donderdag 29 april 2021

Oude blanke mannen en de spelling


      Er is vorige week een nieuwe versoepelingsbrigade opgestaan, dit keer niet rond de coronaregels, maar rond de dt-regels. Leden van de brigade: Kristien Hemmerechts, Kris Van den Branden, Dominiek Sandra, Ruud Hendrickx, Rik Vostert, en nog enkele anderen*. Eigenlijk zijn de meeste leden van de brigade oud-strijders, maar dat doet niets af van hun heilige vuur.
    Opvallend is dat de brigade vooral ‘oude blanke mannen’ tot vijand heeft uitgeroepen. De universiteit van Hull, waar Hemmerechts zich op beroept spreekt van ‘white’ en ‘male’. Een professor op Radio 1 vertelde dat hij bij lezingen vooral weerwerk kreeg van ‘oudere mannen’.  Het kan natuurlijk dat zijn publiek uit dat volkje bestaat, terwijl jongeren en vrouwen wel wat beters te doen hebben. Het duidelijkst is Rik Vostert die ‘hatemail krijgt, van vooral oudere, Vlaamse mannen’ ... ‘Elke taalkundige,’ schrijft Vostert, ‘die zich in het publieke debat mengt, kent het fenomeen.’**
     Ik zal de brigade maar niet tegenspreken, want dan zaag ik de tak af waarop ik zit. Ik ben namelijk zelf oud, blank en Vlaams. Misschien ben ik ook elitair, homogeen***, etnocentrisch en kolonialistisch. Ik zou het eens aan een specialist kunnen vragen. Anderzijds: wat heeft het voor zin? Er is waarschijnlijk niets aan te doen, en dood ga je toch.
     Toch wil ik de brigade ook tegemoet komen en mij bezinnen over de vraag waarom een oude blanke man zich stoort aan voorstellen om aan de taal te sleutelen. Is de oude blanke man jaloers op de jeugd en misgunt hij hen een spellingsvereenvoudiging waar hij zelf niet van heeft kunnen genieten. ‘Als die ‘dt’ goed genoeg was voor mij, moet ze ook goed genoeg zijn voor hen.’ Zoiets? Ik weet het niet. Zelf heb ik niet vaak last van zulke jaloezie.
     Wat mij wél stoort is het gebrek aan logica in de argumentatie van de brigade. Men wijst op de neurologische redenen van werkwoordsfouten, en concludeert daaruit dat de spellingsregels moeten vereenvoudigen. Dat lijkt mij een non sequitur. Men zegt dat taal in voortdurende verandering is en verwijst naar de tijd van Herman Gorter toen ook over ‘groter als’ en ‘groter dan’ werd gediscussieerd. Ik trek hieruit de tegenovergestelde conclusie: zelfs de taalkwesties waarover men discussieert zijn al meer dan honderd jaar dezelfde.
     Spelling, lees ik, heeft niets met taal en met de echte ‘taalgebruiksregels’ te maken. Het gaat slechts om ‘opgelegde regels’. Dat is zeker waar. Taal is in de eerste plaats gesproken taal. Daar is een gestileerde, genormeerde taal van afgeleid, zoals we die schrijven, en de eloquenten onder ons misschien ook spreken. En ten slotte moet die gestileerde taal ook nog eens op een uniforme manier worden gespeld. Spelling is een afgeleide van een afgeleide. Het standaard model van Chomsky voorziet geen spellingsmodule. Allemaal waar. Taalkunde 101. Maar betekent dat ook dat spelling ‘onbenullig’ is? Dat ze naar ‘spruitjeslucht’ ruikt. Spruitjeslucht, really? Vostert vermeldt verder nog dat opgelegde spellingsregels met ‘schoolbanken’ worden geassocieerd. Welja. Waarom niet meteen met ‘muffe klaslokalen’?**** En is er een andere plaats waar die regels moeten worden aangeleerd?
     Men zegt dat taalverandering onvermijdelijk is. Dat kan best, en als ze onvermijdelijk is, wil ik mij daar in navolging van  Epictetus en Reinhold Niebuhr sereen bij neerleggen. Maar tegelijk blijf ik geïnteresseerd in de wenselijkheid van die veranderingen. De twee grote taalveranderingen die het Nederlands heeft gekend, die bij het begin van de verstedelijking en die bij het begin van de Nieuwe Tijd, waren wenselijke taalveranderingen die leidden tot een betere communicatie van Ieper tot Amsterdam. De opmars van het ABN in het Vlaanderen van de jaren 60 was een hefboom tot sociale emancipatie. Maar de huidige ontwikkeling van soap-Vlaams en soap-Hollands en het ontstaan van gecreoliseerde randtalen betreur ik omdat ze een tegenovergesteld effect hebben. Heeft dat iets met mijn leeftijd of mijn huidskleur te maken?
     Bovendien: als voortdurende taalverandering onvermijdelijk is, zijn voortdurende spellingswijzigingen dan ook onvermijdelijk? En wenselijk? Zeker. Het is een voordeel als spelling gemakkelijk is, dat wil zeggen relatief dicht aansluit bij de uitspraak, geen beroep doet op speciale kennis van abstracte grammatica en etymologie, en regels gebruikt zonder veel uitzonderingen. De aansluiting bij de uitspraak lijkt mij daarbij nog het minste probleem. Ik heb de Engelse spelling nooit moeilijk gevonden. Als ik een keer wist dat ‘thru’ als ‘through’ geschreven wordt, vergat ik dat niet snel. Maar ‘aparté’ in het Frans met één ‘p’ en ‘apparition’ met twee, probeer dat maar eens te onthouden.
     Maar niet álles moet altíjd gemakkelijk zijn. In de lagere school kregen we vaak dictee. Een van de zinnen is mij altijd bijgebleven:  ‘Het Zoniënwoud is een verkwikkend rustoord voor de bewoners van de Brusselse agglomeratie.’ Dat was behoorlijk moeilijk en ik had dat laatste woord zojuist alweer fout. Anderzijds was zo’n dictee een oefening in spelling en woordenschat in één, met daarbovenop nog eens een in luister-, noteer-, schoonschrift- en concentratievaardigheid.
     Spelling moet vooral uniform en stabiel zijn. Als oude blanke man herinner ik mij de tijd van de ‘voorkeurspelling’ en  de ‘toegelaten spelling’. In het Groene Boekje stond naast ‘actie’ ook ‘aktie’ en naast ‘akkoord’ ook ‘accoord’. Dat zorgde voor verwarring. Ik heb een uitgeverij gekend die systematisch de tweede, toegelaten vorm koos, en op dus op een erg onlogische manier de ‘progressieve’ en ‘archaïsche’ spelling combineerde. Mijn eigen spellingsvaardigheid is door die ‘toegelaten spelling’ grondig verstoord. Net als door de opeenvolgende spellingswijzingen van 1995 en 2006. Mijn ouders hebben daarnaast nog die van 1946 en 1954 moeten verwerken. Mijn moeder, die een oude blanke vrouw is, kan die van 1946 nog uitleggen.
     Wat ik in de hele kwestie nog het belangrijkst vind, is het esthetisch aspect. Dat wordt bij spelling nogal sterk door de gewoonte bepaald. ‘Odeklonje’ en ‘vurrukkulluk’ zijn grappig voor één keer, maar ‘hij wort’, hij ‘speeld’ en ‘hij heeft gespeelt’ vinden wij, oude blanke mannen, lelijk. Maar ik denk dat je bij mijn zoon (23) ook niet moet komen aandragen met die vormen.
      Als de lieve lezer belooft om het niet verder te vertellen, wil ik hier, zoals Multatuli in Saïdjah en Adinda, een bekentenis doen: ik vind de ‘dt’ op het einde van een woord ook lelijk. Voor mij zou een ‘d’ al genoeg zijn. ‘Ik antwoord, jij antwoord, hij antwoord, ik heb geantwoord, het antwoord.’ Die ‘t’ in de derde persoon is ook niet nodig. Je voegt ook geen extra ‘t’ toe aan ‘hij zit’. Maar dat lost het veel grotere probleem van ‘hij speeld’ en ‘hij heeft gespeelt’ niet op. Ik vrees dus dat het niet zou stoppen bij ‘hij antwoord’. En ik vrees vooral dat een commissie bestaande uit Hemmerechts, Van den Branden, Sandra, Hendrickx en Vostert zich over de kwestie zou buigen en dat zich dan een meerderheid zou aftekenen voor de allerlelijkste vormen. Dan heeft déze oude blanke man liever dat alles blijft zoals het is.

* Er zijn overigens aanzienlijke verschillen tussen de brigadisten. Hemmerechts wil de dt-regel geloof ik niet afschaffen. Sandra wil bij een nieuwe regel vooral aandacht schenken aan het woordbeeld en Hendrickx aan de uitspraak. Over de dt-kwestie heb ik de vorige dagen al enkele stukjes gepubliceerd: hier, hier en hier

** Een intelligent en snedig antwoord op de onzin die Vostert in zijn stuk schrijft, vind je op de facebookpagina van Herman Jacobs: hier.

*** ‘Homogeen was ook een van de ongunstige kwalificaties van Hull University. Naast Noord-Europees. Qué? Waarom Noord? Wordt hier een nieuwe polarisatie opgestart?

*** Zie ook hier.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten