woensdag 26 november 2025

Money Control en de tram


Money Control en de tram

      Van Quickenborne is tégen Money Control – hij heeft de term gemunt geloof ik – en Ruben Mooijman (DS 26/11) is er voorstander van. Die Money Control komt hierop neer. Er bestaat in ons land een Centraal Aanspreekpunt (CAP) dat alle informatie verzameld over de bankrekeningen en financiële contracten van alle burgers. Die gegevens zijn vertrouwelijk. Je buur kan die niet inkijken. Ook de belastingcontroleur kan die niet inkijken. Alleen als er vermoeden van fraude is, kan hij gericht informatie opvragen over financiële gegevens van één bepaalde burger. Dat zijn de spelregels, zoals ze nu zijn en Money Control verandert er niets aan.
   
    Waarin doet Money Control wél? Het is geen manier om fraude te onderzoeken, het is een manier om vermoedens te genereren door AI data mining toe te passen. De anonieme rekeningen worden door computers vergeleken met andere transacties en dat kan helpen om anomalieën op te sporen. Iemand die amper geld heeft op zijn rekening maar toch veel vastgoed koopt is verdacht. In dat geval krijgt het dossier een rode vlag, en kan de belastingcontroleur zijn klassieke onderzoek doen. Er verandert niets aan de manier van controleren, de gegevens bij het CAP blijven even vertrouwelijk als ze waren, of niet waren. Money Control genereert alleen betere vermoedens, de controleurs moeten hun te onderzoeken dossiers niet random uitkiezen, ze moeten minder tijd verspillen met in het wilde weg dossiers van brave burgers te onderzoeken die niet gefraudeerd hebben.
     Eigenlijk was ik van plan om vóór Money Control te zijn. AI kun je niet tegenhouden, denk ik dan. En moeten onze staatsambtenaren niet zo efficiënt mogelijk worden ingezet? Maar door het pleidooi van Mooijman, ben ik weer een tegenstander geworden. Hij noemt Money Control een ‘klein stapje’ waarmee hij aangeeft dat er nog veel andere kleine stapjes  kunnen volgen. We moeten uiteindelijk, vindt Mooijman, doen zoals ‘andere landen waar de belastingambtenaren exact weten hoeveel vermogen de huishoudens bezitten.’ Een klein stapje dus richting vermogensregister.
     Tegen dat vermogensregister zijn allerlei bezwaren, ook grondwettelijke, maar ik moet toegeven dat Van Quickenborne, het belangrijkste bezwaar mooi heeft samengevat. Soms is hij wijdlopig, en blijft hij maar doorgaan zoals James Stewart in Mr. Smith Goes to Washington, maar soms kan hij zich ook kernachtig uitdrukken. Tegen minister Jambon zei hij: ‘U creëert een monster dat een socialist op het departement Financiën helemaal zal uitbuiten. In u heb ik nog vertrouwen, maar stel u voor dat Frank Vandenbroucke Money Control mag beheren.’
     Voorstanders van een vermogensregister zeggen: ‘Wie niets te verbergen heeft, heeft niets te vrezen.’ Dat zou alleen waar zijn als we van de staat de zelfbeheersing kunnen verwachten dat hij de gegevens alleen gebruikt voor fraude-bestrijding, en niet gaat graaien in die berg gekend geld door middel van nog goed te keuren vermogensbelastingen? Kent iemand het moreel en economisch aanvaardbare percentage dat de staat jaarlijks van ons vermogen zou mogen afromen? Eén procent? Twee procent? Vijf procent? Vijfenveertig procent? Wie denkt dat vijfenveertig procent een absurd bedrag is dat de staat nooit zou durven eisen, heeft nog nooit 20.000 euro geërfd van een oom.
     Van Quickenborne gebruikt ook emotionele argumenten. Hij ziet in Money Control een overheid  die al haar burgers, tegen het vermoeden van onschuld in, bij voorbaat als potentiële fraudeurs beschouwt. Dat is flauw. Mooijman antwoordt terecht:

Als de conducteur in de trein aan alle reizigers vraagt om zijn of haar vervoersbewijs even te toenen, wordt dat niet gezien als een geval van omgekeerde bewijslast. Niemand zal erover klagen dat hij of zij ten onrechte als een potentiële zwartrijder wordt afgeschilderd, tot het tegendeel is bewezen.

      Inderdaad, niemand zal daarover klagen, behalve natuurlijk als iemand onderzoeker is in de filosofie en opiniestukken publiceert in De Standaard (6/11)* met de sarcastische titel ‘Wie de tram neemt, moet wel een onbetrouwbaar sujet zijn.’ 

*Zie ook mijn ‘stukje’ hier.

Genetica
    Gelezen in De Standaard van 26/11: ‘De vader van Kirill Dmitriëv was celbioloog, zijn moeder was genetica.’ Jammer dat ze die specialisaties gekozen hadden. Ik had graag de zin gelezen: ‘Zijn vader was chemicus, zijn moeder was fysica.’

Dure consultants
       Onlangs deed het Rekenhof moeilijk over de consultants die voor de overheid werken. Er was onder andere een probleem met transparantie. Voor de commentatoren in de pers en op de sociale media was dat een signaal om eens flink hun mening te zeggen over die lui in maat- en mantelpak, met hun aktetas onder de arm, die kantoren binnenvallen en iedereen de les komen spellen. Onze directeur op school zei: ‘Met consultants ben je maar van een ding zeker: de gepeperde rekening die ze je zullen aanbieden.’ En dan gebeurt altijd hetzelfde: als een mening te algemeen verspreid is, word ik tot tegenspraak geprikkeld.
    Het is waar: de overheid geeft jaarlijks honderden miljoenen uit aan zulke specialisten, vaak voor IT-projecten. Maar is dat daarom fout? Wat is het beste: moeilijke projecten laten uitwerken door tijdelijke externe specialisten dan wel door eigen vastbenoemde, gespecialiseerde en misschien net iets minder dure ambtenaren? We hebben, denk ik, de twee nodig.
     De externe consultants worden gedreven door de motivatie om hun klant – de staat – zo lang als mogelijk te behouden. Dat kunnen ze doen op twee manieren. Door een goede prijs-kwaliteit te leveren en door redenen te verzinnen waarom de projecten waaraan ze werken verder moeten worden uitgebreid. Dat laatste kan tot verspilling leiden*. De motivatie van vastbenoemde ambtenaren is moeilijker te omschrijven, maar die mensen kunnen in elk geval nuttig zijn alleen al om de prijs-kwaliteit van de externen en de optimale omvang van de projecten te controleren.

 Die onverantwoorde uitbreiding van projecten  lijkt mij belangrijker dan de vaststelling van het Rekenhof dat een of andere consultant 310 werkuren in één maand factureerde. Ik heb als bediende op een advocatenkantoor gewerkt en daar wel meer fantasierijke facturatie gezien waar de cliënt, gezien het eindresultaat, niet moeilijk over deed.


Mansplaining en ironie
     Soms is het moeilijk om te weten of een boodschap ironisch is of niet. Laatst zag ik de volgende boodschap voorbijflitsen: ‘I have had more than one male colleague sincerely ask whether a certain behavior is mansplaining. Since apparently this is hard to figure out, I made them a chart.’ En er was effectief een flowchart toegevoegd zoals je vaak ziet bij ironische memes. Toch geloof ik dat we hier niet met speelse ironie, maar met dodelijk-ernstig sarcasme te maken hebben, zoals blijkt uit de woorden ‘sincerely’ en ‘apparently’. (De illustratie hieronder wordt groter als men erop klikt.)



     Die hele mansplaining geschiedenis berust, geloof ik, op een misverstand. Ik leg het daarom graag even uit. Socio-linguïste Deborah Tannen – mijn vrouw heeft haar nog geïnterviewd – maakt een onderscheid tussen twee soorten communicatie: report-talk en rapport-talk. Bij report-talk dient taal om te spreken over dingen; bij rapport-talk dient taal om een bepaalde relatie tussen sprekers vorm te geven. Mannen zijn meer gericht op report-talk, vrouwen meer op rapport-talk. Daardoor ontstaat een misverstand. De man wil uitleggen hoe een ontploffingsmotor werkt en de vrouw denkt dat hij haar met die uitleg wil domineren.
     De theorie van Tannen onderschrijf ik. Ik ben zelf een man en er zijn weinig dingen die ik liever doe dan iets uitleggen. Maar het is mij onverschillig of ik die uitleg geef aan een man of een vrouw. Ik geef die uitleg aan wie het maar horen wil. Aan mijn vrouw bijvoorbeeld. Dan zijn er drie mogelijkheden: mijn vrouw is geïnteresseerd in mijn uitleg, wat niet zo vaak voorkomt; ze is niet geïnteresseerd in mijn uitleg en laat dat duidelijk blijken; of ze is bijzonder goed gehumeurd en doet alsóf ze geïnteresseerd is in mijn uitleg, om mij een plezier te doen. In het laatste geval moet ik oppassen dat ik niet overdrijf.

 *Zie ook mijn stukjes hier en hier.




 


4 opmerkingen:

  1. Ik werk als consultant voor de overheid. Ik was geneigd om een genuanceerd beeld te geven maar ik wil niet publiekelijk uit de biecht klappen, en ik ben eigenlijk ook niet zo zeker of mijn ervaring representatief is. Als je geïnteresseerd bent wil ik het wel eens "uitleggen".

    Het is overigens met alle woke-aspecten hetzelfde: eerst ben ik welwillend, daarna steekt het mij tegen, om vervolgens toch weer wat bij te trekken. Zo ben ik recent overstag gegaan in de pietenkwestie. Of het voorgoed is, weet ik niet. Het mansplaining-topic deed me eerst denken aan de dame die me daarnet hopeloos omver heeft gepraat en daarna bedacht ik dat ik dat veel beter verdraag van een man, omdat ik dat waarschijnlijk meer gewend ben.

    D.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Wat 'moreel en economisch aanvaardbaar' is, ligt dat niet vast in wetten, heeft een parlementaire meerderheid daar niet over beslist?
    Ook al vindt mijn echtgenote (lerares) het ver van moreel dat ze zoveel belastingen betaalt. Betalen zal/moet ze.
    'Cui boni' die vrees van Van Q.? Enkel van wie vreest dat Vandenbroucke de wetten zou toepassen?

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Ik begrijp uw redenering. Mijn redenering is dat er geen probleem is als Vandenbroucke de Money Control zou toepassen voor de huidige doelstellingen. Dan moet inderdaad alleen een vrezen dat de wet wordt toegepast. Maar wat als er in de toekomst andere wetten komen die op een drastische manier bezit confisqueren? Dan krijgt de nu ingevoerde Money Control een andere functie.
      Uw redenering is dat die nieuwe wetten dan ook moeten worden aanvaard omdat ze met een parlementaire meerderheid zijn goedgekeurd. En dan rijst de vraag: hoe kan men (een minderheid van) burgers beschermen tegen een parlementaire meerderheid?
      Als (nu gepensioneerd) leraar heb ik mij vaak afgevraagd: betaal ik eigenlijk wel belastingen? De staat gaf mij geld, maar op papier leek het alsof ik ook geld gaf aan de staat. Nu, dat is ook een academische discussie.

      Verwijderen
  3. Nee nee, ik wil de minderheid waartoe Laetitia uit Verviers behoort niet verdedigen wanneer de huidige parlementaire meerderheid terecht paal en perk wil stellen aan een bepaald profitariaat.

    BeantwoordenVerwijderen