zondag 30 maart 2025

De vier oud-strijders, e.a.


      Veel van mijn radicaal-rechtse FB-vrienden hebben op hun pagina de volledige open brief van Walter Zinzen, Johan Depoortere, Dirk Tieleman en Ng Sauw Tjhoi gedeeld, brief waarin ze de huidige VRT-berichtgeving over Oekraïne op de korrel nemen. Die openheid van geest bij mijn radicaal-rechtse vrienden kan ik alleen bewonderen want van huis uit zouden ze heel argwanend moeten staan tegen die MSM-journalisten, gepensioneerd of niet, waarvan er minstens drie radicaal-links zijn. Zelf heb ik die openheid veel minder. Als ik bij de tegenstrever toevallig een standpunt terugvind dat ik deel, begin ik de tekst te lezen en te herlezen, en ik kom slechts tot rust als ik gevonden heb dat die tegenstrever weliswaar mijn standpunt deelt maar dat doet voor heel verkeerde redenen.
   
   In het geval van deze open brief deel ik het standpunt van de vier journalisten helemaal niet, en de verleiding is dan groot om een aantal goedkope polemische trucjes boven te halen. De vier journalisten 
– waarom is Polspoel er niet bij? – noemen zichzelf ‘oud-strijders van de nieuwsdiensten op de openbare oproep’ en ze zijn ‘verbijsterd’ over de eenzijdige berichtgeving van jonge snaken die nu op het scherm komen. Het meest voor de hand liggende trucje is om meteen een ‘tu quoque’ toe te passen. Hebben die journalisten zich niet zelf, in hun tijd, aan enige eenzijdigheid bezondigd? Daar moeten toch voorbeelden van te vinden zijn. De namenlijst biedt ook mogelijkheden om argumenten ‘ad personam’ te gebruiken. Ng Sauw Thoj stond geloof ik op de verkiezingslijst van de PVDA. Moeten we van zo iemand ‘lessen krijgen’ – zoals dat heet – in evenwichtige berichtgeving?
      Ook met het what-about-argument zou ik iets kunnen beginnen. Depoortere heeft de mond vol van vrede, maar bij de slachting aangericht door Hamas op 7 oktober was hij een van de weinigen die daar openlijk sympathiek tegenover stond. Hij sprak van ‘Palestijnse strijders die Israël zijn binnengedrongen’. Je mocht dat niet afkeuren want dan had je ‘niets begrepen van het antikoloniale verzet.’  De mooiste zin vond ik deze: ‘Het is niet aan goed doorvoede witte intellectuelen om achter hun veilige computerscherm te dicteren hoe de strijd moet worden gevoerd.’*
     Maar goed. Ik acht mij boven deze goedkope polemische trucs verheven, en zal mij beperken tot de inhoud van de tekst**. Dan moet ik vooreerst opmerken dat die inhoud vaak pietluttig is. Zo moet men volgens de vier oudstrijders niet spreken over het ‘defensiebudget’ maar over het ‘militair’ budget. Ach, ach. Als men aan de Poetin-versteher- en nu ook Trump-versteher – Tom Sauer ‘verwijt’ dat hij actief is binnen de vredesorganisatie Pax Christi, moet men ook Poetin-criticus Jonathan Holslag verwijten dat hij reserve-officier is.’ Alweer: ach, ach.
      Ernstiger is de kritiek dat men een woord als ‘oorlogsdreiging’ niet ijdel mag gebruiken, want daarmee wordt de ‘oorlogshysterie’ aangewakkerd. Zelf vind ik dat het met de oorlogsdreiging voor landen als België, Nederland en Frankrijk, best meevalt. De gegarandeerde vrede van de laatste dertig jaar zijn we kwijt. We zijn teruggekeerd naar de toestand van de jaren 70-80, maar we moeten niet vergeten dat het toen ook goed is afgelopen. Wellicht loopt het nu ook goed af. Maar dat de oorlogsdreiging nu hoger ligt dan 15 jaar geleden, dat is gewoon waar, en het mag gezegd worden.
     En is er vandaag echt sprake ‘oorlogshysterie’ op televisie, zoals er indertijd een covid-hysterie heerste, met een dagelijkse barometer over de bezetting van de ziekenhuizen?  Professor Mattias Desmet – die toen ook zijn stem liet horen – spreekt nu zelfs van ‘oorlogseuforie’. Naar mijn smaak valt het nogal mee, maar ik begrijp dat sommige mensen vinden dat alleen al het uitspreken van het woord ‘oorlog’ het oorlogsgevaar dichterbij brengt. Of misschien is het nog anders. Sommige mensen reageren erg negatief op het voorstel om, na een vredesverdrag, Europese soldaten naar Oekraïne te sturen die een verdere Russische agressie kunnen ontraden. Dat zou voor hen de ‘oorlogsdreiging’ doen toenemen. Blijkbaar zien die mensen geen oorlogsdreiging vanuit Rusland maar wel oorlogsdreiging vanuit het Westen. Is dat ook de achterliggende redenering van de oudstrijders?
     In elk geval, het startpunt van hun open brief is een logisch misbaksel. 

‘We vragen ons af waar het evenwicht gebleven is in jullie berichtgeving tussen voorstanders van almaar meer bewapening voor België en Europa, en voorstanders van vreedzame, diplomatieke oplossingen.’

     Maar er bestaat helemaal geen tegenstelling tussen aan de ene kant voorstander zijn van meer bewapening en aan de andere kant voorstander zijn van vreedzame, diplomatieke oplossingen. Je kunt best voorstander zijn van allebei. Zelf ben ik er een groot voorstander van om bewapening aan diplomatie te koppelen.
     De Navo heeft indertijd diplomatiek geblunderd, beweren de oud-strijders. Dat is best mogelijk. Poetin van zijn kant heeft met zijn invasie in Oekraïne veel diplomatie aan flarden 
geschoten. Dat is niet alleen mogelijk; het is een zekerheid. Ik zie daar echter geen reden in om de diplomatie te laten vallen. Men moet altijd de diplomatie betrachten, al is het nog zo moeilijk. Maar men kan die diplomatie ook betrachten mét een sterke defensie achter de hand. Ik denk zelfs dat het met een tegenstrever als Poetin béter is als we het zo aanleggen. En zodra de kans zich voordoet moet die worden aangegrepen worden om aan beide kanten te ontwapenen. Eénzijdig ontwapenen daarentegen, in ruil voor diplomatieke garanties, dat zou ik niet doen. Oekraïne heeft dat gedaan toen het zijn kernwapens opgaf in ruil voor een Russische garantie om het land nooit aan te vallen. En zie nu. 

                                                             *

      Laat ik als intermezzo toegeven dat de oudstrijders ook een aantal redelijke opmerkingen maken, bijvoorbeeld als ze aandringen op veelstemmigheid in duidingsprogramma’s.

[Het gebrek aan evenwicht] blijkt vooral – maar niet uitsluitend – in de debatten die we in Terzake en De afspraak mogen aanschouwen. Voorstanders van herbewapening, meestal (gewezen) militairen, krijgen ongelimiteerd en zonder kritische vragen de gelegenheid hun mening ongezouten te verkondigen. Mensen met een andere mening worden hoogst zelden uitgenodigd.

    Het beleid van de Europese landen was er een om Oekraïne wapens te leveren waarmee het zich kon verdedigen. De meerderheid van de opiniemakers vond dat terecht, en die meerderheid kwam bijvoorbeeld ook ruimschoots aan bod op de opiniepagina’s van De Standaard. En daarnaast waren er, zoals het hoort in een democratie, dissidenten, die heel wat minder vaak aan bod kwamen. We zagen hetzelfde gebeuren rond de Covid-maatregelen. Vinden de de oud-strijders nu dat die dissidenten even vaak aan bod moeten komen in praatprogramma’s als de gezagsgetrouwen? Dat is een onredelijke eis, ook al sta ik zelf ook vaak aan de kant van de dissidenten. Maar ik begrijp het wel. Als je vindt dat die dissidenten gelijk hebben, en de gezagsgetrouwen niet, dan is het normaal dat je de dissidenten graag wat meer op het scherm ziet verschijnen. En bij ontstentenis daarvan, dat je open brieven publiceert, of op de sociale media filmpjes deelt van Jeffrey Sachs.
      Er is nog een tweede opmerking van de oudstrijders waar iets inzit. Ze stellen dat de VRT meer aandacht moet besteden aan de historische achtergrond van het conflict. Dat is altijd een goed idee, zelfs als het niet de hoogste kijkcijfers garandeert. De oud-strijders geven zelf een aantal suggesties van wat in die historische duiding aan bod zou kunnen komen: het gaat om allerlei diplomatieke blunders en gebroken beloftes van de Navo die volgens hen onderbelicht blijven***. Ik vind ook dat die diplomatieke blunders en gebroken beloftes aan bod moeten komen in een historisch programma. Ik geloof tegelijkertijd dat ze vrij licht zullen wegen als je ze plaatst tegen de praktijken van Poetin in dezelfde periode.

                                                         *     

     Behalve die twee opmerkingen – ondervertegenwoordiging dissidenten, historische achtergrond – heeft de open brief niet veel te bieden. Bij één passage kreeg ik een visioen:

Zelden of nooit wordt de kernvraag gesteld: betekenen meer vliegtuigen, tanks, drones en raketten inderdaad ook meer veiligheid voor de burger? Veilighe2d van de burgers betekent ook dat Brusselaars de metro kunnen nemen zonder het risico te lopen doodgeschoten te worden door drugscriminelen. Verhogen meer F35-bommenwerpers dit soort veiligheid? En wat met de gevolgen van de klimaatcrisis, waarover geen enkele politicus zich nog zorgen schijnt te maken? Waarom stellen jullie die vragen nooit aan Theo Francken, de minister van Oorlog, die om de haverklap in jullie studio’s zit?

     Ik zie het voor mij. Walter Zinzen stopt Theo Francken een microfoon onder de neus en stelt de kernvraag. ‘Meneer de minister, verhogen de F35-bommenwerpers de veiligheid in de Brusselse metro?’ Francken zegt iets over de Nato-afspraken. Zinzen probeert opnieuw. ‘Meneer de minister, kunnen de F35-bommenwepers ingezet worden tegen drugscriminelen?’ Francken zegt iets over de Stealth-technologie en iets over de Baltische staten. Zinzen laat niet af. ‘Meneer de minister, als de F35-bommenwerpers niets bijdragen aan de veiligheid in de metro en aan de strijd tegen de drugscriminelen, kunnen ze dan misschien bijdragen aan de strijd tegen de klimaatopwarming?’ Francken is wanhopig en zegt iets in het Engels. – Eerlijk gezegd, ik ben blij dat de nieuwe generatie journalisten die stijl achter zich heeft gelaten.
     Bijzonder demagogisch in de open brief is het gegoochel met cijfers. 

Ons militaire budget bedraagt 7,9 miljard euro. Hoezo onderfinanciering?

     Alsof je uit dat blote cijfer kunt afleiden of dat budget ondergefinancierd is of niet! Wie kritiek wil geven op de 2/3 procentnorm van de Navo, kan echt wel betere argumenten vinden. 

Tussen 2017 en 2024 verdubbelde ons militaire budget. 

     Die verdubbeling in absolute cijfers lijkt spectaculairder dan ze is. In 2017 bereikte ons defensiebudget het absolute dieptepunt van 0,88 % van het BBP. In 2024 is het 1,17 %. Dat is nog lang geen verdubbeling. Ook is een vergelijking op korte periodes altijd gevaarlijk. In een vorig stukje vergeleek ik het defensiebudget van 1976, het jaar van mijn legerdienst, met dat van 2024. Dat gaf een heel ander beeld****.
      Het absolute dieptepunt van het gegoochel met cijfers komt eraan als de oudstrijders de geringe Belgische defensie-uitgave willen relativeren.

Waarom nemen jullie klakkeloos de bewering over dat België de slechtste NAVO-leerling van de klas is …? Vergeten wordt dat België wat deze uitgaven betreft in absolute cijfers op de veertiende plaats komt in de rangorde van de 31 NAVO-landen, dat is halverwege het peloton en niet aan de staart.

           België is de slechtste leerlingen van de Navo-klas omdat het 1,2 % van het BBP besteedt aan defensie – pardon – militaire uitgaven. Dat is het inderdaad ongeveer de slechtste rapport van de klas. Hoe kinderachtig is het niet om dat BBP-procent te vervangen door een absoluut cijfer? Natúúrlijk geeft België meer uit dan Luxemburg en Montenegro, landen met 0,6 miljoen inwoners. De enige manier om fatsoenlijk te vergelijken is om de defensie-uitgaven te vergelijken met het BBP van het land, volgens het aloude solidariteitsbeginsel dat ‘de sterkste schouders de zwaarste lasten moeten dragen.’ En dan komt bijvoorbeeld Spanje ook slecht uit de vergelijking, al geeft het in absolute cijfers 21 miljard uit aan defensie, bijna drie keer zoveel als België. Maar het percentage van het BBP is ongeveer even laag en schommelt rond 1,2 %.
     De oud-strijders lijken te pleiten voor meer nuchterheid en objectiviteit in de journalistiek. 

Een basisprincipe van de journalistiek is dat je een verhaal moet checken en dubbelchecken en het langs alle kanten belichten. Pas dan kan je de waarheid achterhalen.

     Als je de open brief leest, krijg je de indruk dat hun ideaal veeleer dat is van de ‘geëngageerde’ en ‘verontwaardigde’ journalistiek. Een journalistiek die militairen slechts aan het woord laat om te illustreren hoe verkeerd hun standpunten zijn. Een journalistiek die zichzelf enkel ‘kritisch’ noemt als het verhaal voldoende anti-Westers is. Een journalistiek die de ene keer voor ‘rechtvaardige’ oplossingen pleit (in Palestina), en de andere keer voor ‘realistische’ oplossingen (in Oekraïne). De lezer die de open brief gelezen heeft, mag zelf oordelen of ik hier een ongeoorloofd intentieproces voer.   

Consensus en dissidentie
     Over Oekraïne en defensie lijkt er in grote lijnen een consensus te bestaan tussen gezag, pers en publieke opinie. Vooral radicaal-rechts, radicaal-links en Gwendolyn Rutten plaatsen zich daarbuiten en laten dissidente geluiden horen. Zo’n consensus is niet in steen gebeiteld. In de VS zaten bij het begin van de Vietnam-oorlog het gezag, de pers en de publieke opinie ook op dezelfde lijn. Daarna keerde de pers zich tegen het gezag. ‘I lost Walter Conkrite,’ zei Johnson. En nog later keerde ook de publieke opinie zich tegen het gezag.
      In een democratie kun je zoiets niet echt sturen. Vandaag is in Europa zowel het gezag, de pers als de publieke opinie erg kritisch voor Trump en voor Poetin. Ik vind het normaal dat die ‘consensus’ weerspiegeld wordt in opiniestukken, duidingsprogramma’s en analyses. Alleen mag de berichtgeving wat nauwkeuriger en wat feitelijker. Af en toe een dissident geluid zou geen kwaad kunnen, maar ik lig er niet op te wachten. 

Leren schieten op school
     Ik heb het zelf niet gezien maar er op De afspraak is een militair instructeur opgevoerd die schietoefeningen op school een goed idee vond. Wie dat ‘oorlogshysterie’ wil noemen, zal ik niet tegenspreken. Uit de film If (1968) heb ik onthouden dat zulke militaire oefeningen vroeger gangbaar waren in Engelse public schools. De eindscène van de film laat zien waarom je met die schietoefeningen op school voorzichtig moet zijn.

Onuitgesproken stellingen tegen versterkte defensie
     In het defensiedebat zie je aan beide kanten overdrijvingen, drogredenen en onuitgesproken stellingen opduiken. Die stellingen kunnen van morele of speculatieve aard zijn. Ik probeer hier een lijstje op te stellen van mogelijke basisstellingen van de anti-defensiemensen. 

Moreel

  1. Wij zijn niet verantwoordelijk voor wat zich in de buurlanden van Rusland (Oekraïne, Baltische staten, Moldavië, vroegere Oostbloklanden).
  2.  Het is beter om voor Rusland te capituleren dan om een oorlog, en erger nog, een kernoorlog te voeren. Capitulatie is, vergeleken met een oorlog, het minste kwaad. Deze morele stelling kan met speculatieve redenen aangevuld, bijvoorbeeld over het aantal slachtoffers dat een oorlog met zich mee zou kunnen brengen. Experts kunnen hiervan een plausibele grooteorde voorspellen 

Speculatie over feiten

  1.  Rusland heeft niet de wil om Europese landen aan te vallen
  2.  Rusland heeft niet de mogelijkheden om Europese landen aan te vallen of te veroveren of te bezetten en zal die ook niet hebben binnen afzienbare toekomst
  3.   Hoe meer toegevingen de Russen krijgen, hoe minder agressief ze zich zullen opstellen
  4. Hoe zwakker de Europese defensie, hoe minder Rusland zich bedreigd zal voelen, en hoe minder agressief het land zich zal opstellen
  5. Europa is minstens even agressief tegen Rusland***** 
  6. Diplomatie zal betere kansen op vrede creëren dan een sterke defensie.

     Over de morele redenen kan men moeilijk discussiëren omdat mensen verschillende waarden hebben. Over de speculatieve redenen kan men moeilijk discussiëren omdat het ingewikkelde kwesties betreft en omdat er gradaties meespelen. Veel stellingen zijn niet helemáál juist of helemáál fout. Zelf denk ik dat de vijf eerste stellingen ‘veeleer fout’ zijn. Bij de zesde stelling is het eenvoudigste antwoord  zie ook hierboven  dat een sterke defensie en een handige diplomatie elkaar niet moeten uitsluiten.
     Zijn er onder mijn lezers anti-defensiemensen die vinden dat ik een basisstelling over het hoofd heb gezien? Welke? De meeste argumenten die ik tegenkom zijn ondersteunende redenen om een van de basisstellingen aan te hangen.

Het doel van een leger
   
     De rol van een leger is om 1) aan te vallen; 2) te verdedigen; 3) af te schrikken zodat aanval en verdediging niet nodig zijn. Dat is in het algemeen gesproken. Vandaag interesseert ons echter de rol die een Europees leger zou kunnen spelen. Wat zijn de waarschijnlijkste scenario’s? Welke rol maakt het meeste kans om realiteit te worden. Ik schat: 1) aanval: 0 %, 2) verdediging 30 %, 3) afschrikking 70 %. 
 

* Johan Depoortere over de Hamas-raid, zie mijn stukje hier. En kijk eens hoe voorbeeldig ik zwijg over de lovende woorden die Dirk Tieleman indertijd over had voor de Ayatollah Khomeini. 
** De aandachtige lezer betrapt mij hier, en in de vorige voetnoot, op een ander trucje: de praeteritio
*** Over de Navo-expansie waar de oudstrijders over schrijven. De historicus en districtsburgemeester Paul Cordy plaatst dagelijks een leerrijk en onderhoudend stukje geschiedenis op zijn FB-pagina. Gisteren had hij het over de uitbreiding van de Navo met Estland, Letland, Litouwen, Slovenië, Slovakije, Roemenië en Bulgarije. Dat was toen juist 21 jaar geleden. Zie hier.
**** Over de evolutie van het Belgische defensiebudget, zie mijn stukje hier. Ik ga daarin ook in op de kwestie van de ‘veiligheid in de Brusselse metro.’
***** De stelling van het agressieve Europa had heel misschien enige geloofwaardigheid toen West-Europa nog een hecht blok vormde met de VS.

 

 

vrijdag 28 maart 2025

De lichtblauwe Open-VLD e.a.


Lichtblauwe Open-VLD
    Ik had gevreesd dat de nieuwe regering mij voor een gewetensvraagstuk zou plaatsen. Ik heb veel sympathie voor Bart de Wever, dacht ik, maar als die premier wordt, met socialisten in de regering, dan zal hij ook nieuwe belastingen en nieuwe regeltjes opleggen, herverdeling doorvoeren ten koste van de middenstand, en de uitgaven niet streng genoeg beperken. Open-VLD zal daarop haar kritiek niet sparen, en met al die kritiek zal ik als ik eerlijk ben akkoord moeten gaan. zal ik Open-VLD dan moeten bijvallen?
      Maar ik heb mij zorgen gemaakt om niets. Ik lees de oproep van een zekere Victor Schollaert (DS 27/3) om de partij in de lichtblauwe richting te sturen. Hij geeft drie voorbeelden waarin de liberalen in Vlaanderen nog een meerwaarde kunnen zijn: (1) meer antiracistische opvoeding op school, (2) meer vrijheid voor hoofddoeken in de overheidsdienstverlening en (3) meer herverdeling van de welvaart.
      Over die hoofddoeken zal ik voor één keer niets zeggen, behalve dat dat handelsmerk al stevig in handen is van Groen. Maar neem nu die herverdeling van de welvaart. Ik citeer:

Voor sociaalliberalen is er niets mis met een meritocratisch sociaal-economische inrichting van de maatschappij. Wie iets onderneemt en daarin succesvol is, mag daarvoor beloond worden. Dat betekent natuurlijk niet dat er geen enkele herverdeling mag plaatsvinden.

      Zonder context kan ik daar woord voor woord mee akkoord gaan. Bijna alle liberalen aanvaarden een zekere herverdeling, hetzij als principe, hetzij als democratisch compromis. Maar er is een context, en dat is de Belgische, waarin nu al heel veel herverdeeld wordt. Als je in dié context van herverdeling spreekt ‘die mag plaatsvinden’, hou je eigenlijk een pleidooi voor méér herverdeling, en ben je beter op je plaats binnen Vooruit. Een sociaaldemocraat pleit voor wat meer herverdeling, een liberaal pleit voor wat minder herverdeling. En ze kunnen verder nog van mening verschillen over hóe die herverdeling moet gebeuren – maar daar zegt Schollaert niets over.
     Met zijn oproep tot meer antiracistische opvoeding op school plaatst Schollaert zich in het woke-kamp, en voor één keer gebruik ik dat woord in een min of meer respectabele betekenis. Ik citeer: 

Open-VLD laat de sociaalculturele implicatie van het liberalisme links liggen … Sociaalliberalen hebben aandacht voor het feit dat veel mensen keuzes maken die zijn ingegeven door hun omgeving … Neem de ondervertegenwoordiging van studenten met migratieachtergrond aan de universiteiten … Door het bestaan van allerhande stereotypen internaliseren sommige mensen dat een bepaald beroep of een bepaalde toekomst voor hen het meest geschikt is. Vervolgens lijken ze ‘vrij’ te kiezen voor een professionele carrière waar geen hogere studies bij komen kijken … Er ligt een grote opdracht voor liberalen in het wegwerken van die geïnternaliseerde onderdrukking … Een liberale partij zou daarin stappen kunnen zetten door, bijvoorbeeld, actief de ontwikkeling van afstompende stereotypen bij kinderen tegen te gaan. Een verplichte adequate representatie van onze maatschappij in het lager onderwijs lijkt mij daarvoor geschikt. In de verhalen die de juf of meester vertelt, moet niet altijd een witte man de held van het verhaal zijn en ook de handpop mag al eens een andere kleur hebben.’

      In televisie-reclame zie ik dagelijks beelden waarin mensen van kleur meer dan ‘adequaat vertegenwoordigd’ zijn. Ik vind dat zeer goed, vooral omdat het meestal erg mooie mensen zijn. Ik weet het niet zeker maar ik veronderstel dat men op de prentjes in schoolboeken ook niet alleen blanke kindjes en blanke papa’s en mama’s laat zien. Maar moet de staat zoiets verplichten, zoals Schollaert vraagt? En moet dat dan ook gecontroleerd worden door de doorlichtingsteams? En zal dat veel veranderen aan het feit dat er minder migrantenkinderen in het universitair onderwijs terechtkomen?
      Voor een liberaal zit het zo. Als je mensen vrij laat kiezen – Schollaert zet ‘vrij’ tussen aanhalingstekens – krijg je een mozaïek van onevenwichtigheden, oververtegenwoordigingen en ondervertegenwoordigingen. De ene categorie is beter vertegenwoordigd in het jeugdvoetbal, een andere in de criminaliteit, een derde in het fanfarewezen. Er zijn meer meisjes die voor psycholoog studeren en meer jongens die voor ingenieur studeren, en onder de migrantenkinderen zijn er meer die voor advocaat dan voor arts studeren. Een liberaal zal vinden dat je veel van die onevenwichten beter uit zichzelf kunt laten evolueren. Anders verval je, waarschijnlijk met de beste bedoelingen, in regelneverij.
      ’t Is waar dat sommige onevenwichten tegen de borst stoten. Om een voorbeeld te nemen dat Schollaert niét geeft: in een Turks café zie je meer mannen dan vrouwen. Dat komt onder andere omdat strenge of fanatieke moslims niet willen dat vrouwen in de publieke ruimte komen. Een liberaal ziet daar een vrijheidsbeperking in, maar huivert tegelijk bij de gedachte om die wantoestand met staatsdwang uit de wereld te helpen.
      Het lijkt dan een aanvaardbare tussenweg om burgers niet te ‘dwingen’ tot wenselijk gedrag, maar om ze daartoe ‘op te voeden’. Maar dan wordt het, zoals met de ‘herverdeling’ hierboven een kwestie van proporties. Schollaert citeert Martha Nusbaum die in die opvoeding, zoals geweten, nogal ver wil gaan. De Amerikaanse filosofe ziet een grote rol weggelegd voor de staat die via zijn schoolsysteem modelburgers kan kweken. Daar valt iets voor te zeggen, maar een liberaal dient vooral de gevaren van zo’n filosofie in te zien, zeker als die nu al zo ruim wordt toegepast. 
      Zelf zou ik er in elk geval mee oppassen. Een schoolsysteem dient om te leren lezen, schrijven en rekenen, de zogenaamde Three Rs: reading, writing and ’rithmatic, en later talen en wetenschap. Morele opvoeding moet gericht zijn op politiek neutrale deugden zoals beleefdheid, respect, concentratie, vlijtig werken, niet opgeven bij de minste moeilijkheid, geen ruzie maken, niet schelden, en misschien, maar dat zie ik veeleer als een nevenproduct: ‘kritisch denken’.

Lichtblauwe Open-VLD (2)
     Bij het lezen van bovenstaand stukje denkt de lezer misschien: wie is Victor Schollaert en wat stelt hij  binnen de Open-VLD voor? Ik weet dat niet, maar in Standaard van een dag nadien lees ik een stuk van Mathias Declercq en die ken ik wel. De Clercq gaat dezelfde richting uit als Schollaert, maar is een stuk wolliger. Hij definieert liberalisme als 

een doctrine gebaseerd op vrijheid, verdraagzaamheid, en wederzijds respect. Een doctrine van eerlijkheid, zelfbeheersing, standvastigheid, van beschaafdheid, nederigheid, behulpzaamheid, van waardigheid, redelijkheid en generositeit.

        Geen enkele van deze kenmerken onderscheidt het liberalisme van gelijk welke andere doctrine in een moderne democratie. Het getuigt van pretentie om die kenmerken op te eisen voor je eigen partij. Elke partij kan deze deugden onderschrijven. En in elke partij vind je politici die tegen deze deugden zondigen.  
     Neem Declercq zelf en zijn polemische uitval tegen Bouchez. De MR-voorzitter had gezegd dat Israël geen genocide pleegde op het Palestijnse volk, want dat volk was, tijdens het decennia-lange conflict verviervoudigd – wat in zekere zin het tegenovergestelde van een genocide is. 
t Iis geen erg zuiver argument van Bouchez. Maar wat maakt De Clercq ervan? ‘Dat geeft weer eens aan dat de MR-leider onvoorwaardelijk de nieuwe Israëlische aanvallen op Gaza goedkeurt.’ Nee, dat heeft Bouchez niet gezegd.
     Het is een hardnekkige gewoonte: de standpunten van je tegenstrever verkeerd weergeven. Ze getuigt van weinig  respect, verdraagzaamheid, eerlijkheid, zelfbeheersing, beschaafdheid, waardigheid, redelijkheid en generositeit.   

‘Dan is het oorlog’
     Als er een vredesbestand komt tussen Oekraïne en Rusland, willen de Europese landen enkele tienduizenden soldaten naar Oekraïne als geruststelling, om de vrede te garanderen. Rusland reageert met dreigende taal: ‘Dan is het oorlog met de Navo.’ Waarom eigenlijk? Als Rusland niet van plan is om de rest van Oekraïne binnen te vallen, waarom zijn ze dan tegen die Europese troepen? Denken ze misschien dat dat de Fransen en de Belgen van daaruit Rusland zullen binnenvallen? Van de Amerikanen zou ik zoiets nog kunnen geloven. Maar van de Europeanen? 

Van Reybrouck en het fascisme
     Gisteren wees ik nog op de omkering van ‘alle fascisme is slecht’ naar ‘alles wat slecht is, is fascisme’. Vandaag krijg ik een illustratie in de bus, een stukje interview met David Van Reybrouck. Hij verwijst eerst naar de definitie van Tom Lanoye waarin fascisme gedefinieerd wordt als ‘hysterie voor mannen’. Zelfs als het niet waar is, is het leuk gevonden. Het is ook heel typisch Lanoye, die indertijd Pim Fortuyn voor ‘relnicht’ schold.
      De eigen definitie van Van Reybrouck is heel wat minder leuk: 

‘emoties nemen het over van argumenten, leugens van feiten, en afspraken en instituten worden ondergeschikt gemaakt aan het individu.’ 

     Emotionele argumenten en leugens zijn inderdaad een kwalijke zaak, maar allesbehalve typisch voor ‘fascisme’. Het zijn veeleer zaken die je bij alle politieke strekkingen terugvindt, maar het best opmerkt bij je tegenstrevers. En ‘instituten die worden ondergeschikt gemaakt aan het individu’, is dat niet eerder het tegenovergestelde van fascisme*.
     Ik zal toch dringend Van Reybroucks pamflet Tegen verkiezingen eens moeten lezen. 

Paul Goossens tegen de wapens
     Het zal het laatste stuk van Paul Goossens niet zijn waarin hij zijn ongenoegen neerschrijft over een verhoogd defensiebudget. (DS 28/3). Hij besluit:

Niemand betwist dat De Wever de grootste levende denker over het confederalisme van de Antwerpse randgemeenten is. Maar als hij zijn licht laat schijnen over oorlog en vrede, stopt het denken bij een Latijnse oneliner die onveranderlijk tot dezelfde conclusie leidt: meer wapens …

     Het hele stuk is stemmingmakerij in de marge, zonder argumenten. Ik bezondig mij daar ook graag aan, in een korte commentaartje. Maar in een stuk van duizend woorden over een ernstig onderwerp wil je ook al eens graag een argument aantreffen.

Het rotte universitaire systeem
     Felix Coens is student aan de Gentse universiteit. Hij heeft een stuk gepubliceerd onder de titel ‘Het hele universitaire systeem is rot.’ (DS 27/3). Meent die jongen dat nu, vraag ik mij af, of wéét hij van zichzelf dat hij overdrijft?
     Coens is studentenvertegenwoordiger in de Raad van Bestuur van de Ugent. Ik ben dat ook geweest in de Academische Raad van de KULeuven. Je kunt van communisten veel zeggen, maar we hadden verstand van infiltratie.
      Zou ik toen ook zoiets gezegd hebben? Ik was in elk geval achter de schermen medeplichtig aan de studentenspeech bij de opening van het academisch jaar. Daarin klaagden we de schandalig hoge lonen van de professoren aan. Dat was zowel naïef als agressief. Ik herinner mij ook dat ik na de vergaderingen van de Raad weigerde deel te nemen aan de lunch in de Faculty Club. Ik zei dat ik zo’n gratis luxemaaltijd een vorm van corruptie vond. Meende ik dat, of wist ik dat ik overdreef? Ik moet erbij zeggen dat het bezoeken van luxe-restaurants in die tijd nog niet zo gedemocratiseerd was als vandaag. 

Trump en de advocatenkantoren
     Een kop in De Standaard (27/3): ‘Trump pakt advocatenkantoren aan die progressieve klanten verdedigen.’ Ik lees het artikel en kom niet te weten waaruit dat ‘aanpakken’ bestaat. Ik lees het nog eens, en weet het nog altijd niet. Bij een derde lectuur val ik op het volgende zinnetje: ‘Wie niet betaalt, wordt geboycot door de Amerikaanse overheid.’ Nu meen ik het een klein beetje te begrijpen. ‘Wie niet betaalt’ blijft duister, maar dat ‘boycotten’ zet mij op een spoor. Waarschijnlijk komt het hierop neer dat progressieve advocatenkantoren geen overheidsopdrachten meer krijgen, behalve als ze aan bepaalde eisen van Trump inwilligen.

Maatschappijkritische televisie
      Een groot stuk in De Standaard (27/3) over de televisieserie The Studio. De recensent is niet enthousiast. 

De Studio steekt de draak met Hollywood in een jasje van flauwe kolder. In feite is die kritiek, als het dat al is, ook maar een bijzaak.’ 

     Als ik zoiets lees, besluit ik om voor de zekerheid toch zelf een aflevering van de serie te bekijken. Critici hebben de neiging om punten bij te geven voor een film of serie die ‘maatschappijkritisch’ of ‘subversief’ is, en punten af te trekken voor een die dat niet is. Dat geeft een vertekend beeld. Mij kan die maatschappijkritiek niet veel schelen, one way or the other.


* Of bedoelt Van Reybrouck dat instituten worden ondergeschikt aan de leider? Maar het kan toch niet dat de auteur zich zo slecht zou uitdrukken.

woensdag 26 maart 2025

De comateuze Europese literatuur


De comateuze Europese literatuur

     Zoals elke krantenlezer erger ik mij aan sommige sensationele koppen die een redelijk artikel dat eronder staat ontsieren. Maar ik begrijp dat de lezer moet worden verleid om een saai stuk over politiek of economie te lezen. Maar waarom gebruikt men zulke koppen ook in de cultuursectie? In DS2 van 26/3 lees ik in een onderschrift dat de roman Oroppa een boek is ‘dat de comateuze Europese literatuur reanimeert.’ Comateus? De bespreking van een nieuwe productie van Pretty Woman  staat onder de kop: ‘Waarom een musical maken van een film die passé is?’ Passé? Na zo’n kop ben ik geneigd om nog een snel een ticket voor die musical te bestellen. Maar het artikel eronder overtuigt mij ervan dat de muziek in het stuk – van Bryan Adams – slaapverwekkend moet zijn, en om in een comateuze toestand naar een musical te kijken, daar bedank ik voor. Ik wil niet dat men mij voor de Europese literatuur houdt.  

‘En daar is niets mis mee’
     Naast negatief nieuws, bevatten hedendaagse krantenkoppen ook waarschuwingen voor allerhande gevaar. ‘Oktober nog nooit zo droog’. ‘Door DOGE verliezen ambtenaren hun job.’ Steeds meer kant-en-klare maaltijden in de winkel.’. ‘Steeds minder computers in de klas.’ ‘Begroting nog jarenlang in het rood.’ De lezer is geconditioneerd om daarin onheilstijdingen te zien. Als die boodschappen niet zo bedoeld zijn, moet dat op een of andere manier worden duidelijk gemaakt. Een recente mode is om aan de titel toe te voegen ‘En daar is niets mis mee.’ Probeer het maar eens. Een interview met Paul De Grauwe bijvoorbeeld, met daarboven de kop ‘Begroting nog jarenlang in het rood, en daar is niets mis mee.’ 

G-1000
      Dat essay van David Van Reybrouck Tegen verkiezingen wil ik bij gelegenheid wel eens lezen. Ondertussen koester ik de grootst mogelijke weerzin tegen zijn G1000-project en de gedachte aan burgerpanels die door loting worden aangeduid. Ik moet er niet aan denken dat een idioot als ik aan zo’n panel zou deelnemen en mee advies zou moeten geven of beslissingen zou moeten nemen nopens het staatsbelang. Ik geef overigens toe dat die adviezen of beslissingen niet altijd fout zouden zijn. Mocht men in de VS in 1967 een G1000-panel gehad hebben, zou dat waarschijnlijk geadviseerd hebben om de oorlog in Vietnam onvoorwaardelijk stop te zetten. Maar dat advies kon president Johnson ook krijgen van zijn slimme adviseurs als McNamara. En ik zou die G1000-mensen in elk geval niet zelf de onderhandelingen hebben laten voeren met de hardliners van Hanoi.

Oligarch Musk
     Ik heb niet bijgehouden hoe vaak ik stukken en commentaren las die waarschuwden voor Musk als oligarch. Musk zou zijn politieke connecties gebruiken om voor zijn bedrijven een monopoliepositie te verwerven. Maar nu zie ik een kop in De Standaard over het zakenimperium van Musk dat ‘sputtert’. ‘Het ziet er naar uit,’ besluit de journalist, ‘dat het onaantastbaar geachte monopolie van Musk … sneller dan gedacht doorbroken wordt.’ Je zou er haast aan toevoegen: ‘En daar is niets mis mee.’

Musk en Hitler
    
Een recent X-bericht van Musk deel veel stof oplaaien. “Stalin, Hitler en Mao hebben geen miljoenen mensen vermoord. Dat deden hun werknemers in de publieke sector.” Het bericht werd uit vooringenomenheid, kwade wil of gebrekkige leesvaardigheid verklaard als een ‘vrijpleiten’ van Hitler. Misschien had Musk moeten schrijven in de stijl van de Grote Proletarische dichter Bertolt Brecht, in zijn ‘Vragen van een lezende arbeider’. Een fragment luidt:

     De jonge Alexander veroverde Indië.
     Alleen hij?
     Caesar versloeg de Galliërs.
     Had hij
 niet op zijn minst een kok mee?

Musk had op die plaats enkele verzen kunnen toevoegen

     Hitler vermoordde zes miljoen Joden.
     Wie zorgde voor het transport?
     De glorieuze Stalin zuiverde zijn eigen ambtenarentroep.
     Waren er daarna minder ambtenaren?
     Mao riep de culturele revolutie uit.
     Wie riep mee?

Valerie Van Peel
     Her en der lees ik dat toekomstige N-VA-voorzitster Valerie Van Peel ‘heel wat sociaal-voelender is dan veel partijgenoten.’ Maar zou ze ook zo sociaalvoelend zijn als bijvoorbeeld Conner Rousseau of Paul Magnette? Dát is de vraag. 

Aanvallen
     Wie tegen een sterkere Europese defensie is, stelt vaak de pertinente vraag: ‘Denk je nu echt dat Rusland Europa zal aanvallen?’ Een tegenvraag luidt: ‘Denk je nu echt dat Europa Rusland zal aanvallen?’ De ja’s en de nee’s op beide vragen berusten op speculatie, maar de ene speculatie is de andere niet. Rusland heeft zijn recente track record niet mee.

Nina Chroestsjova over Trump
     Nina Chroestsjova is de achterkleindochter van de Russische leider Chroestjov. Onlangs vergeleek zij president Trump voor de verandering niet met Hitler maar met Stalin. Stalin was een wrede dictator, Trump een grillige would-be-despoot. Allebei houden ze ervan mensen rechtstreeks te kleineren. Chroestsjova vertelt hoe Stalin haar overgrootvader vernederde in het bijzijn van topambtenaren door hem te bevelen een gopak, een Oekraïense volksdans uit te voeren. Ze laat haar grootvader aan het woord. ‘Ik moest op mijn hurken gaan zitten en mijn hielen uitslaan, wat eerlijk gezegd niet gemakkelijk voor mij was. Maar als Stalin zegt “dans”, dan danst een wijs man.’
     Stalin vernederde zijn handlanger in de kleine kring van partijleiders, Trump vernederde Zelenski voor de ogen van de hele wereld. Het is niet helemaal hetzelfde, maar de grofheid en de kwaadaardigheid lopen gelijk. De vergelijking van Chroestsjova is terecht. Ze volgt met argwaan de rechtszaken die Trump aanspant tegen persorganen. Ze vreest dat Trump ook zal proberen de rechtbanken te intimideren. Ik deel die argwaan en die vrees. Alleen vind ik het jammer dat Chroestsjova haar betoog opsiert of ontsiert  het is maar hoe je het bekijkt  met een flagrante overdrijving: 

Een groot deel van de Amerikaanse media is ook al op de knieën gedwongen. Jeff Bezos, de op een na rijkste mens ter wereld, heeft de reputatie van The Washington Post, de krant waarvan hij de eigenaar is, naar de knoppen geholpen door aan te kondigen dat de opiniepagina’s de facto een spreekbuis van het trumpisme zijn geworden.

      Ik heb de aankondiging van Jeff Bezos over de opiniepagina’s gelezen. Hij vond dat die vooral de ideeën van persoonlijke en economische vrijheid moesten uitdragen. Dat is iets helemaal anders dan ‘de facto een spreekbuis van het trumpisme’ te worden. Dan ben ik ook niet geneigd om te geloven dat ‘een groot deel van de Amerikaanse media al op de knieën is gedwongen.’ Dat is weer een staaltje van preken voor de eigen kerk. Voor die kerk luistert het niet zo nauw als de algemene strekking van de preek maar juist is. Ketters als ikzelf daarentegen worden daar wantrouwig van. 

dinsdag 25 maart 2025

Denkers der Nederlanden


David Van Reybrouck
      David Van Reybrouck draagt nu de titel van ‘Denker der Nederlanden’. Ik weet niet of hij die titel verdient. In zijn boek Congo heb ik slechts anderhalve bladzijde gelezen. Iets in de toon stond mij niet aan. Maar mijn vrouw die anders weinig interesse heeft voor non-fictie boeken leest, heeft het helemaal doorgelezen. Ik heb indertijd Van Reybroucks verslag gelezen over zijn audiëntie bij de paus. Ik weet nog altijd niet of dat ernstig dan wel als een soort parodie was bedoeld*. 

Stefan Hertmans
      Wie misschien ook een goede ‘Denker der Nederlanden’ zou zijn, is Stefan Hertmans. Ook van die auteur heb ik weinig gelezen, en misschien is dat een goed criterium om zo
n denker aan te stellen. Ik heb wel enkele recensies gelezen over zijn roman Dius. Dat boek gaat geloof ik over twee vrienden die veel met elkaar over kunst en literatuur praten en de verteller kan er ook niet over ophouden. Ergens zegt hij:

Ik beschouwde de hele kunstgeschiedenis als één interactieve ruimte waarin alles met elkaar te maken had. Zo kon ik van een detail op een zeventiende-eeuws tafereel overspringen naar een conceptueel kunstenaar of een expressionistisch portret; van de suggestieve open schelp bij Botticelli naar een still uit een film van Pasolini; van een detail bij Rafaël naar een zin bij Proust; van de wonde van Christus naar de verminkingen die de Wiener Aktionisten zichzelf hadden toegebracht.’

      Er is natuurlijk niks mis met het illustreren van een gedachtegang met een enkele eigennamen. Maar je moet oppassen met de keuze. Botticelli, Pasolini, Rafaël, Proust, de Wiener Aktionisten  … op een of andere manier liggen die namen te veel voor de hand. In zijn recensie op Facebook schreef Pascal Cornet over het ‘irritant-kwistig rondstrooien van namen en weetjes’:

Names worden all over the place gedropt … Uiteraard komen er ook boeken en films ter sprake. Soms noemt Hertmans titels – De Tijgerkat, De Toverberg... – maar een aantal keren ook niet. En dan is het aan de lezer om zich dom of slim te voelen als hij de onuitgesproken referentie niet of wel kent. Zo bevat Dius impliciete verwijzingen naar, onder meer, La Nausée van Jean-Paul Sartre en Nachttrein naar Lissabon van Pascal Mercier, Der Himmel über Berlin van Wim Wenders, de foto’s van Dirk Braeckman, een schilderij van Gerhard Richter en... Naar Merelbeke van Stefan Hertmans zelf. En wellicht zijn er nog vele andere referenties en citaten die mij zijn ontgaan. Op die manier krijgt de roman Dius bij momenten de allure van een quiz.

      Meé ziet hier het probleem van Hertmans. De auteur kan namen citeren van allemaal onbekende kunstenaars en schrijvers, maar dan haakt de lezer af want hij weet niet over wie het gaat. De auteur kan ook de namen citeren van allemaal bekende kunstenaars en schrijvers, maar dan zegt de lezer verveeld: ach, alweer Botticelli en Proust en Jean-Paul Sartre. Men begrijpt dat een auteur, voor dat dilemma geplaatst, er een soort ‘quiz’ van maakt, waardoor dan weer de indruk ontstaat dat niet de verteller maar de schrijver zelf wat pretentieus is en zich te veel bekommert om het effect.
     Het beste lijkt mij namedropping dié werken en auteurs ter sprake te brengen die je ontroerd hebben en waar je iets interessants over te melden hebt, zoals de namenlijst die Louis-Paul Boon geeft in zijn eerste hoofdstuk van de Kapellekensbaan, met daarbij korte, naïeve, maar treffende karakteriseringen.
     Of je kunt met namedropping een heel andere richting uitgaan. In ‘Episode 17’ van Ulysses maakt James Joyce een catalogus op van een toenmalige boekenkast. Buiten Shakespeare’s Works (dark crimson morocco, goldtooled) hebben de boeken een heel laag Stefan Hertmans-gehalte. Ik kende geen enkele van die titels, behalve Soll und Haben by Gustaf Freytag (black boards, Gothic characters, cigarette coupon bookmarkt at p. 24). Dat boek stond immers ook in de boekenkast van mijn vader. Ik heb nooit geweten wat die geheimzinnige titel betekende. Moeten en hebben? Maar toen ik de titel in Ulysses tegenkwam heb ik de betekenis opgezocht. Het zijn boekhoudtermen: debit en credit. Als je Joyce leest, leer je altijd wat bij. 

Fascisme
     Ook mensen die weinig van geschiedenis afweten gebruiken al eens het woord fascisme. Dat is al langer aan de gang. Boudewijn de Groot zong in 1966 met de nodige zelfironie: ‘Mensen die het beter wisten, waren allemaal fascisten.’ Maar hij sprak het woord tenminste juist uit. In Nederland schijnen er vandaag al mensen te zijn die spreken van de ‘fasist Trump’.
     Je kunt over de evolutie en het gebruik van het woord heel wat meer vertellen, maar vaak komt het neer op niets anders dan een dwaze omkering. Men heeft ergens gehoord: ‘alle fascisme is slecht’ en men maakt ervan: ‘alles wat slecht is, is fascisme.’

Watdanmetterij
    Whataboutery of watdanmetterij in de strikte zin betekent dat je een beschuldiging beantwoordt met een tegenbeschuldiging. Die tegenbeschuldiging kan absurd ver verwijderd zijn van het oorspronkelijke verwijt. ‘De metro van Moskou heeft te weinig stopplaatsen.’ – ‘Ja? En wat dan met het lynchen van zwarten in de VS?’ Als de tegenbeschuldiging wel in de buurt komt van het oorspronkelijke verwijt, kan ze geïnterpreteerd worden als een eis tot consequentie. ‘Jij spreekt over de discriminatie van migranten. En wat dan met de ‘positieve’ discriminatie van autochtonen?’ Of: ‘Jij klaagt de Russische agressie in Oekraïne aan. En wat dan met de Israëlische agressie in Gaza?’
     In een discussie over principes kan de eis tot consequentie redelijk lijken. Geen twee maten en twee gewichten. Maar hoeveel discussies hebben uitsluitend betrekking op principes? Mij lijkt watdanmetterij minstens drie nadelen te hebben. De aandacht wordt afgeleid van de oorspronkelijke stelling – metro van Moskou, discriminatie migranten, Russische agressie. Meestal wordt die noch aanvaard, noch weerlegd. Ook wordt een vergelijking in de discussie binnengebracht, waarbij het niet a priori vaststaat dat de vergelijking toepasselijk is. En ten slotte: de tegenstrever wordt uitgedaagd om een standpunt in te nemen in een kwestie waar hij misschien geen gefundeerde mening over heeft. Dat is ook het bezwaar dat Maarten Boudry in zijn drogredenhandleiding Alles wat in dit boek staat is waar (en andere denkfouten) aandraagt. ‘Niemand kan over alles tegelijk een mening hebben,’ schrijft hij in het hoofdstukje ‘Whataboutery’.

Trump
     Over Trump lees ik niet alleen dat hij niet alleen een fascist of een fasist is, maar ook een libertariër. Als Trump een libertariër is, dan was Biden een communist.

Trump (2)
     Een van de redenen waarom ik niet graag een ferm standpunt over Trump in neem, is dat ik in de berichtgeving over hem alleen tegenstanders aan het woord hoor. En die tegenstanders nemen geen blad voor de mond. Alles wat Trump doet is niet alleen slecht, maar zeer slecht.
      Voor die extreem geëngageerde berichtgeving kunnen verschillende redenen zijn. Misschien is alles wat Trump doet ook wel zeer slecht. Of misschien denken de journalisten dat Trump een 
gevaar vormt dat moet worden bestreden, dat er een ideologische oorlog aan de gang is, en dat het in een oorlog niet op nuance aankomt. In oorlog, liefde en Trumpkritiek is alles geoorloofd.
     Dat is geen slechte taktiek. De Trumpisten kun je toch niet overtuigen, de anti-Trumpisten lezen zoiets graag, en de twijfelaars kun je op die manier imponeren en in je kamp krijgen. Trump zelf gaat ook zo te werk – en nog veel grover. Maar na al die geëngageerde berichtgeving zal er een Kleine Rest – een term uit de Godsdienstles – overblijven, die doorgaat met twijfelen tot ze zich genoeg op de hoogte acht van de twee kanten van het verhaal. 

Staken
      De socialistische bediendevakbond BBTK heeft een handleiding gemaakt met de titel: Staken, hoe doe je dat?

Aforismen
     Oud-rector van de Leuvense universiteit Rik Torfs heeft een zeker talent voor aforismen die hij als berichtjes op X plaatst. Critici zullen zeggen dat die aforismen niet allemaal even goed zijn en dat Torfs wel eens een herhaling valt. Dat is niet erg. Ik heb indertijd de aforismenbundels van Rochefoucauld en van Vauvenargues gelezen en die zijn ook niet allemaal even goed en herhalen wel eens een inzicht dat eerder geformuleerd werd. Chamfort, die zelf het genre beoefende, merkte ooit op dat het met aforismen gaat als met kersen: men kiest eerst de beste uit, maar eindigt met ze allemaal op te eten of te publiceren, ook de misvormde en die met rotte plekjes. 

Extracurriculair
     Een stuk in De Standaard over de wildgroei op scholen van extra lespakketen, voorlichting, vorming, bezinning, informatieve uitstappen, projecten, getuigenissen, sportdagen – zaken die men vroeger ‘extracurriculaire activiteiten’ noemde. In dat interessante stuk staat een interessant weetje: ‘Recent lanceerde voormalig minister van Onderwijs Ben Weyts (N-VA) – die de focus in de klas op Nederlands en wiskunde wilde – nog een lespakket over dierenwelzijn.’
     Hier ligt de hond gebonden. Ministers zijn daar niet anders in dan directies en leraren: zij willen allemaal dat de ‘gewone lessen’ meer ruimte krijgen, maar willen ook graag een uitzondering voor hún projectje. Ze eindigen ermee ook de projectjes van de anderen te tolereren om hun eigen projectje te veilig te stellen. De school waar ik les gaf, had de ‘vrije ruimte’ in het lesrooster gebruikt om ‘seminaries’ in te richten. Er waren genoeg leraren die klaar stonden om een seminarie ‘journalistiek’, ‘fotografie’,  ‘klassieke muziek’, ‘Afrikaanse kunst’ enzovoort te verzorgen.
     Of nog. Als filmliefhebber organiseerde ik met een collega een reeks 
filmforum’-activiteiten voor het derde tot het zesde jaar. Op het hoogtepunt hadden we voor elk jaar anderhalve dag activiteiten voorzien met lezingen over filmgeschiedenis, film-met-nabespreking, enzovoort. Ik was daar erg enthousiast mee bezig. Tegelijk voelde ik mij schuldig dat ik zo diep sneed in het vlees van de ‘gewone lessen’ – die van mij en die van mijn collega’s. Uiteindelijke hebben we de activiteiten op eigen initiatief afgebouwd tot twee lesuren voor de twee hoogste jaren. 

 

 

* Over die tekst van Van Reybrouck heb ik twee stukjes geschreven: hier en hier.