zondag 21 juli 2024

Communistische Cognitieve Dissonantie

     Laatst werd ik herinnerd aan de memoires van Gijs Schreurders (1947-2020), waarin hij afrekent met zijn verleden in de Communistische Partij van Nederland. Ik heb dat boek meer dan 30 jaar geleden gelezen en herinner er mij niets meer van, behalve een treffend stuk uit het eerste hoofdstuk. De kleine Gijs was geboren in een communistisch gezin. Toen hij veertien was, had hij als lid van de communistische scholierenclub Oost-Berlijn bezocht, juist het op het ogenblik dat de Muur gebouwd werd. Hij had de ideologie er met de paplepel ingegoten gekregen. Hij had De nacht in de middag van Koestler gelezen over de Stalinistische vervolgingen en was erin geslaagd die weg te redeneren als een tijdelijke afwijking.
      En dan, vertelt Schreuders, zag hij op 25 juni 1963, thuis, op de nieuwe televisie, de beroemde redevoering van John Kennedy:

There are some who say that communism is the wave of the future
Let them come to Berlin!
And there are some who say in Europe and elsewhere we can work with the communists
Let them come to Berlin!
And there are even a few who say that it is true that communism is an evil system, but it permits us to make economic progress.
Lass sie nach Berlin kommen! 
Let them come to Berlin

      Schreuders was toen zestien jaar en hij voelde zich verpletterd onder de frase ‘communism is an evil system’. Nu zou je kunnen denken dat Schreuders dus een geloofscrisis doormaakte, dat hij aan het twijfelen sloeg aangaande zijn levensbeschouwing. Maar dat geeft het niet goed weer. Het was iets anders. ‘Verstijfd van angst was ik toen de drie woorden tot mij doordrongen, omdat ik besefte: dit is waar. De nacht in de middag was geen tijdelijke afwijking. Het socialisme was zelf de nacht.’
     En toch bleef Schreuders na die openbaring nog 20 jaar bij de partij, als lid van het dagelijks bestuur, als volksvertegenwoordiger, en als hoofdredacteur van de krant. Al die tijd wist hij dat communisme slecht was, en al die tijd geloofde hij het omgekeerde. Credo quia absurdum. Ik geloof het omdat ik weet dat het zo niet is.
     Mijn eigen communistisch verleden ligt te ver achter mij om mij nog veel details van mijn cognitieve dissonantie te herinneren. Ik had, voor ik mij aansloot bij de beweging, voldoende gelezen over Stalin*, en voldoende gehoord over Mao, om te weten dat het om een evil system ging. Op een geheimzinnige manier droeg die slechtheid bij aan de verhevenheid van het ideaal. Hoe goed moest een Zaak niet zijn om zoveel slechtheid te behoeven en te verdragen? Maar het was een besef dat meestal op de achtergrond bleef, en dat slechts af en toe kwam piepen. Ik zag ooit het boek 1984 ergens liggen. Omdat ik wat tijd om handen had, nam ik het op en las het in een ruk uit. Toen had ik ook dat gevoel van zekerheid: dát is het. Haal alle literaire fantasie uit het boek weg, en je houdt de kern over: communism is an evil system. Je kon die zekerheid eigenlijk maar smoren door verdubbeld engagement voor de Goede Zaak.
     Dat verdubbelde engagement leidde dan op zijn beurt tot nieuwe vormen van cognitieve dissonantie. De PVDA in die tijd beschouwde zich als ‘de voorhoede van het proletariaat’, de kern van een partij die uiteindelijk een succesvolle volksopstand zou leiden. Alle buitenstaanders zagen dat het partijtje een krankzinnige sekte was die – in die vorm – niet de minste toekomst had. En die buitenstaanders waren meestal niet te beroerd om dat ook luidop te zeggen. Maar de leden wisten dat in hun diepste binnenste even goed, en moesten dan om de zoveel tijd bij de lurven worden gevat met een ‘campagne voor partijfierheid’.
    Ook bij dat soort cognitieve dissonantie waren er aparte openbaringsmomenten. Ik herinner er mij twee. Een keer was ik aan het lezen in Ralph Elissons Invisible Man. De held van het verhaal wordt benaderd door een communistische leider, die hem uitvraagt over de zwarte gemeenschap in Haarlem. De held doet alsof hij iedereen in Haarlem kent, en de communist besluit: ‘Good, good, we have to work with all these forces during the coming periode.’ In de grootspraak van deze New-Yorkse communist van de jaren 30, herkende ik heel precies onze eigen grootspraak. 
      Een ander moment van openbaring had ik op de redactie van het PVDA-blad Solidair. Ik moest een foto zoeken van de Russische revolutie en zocht die in een boek met de titel Rusland, hoe het was. Daar stond een mooie foto in van revolutionaire arbeiders, boeren en soldaten die in een vrachtwagen ergens naartoe reden. De samensteller van het boek had er een bijschrift aan toegevoegd: ‘Ondanks alle inspanningen heeft men niet kunnen achterhalen waar de vrachtwagen naar toe reed.’ Dat bijschrift sloeg bij mij in als een bliksem. In een flits begreep ik het: zelfs de drukdoenerij in het heilige jaar 1917 geleek heel precies op onze eigen marginale drukdoenerij. De samensteller van het fotoboek heette Karel van het Reve. Wie is dat nu weer, vroeg ik mij af. 

 * Over mijn geloof in Stalin, ondanks alles, zie ook hier.  


Geen opmerkingen:

Een reactie posten