dinsdag 14 mei 2024

Decadentie in de politiek en de kunst


     Het Eurosongfestival, en enkele foto’s die ik ervan gezien heb, herinneren mij eraan dat ik nog een of twee dingen kwijt wil over het boek van Ross Douthat, The Decadent Society. Ik besprak eerder al zijn begrip decadentie – in de betekenis van stilstand en verstarring – op het vlak van de technologie en de demografie*. Hier zeg ik nog snel iets over decadentie in de politiek en de kunst. 

Politiek
     Douthat wijdt een heel hoofdstuk aan de politieke impasses van vandaag. Nu zijn er altijd wel redenen om te klagen over politieke stagnatie. De klacht dat politici veel praten maar weinig doen, is duikt wel vaker op in de geschiedenis. En we vinden allemaal dat de zaken niet snel genoeg evolueren in de door ons gewenste richting. Bij onze politieke tegenstrevers hoor je dan weer dat de zaken té snel evolueren in die richting. Als je het zo bekijkt is stagnatie misschien een vorm van heilzaam compromis. Onze sociale zekerheid zou daar een voorbeeld van zijn: verdere uitbreiding botst op de grens van de onbetaalbaarheid; afbouw of sanering botst op de grens van verworven rechten**.
      Douthat denkt dat er meer aan de hand is en dat onze eerbiedwaardige politieke instituties en regelingen – in  de Verenigde Staten en in Europa – niet aangepast zijn aan de nieuwe realiteiten. Je zou het kunnen vergelijken met het N-VA-standpunt dat de eengemaakte Belgische structuren een  doortastend beleid in Vlaanderen én Wallonië onmogelijk maken. Maar dat standpunt wijst in de richting van een eenvoudige oplossing: het verder splitsen van de verantwoordelijkheden, als men tenminste een oplossing vindt voor Brussel, als men Wallonië een gunstige financiële overgangsregeling kan voorstellen, en als men wat creatief omspringt met de grondwet.
      Maar in het Westerse politieke systeem in zijn geheel, waar Douthat over spreekt, zijn wel andere katten te geselen dan het Belgische communautaire vraagstuk. Het zijn onder andere: de verhouding tussen politieke en rechterlijke macht, de machtsdeling tussen nationale en Europese overheid, en de nieuwe sociologisch-culturele kloof tussen volk en elite. Ik heb Douthat nu niet herlezen, maar ik kan mij niet herinneren dat hij voor die kwesties een begin van antwoord heeft.

Kunst
     Je kunt decadentie in de kunst op verschillende manieren begrijpen: het verdwijnen van goede smaak – zie de foto hierboven –, de voorrang van spektakel op inhoud, de groter wordende kloof tussen populaire en elite-kunst, en nog enkele andere. Je kunt de toename van erotiek en geweld op het oog hebben, of juist het angstvallig vermijden van die thema’s. Je kunt grofheid in de afwerking bedoelen, of juist de bloedeloze stijloefeningen zonder robuuste boodschap.
 
     Dat is allemaal niet wat Douthat bedoelt. Wat hij bedoelt is het gebrek aan vernieuwing in de kunst. En gelukkig voor mij haalt hij zijn voorbeelden niet uit de beeldende kunsten of de muziek, waar ik weinig van af weet, maar uit de wereld van film en televisie, waar ik wel iets van ken. Douthat, een filmcriticus, schijnt te geloven dat de vernieuwing in film en televisie gestopt is ergens rond 1980. Zo schrijft hij: 

The golden age of television’ with its antiheroes and gritty takes on classic American genres (the Western in Deadwood, the gangster movie in The Sopranos, the police procedural in The Wire, the office drama in Mad Men) is essentially a small-screen version of the 1970s-era golden age of the Hollywood auteur - the age of Scorsese and Francis Ford Coppola and Robert Altman, their work impressively imitated but not necessarily reinvented.

     Hier is, je voelt het zo, de kenner aan het woord, die misschien al te gauw iets nieuws vergelijkt met iets wat hij al kent. Toen het erg vernieuwende Kapellenkensbaan van Louis-Paul Boon verscheen, schreven katholieke critici venijnig dat het ‘opgewarmde kost’ was. Je kunt nooit zo vernieuwend zijn dat een kenner geen voorloper ontdekt van wat je gedaan hebt. In dat opzicht ben ik geen kenner. Ik denk niet bij de film Cold War (2018): tiens, dat is al allemaal eens gedaan in Brief Encounter (1945).
     Natuurlijk zijn er gelijkenissen tussen een gangsterfilm van vandaag, en een van de jaren ’70, zoals er gelijkenissen zijn, andere gelijkenissen, tussen één van de jaren 70 en één van de jaren 50. Je kunt eigenlijk zoveel van die gelijkenissen vinden als je wil. Maar er zijn ook verschillen en ook daarvan kun je er zoveel vinden als je wil – al bestaan die verschillen in zekere zin altijd uit een nieuwe combinatie van oude elementen, zoals elk boek hetzelfde is als een ander boek waarvan de letters door elkaar zijn geschud.
     Iemand met een brede kijk en zin voor synthese – liefst iemand van enkele eeuwen later –  zal altijd in staat zijn om de geschiedenis van om het even wat in periodes op te delen; hij zal breukvlakken en vernieuwingen opmerken of decreteren. En het is best mogelijk dat zo iemand in de films van de jaren 70 de laatste grote vernieuwingsbeweging ziet. Maar tussen 1970 en 2024 hebben er in elk geval een aantal veranderingen plaatsgevonden die maken dat een 18-jarige van nu zo’n jaren-70-film meestal niet uitkijkt. Ik kan het weten. Ik heb jarenlang ‘filmlezingen’ gegeven voor 18-jarigen, en ik gebruikte vooral fragmenten van jaren-70-films. Ik moest mijn uiterste best doen om die verkocht te krijgen.
     Douthat zal niet ontkennen dat er nog altijd heel goede films worden gemaakt.  Kijk naar de Oscarnominaties voor beste film van 2023: Oppenheimer, American Fiction, Anatomy of a Fall, Barbie, The Holdovers, Killers of the Flower Moon, Maestro, Past Lives, Poor Things en Zone of Interest. Allemaal prachtige films vind ik, op één na. En mij lijken ze best vernieuwend ook, behalve die ene, alhoewel ik ook voor de andere wel voorlopers zou kunnen vinden als ik lang genoeg nadenk. Maar is dat voldoende om die films tot uitingen van decadentie te beschouwen?
     Het is, geloof ik, beter om bij decadentie in de kunst niet te veel aandacht te schenken aan vernieuwing of stagnatie. Het gaat ten slotte toch altijd om de kwaliteit – die wel heel moeilijk te omschrijven valt – maar waar het toch om draait. Er zijn in de kunstgeschiedenis achteraf  periodes van bloei en van verval te onderscheiden, net als periodes van vernieuwing en epigonisme. Maar die binaire categorieën vallen niet noodzakelijk samen.
     ’t Is waar dat Voltaire een epigoon was van Racine, maar na zijn dood kwam men er al snel achter dat hij vooral minder goed was dan Racine. Volgens Karel van het Reve was Poesjkin als prozaschrijver een epigoon van Marlinski. En van hem kwam men er na zijn dood achter dat hij vooral veel beter was dan Marlinski. Trouwens, Voltaires tijdgenoot Diderot was met zijn drame bourgeois wél een vernieuwer in het theater. Maar zijn vernieuwingen kwamen op het podium toch niet zo verschrikkelijk goed uit de verf.

 

* Mijn vorige stukjes over The Decadent Society vindt de lezer hierhier en hier.

** In verband met de sociale zekerheid: Douthat geeft het voorbeeld van Obama die met zijn gezondheidswet niet kon bereiken wat hij wou, evenmin als Trump kon bereiken wat hij wou met het terugschroeven ervan. 

4 opmerkingen:

  1. Voorlaatste zin: "Trouwens, Racines tijdgenoot Diderot ..." moet zijn: "Trouwens, Voltaires tijdgenoot Diderot ..."

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Decadent vind ok een verkeerde term. Oscar Wilde werd in zijn tijd ook als decadent beschouwd. Benoem het eerder met de term 'puerisme' van Huizinga: onvolgroeid, onvoldragen, ongebalanceerd. Een kenmerk van deze tijd van versnelling. Ik vond die jongelui van het eurovies spektakel puberale opgewonden standjes en dat vinden velen leuk om naar te kijken. Gewoon links laten liggen dit exhibitionisme.

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Ach, gewoon de schouders ophalen over dit puberale spektakel. Dat deed Joost Klein ons voor!

    BeantwoordenVerwijderen