maandag 27 februari 2023

Waar zijn de verdedigers van sensitivity reading?


     Progressief links heeft bij ons in de zaak-Roald Dahl* een respectabele afstand bewaard van de woke partij. Een mooi voorbeeld is Ilja Leonard Pfeijffer. Natuurlijk, zijn stuk in HP/De Tijd begint met een captatio om zijn woke vrienden niet vanaf de eerste woorden tegen de haren te strijken. ‘Dahl heeft bij leven zijn teksten ook aangepast aan de veranderde normen,’ en verder: de huidige tekstwijzigingen zijn niet ideologisch geïnspireerd maar ‘hebben te maken met commerciële motieven.’ In tegenstelling tot Bart Eeckhout echter werkt Pfeijffer daarna een uitgebreide argumentatie uit tegen het beginsel van moraliserende censuur. 
    ‘Die sensitivity readers zijn het probleem,’ schrijft Pfeijffer**, ‘waarmee ik bedoel dat het een probleem is dat zij überhaupt bestaan …   Zo is het voor kinderen, young adults en volwassenen van fundamenteel belang dat zij, in zoverre zij al lezen, niet lezen wat zij al toch al de hele tijd vinden, maar geconfronteerd worden met denkbeelden die hen wellicht schokken. Lectuur is niet bedoeld om je te bevestigen in je wereldbeeld. Boeken moeten werelden voor je openen, ook werelden waar je niet bij wilt horen.’ De lezer begrijpt waar Pfeijffer naartoe wil: progressief, akkoord, maar het mag niet te braaf worden en de sentivity readers moeten met hun tengels van mijn teksten afblijven. ‘De schrijver zelf mag zijn teksten herzien, iemand anders niet,’ voegt hij er voor de duidelijkheid aan toe.
    Maar, denkt de lezer nu, er moeten toch ook pleitbezorgers van sensitivity reading bestaan. Ja, die bestaan. Trish Lockard bijvoorbeeld, een Amerikaanse tekstredactrice en writing coach, en Sarah Jilani, docente Engels aan de Universiteit van London***. De argumentatie van Trish en Sarah loopt gelijk. Ze tonen met cijfers**** aan dat welgestelde, blanken oververtegenwoordigd zijn onder schrijvers, redacteurs en uitgevers. Sensitivity readers uit gediscrimineerde gemeenschappen kunnen enigszins helpen om die verhouding recht te zetten, vooral als ze daar een opleiding voor hebben genoten. ‘Jawel, sensitivity reading wordt gedoceerd op academisch niveau,’ schrijft Trish. Ja, daar heb ik nooit aan getwijfeld.
     De vraag is echter: hoe kunnen die sensitivity readers helpen om het tekort aan niet-blanke auteurs uit gediscrimineerde gemeenschappen op te vangen? Hier wordt het verwarrend omdat met wisselende definities wordt gewerkt, die verschuiven naargelang het Trish en Sarah goed uitkomt. De ene keer spreken ze van het vermijden van kwetsende taal, en de andere keer van een soort fact checking zodat de gediscrimineerde gemeenschap niet foutief wordt voorgesteld. Dat zijn twee heel verschillende zaken. 
     Veronderstel dat een blanke Amerikaan een roman schrijft over een zwarte kerk in de Deep South. De man doet zijn research, bezoekt zo’n kerken, en stelt vast dat er goed en uitbundig gedanst wordt. Hij heeft genoeg ‘feiten’ voor zijn beschrijving. Fact checking is overbodig. Maar dan stelt zich een heel andere vraag: mag hij dat dansen beschrijven? Is dat geen stereotypering? Mag hij iets zeggen over het ‘ritmegevoel’ van die zwarte gelovigen, of is het onder hen nu mode om je door zulke  beschrijvingen of opmerkingen gekwetst te voelen.
     De hele vergelijking met factchecking, waar Trish en Sarah zoveel aandacht besteden, is niet meer dan een fopargument. ‘Sensitivity readers,’ schrijft Sarah, ‘zorgen voor feedback op maat, om de auteurs te helpen vol zelfvertrouwen te schrijven over milieus die buiten hun eigen ervaringswereld liggen.’ Ja, inderdaad, auteurs schrijven wel eens over de milieus die buiten van hun ervaringswereld liggen. Een volwassene kan schrijven over een kind, een man over een vrouw, een bourgeois over een mijnwerker, een blanke over iemand van kleur, een hetero over een homo, een jongeling over een grijsaard en een kerngezonde over een kankerpatiënt. En omgekeerd. Als die auteur het realisme nastreeft, wat niet noodzakelijk het geval is, dan moet hij zich wat voorbereiden, zich documenteren en veel praten met kinderen, vrouwen, mijnwerkers, mensen van kleur, homo’s, grijsaards en kankerpatiënten. Als die voorbereiding niet helpt, dan heeft hij geen sensitivity reader nodig, dan kan hij beter over iets anders schrijven. Of niet schrijven.
     Daarmee is het factchecking argument van de baan, geloof ik. Over het niet-kwetsen argument, dat de échte reden van sensitivity reading is, zeggen Trish en Sarah heel weinig. In een poging om toch iets te zeggen schrijft Trish: ‘Geen enkele auteur wenst zijn lezer, of erger, een hele categorie van lezers, te beledigen.’ Oh boy! Waar moet ik beginnen. Met Multatuli’s ‘Publiek, ik veracht u met grote innigheid?’ Met Louis-Paul Boons ‘Ik houd de lezer een spiegel voor en zeg: spuw?’ In de hele tweede helft van de negentiende eeuw is het moeilijk om een roman te vinden die niet op een of andere manier minachting laat zien voor de bourgeoisie, die nochtans het publiek uitmaakte van die romans.
    Nee, Trish had beter haar licht opgestoken in universiteiten waar sensitivity reading wordt gedoceerd op ‘academisch niveau’. Mag ik raden wat in zo’n opleiding aan bod komt? Wat statistieken en geschiedenis aangaande gediscrimineerde gemeenschappen. Misschien enkele journalistieke en literaire teksten over het onderwerp. En dan vooral veel introspectieve verkenning, groepsdiscussies en reflectieverslagen. En veel oefeningen in ‘ideologiekritiek’ en in het herkennen van kwetsende woorden, van hondenfluitjes en van discriminerende stereotypen in beschrijvingen, karakteriseringen en verhaallijnen.
    Ik geef het toe, in laatste instantie wortelt mijn ergernis in reactionaire gevoelens. Trish en Sarah doen erg uit de hoogte tegen auteurs die hun onafhankelijkheid verdedigen tegenover uitgevers, redacteurs en sensitivity readers. Het soort jonge auteurs met een houding van ‘niemand moet mij vertellen wat ik mag en niet mag schrijven.’ Ik word warm als ik aan zulke jonge auteurs denk, maar Trish vindt ze vlakaf ‘naïef’.  En Sarah is nog veel heviger. We moeten weg, schrijft ze, van ‘het genie dat eenzaam achter een typmachine een meesterwerk creëert.’ Dat is niet de ‘moderne manier’. Bovendien getuigt het van de pretentie eigen aan de welgestelde blanke man ‘die denkt dat de taal van hem’ is, en dat zijn gedachten het verdienen om in ‘zuivere, onversneden vorm’ bij het publiek aan te komen. Het zijn ‘belachelijke provinciaaltjes, neerbuigende poortwachters.’ Als we hen zouden volgen, ‘dan zouden we geen critici, redacteurs, uitgevers en professoren literatuur meer nodig hebben.’
     Ja, dát zou de hel op aarde zijn, hoor.

 

* Mijn eerdere stukjes vind je hierhierhierhier en hier.
**
Het stuk van Pfeijffer vind je hier.
***De stukken van Trish Lockard en Sarah Jilani
 hier en hier.
**** Een veel voorkomende drogredenering: de lezer wordt overdonderd met cijfers die slechts van heel in de verte de verdedigde stelling onderbouwen.

3 opmerkingen:

  1. Heel dat woke-zootje is gewoon een bende zeveraars die een soort alternatieve vorm van carrière maken gevonden hebben. Ik denk dat men hen vooral niet au sérieux moet nemen want ze zijn het niet waard. En volgens mij mogen alle auteurs, blank, zwart, gekleurd of pimpelpaars schrijven wat ze willen.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Deze reactie is verwijderd door de auteur.

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Ik heb het al eerder gezegd: blijkbaar regeert de intellectuele middelmatigheid in sommige instituties... Op het gevaar af gevoelige lezers te kwetsen: wat is er toch gebeurd met de menswetenschappen? Zijn sinds een jaar of 20 veruit de meeste briljante studenten exacte wetenschappen gaan studeren?

    BeantwoordenVerwijderen