitspraken in de klas te doen. Maar het zijn maatregelen die stuk voor stuk democratisch en pragmatisch verdedigbaar zijn. Het gaat hier om proporties, en dat is een delicate discussie waarin zowel rechts als radicaalrechts valabele argumenten naar voren kunnen schuiven.
     Ik zal niet, zoals Vandendriessche, spreken van ‘linkse machthebbers’, maar ik zie om mij heen wel een duurzame links-liberale dominantie die onaangetast blijft door rechtse verkiezingsoverwinningen. Wie die dominantie wil doorbreken of vervangen, kan best bestuderen hoe die tot stand gekomen is, en dat is niet vooral een kwestie van bruut machtsmisbruik geweest. Links heeft 50 jaar geleden ‘de lange mars door de instellingen aangevat.’ Daarvoor waren nodig: geduld, compromisbereidheid**, ideologisch denkwerk, vriendjespolitiek en propaganda. Niemand kan het rechts kwalijk nemen dat het dezelfde middelen toepast – en liefst niet alleen het laatste. Maar door verkiezingsoverwinningen te gebruiken om eens flink de bezem te halen door de instellingen, opent men de poort naar het revolutionaire exces. Men ervaart dan al snel dat één hoofd op de guillotine niet genoeg is.
      Misschien zegt de aandachtige lezer nu: probeer eens wat consequent te zijn, Clerick. Eergisteren schreef je nog dat we in de internationale politiek de voorrang moeten geven aan machtspolitiek boven de mooie principes*. Dat is waar, ik heb dat geschreven. Maar internationale politiek en binnenlandse politiek zijn twee verschillende zaken. In de internationale orde is er geen centraal gezag – behalve een op papier en in vergaderzalen. Altijd loert het gevaar dat machtige staten of blokken hun legers inzetten om hun wil op te leggen. De wapens zijn het ultieme machtsmiddel. De macht komt uit de loop van het geweer.
       Binnen de nationale staten is dat anders. Sinds vele eeuwen worden die staten beheerst door een centraal gezag dat niet alleen op papier bestaat, maar dat ook een leger heeft, en dat zelfs het monopolie heeft op de uitoefening van dwang en geweld. Binnen zo’n kader was het mogelijk om de liberale democratie te ontwikkelen waarin de politieke tegenstrevers elkaar kunnen bekampen zonder geweld te gebruiken – door verkiezingen te winnen, door wetten goed te keuren, door grondwetten te amenderen, en desnoods door lange marsen aan te vatten door de instellingen. De liberale democratie biedt ons een kader waarbinnen we ‘braaf’ kunnen zijn en waarbinnen we machtsmisbruik van de tegenstrever kunnen hekelen zonder het zelf te willen toe passen. 

* Over de verhouding tussen democratie en liberale vrijheid, zie mijn recente stukje hier.
** Het exces van woke zou je kunnen uitleggen door een te lange dominantie van linksliberaal. Het winnende kamp geloofde dat het geen geduld of compromissen meer nodig had. 
*** Over realpolitiek in internationale betrekkingen, zie mijn stukje hier.

Praatjes en kunst
     De verklarende tekstjes in musea zijn meestal onbegrijpelijk. En als ze wel begrijpelijk zijn, is het meestal onzin. Dat komt omdat het moeilijk is om iets dat in wezen visueel is, om te zetten in woorden*. In de literatuur moeten schrijvers hun uiterste best doen om over een zonsopgang iets te zeggen wat niet al te vervelend is. Soms lukt het. Maar bij de beschrijving van kunst, is de verleiding groot om als een chatbot te gaan hallucineren.
    Neem nu die artistieke wandklok van Alicja Kwade die uithangt in de tentoonstelling. Het kunstwerk is te bekijken in de tentoonstelling Dusty die (M Leuven). De Standaard (23 oktober) publiceert een foto van die klok, die eruit ziet als een gewone klok die verkeerd is opgehangen. Gelukkig leert de beschrijving ons wat er speciaal aan is. ‘We zien hoe een wandklok, van het type dat je in stations en luchthavens aantreft, de secondewijzer vooruit tikt terwijl de wijzerplaat zelf in tegenovergestelde richting meedraait.’
      Ik heb de klok zelf niet in werking gezien, maar ik neem aan dat zoiets een aardig effect oplevert. In Disneyland zat ik ooit in een lift waarbij bewegende wanden de beweging van de lift doorkruisten. In films zie je wel eens dat een camera inzoomt terwijl hij tegelijk achteruit beweegt. Ik heb geen bezwaar tegen die rare klokken, rare liften en rare camerabewegingen. Maar ik stoor mij aan de uitleg die volgt. ‘Het desoriënterende effect confronteert ons met vragen als: hoe meten we en ervaren we tijd? En hoe groot is onze obsessie ermee?’ Dat zijn perfect begrijpelijke vragen, maar ze hebben volgens mij niets met die klok te maken.  

* Ik heb het zelf ooit geprobeerd. Zie hier.