dinsdag 30 juli 2024

Hebban olla vogala

     Ik heb, zoals de traditie dat wil, elk jaar aan de vijfdejaars enkele minuten lesgegeven over het oudste Nederlandstalige zinnetje Hebban olla vogala nestas hagunan hinase hic anda thu wat unbindan we nu. Heel veel valt er niet over te vertellen. Men heeft het zinnetje teruggevonden in 1932. Het maakt geen onderdeel uit van een lopende tekst, maar is een los fragmentje, bedoeld om de pen uit te proberen, een zogenaamde pennenproef of probatio pennae. Het gekrabbel zou het werk zijn van een West-Vlaamse monnik die kopiist was in een klooster in Kent. Het betekent: ‘Alle vogels hebben nesten begonnen behalve jij en ik, waar wachten we op?’ Het was waarschijnlijk een liedje. Ik toonde een dia van het manuscript. De kopiist had er nog een Latijnse vertaling bijgezet.
      Ik had uiteraard geen zin om mijn leerlingen lastig te vallen met de kenmerken van het Oudnederlands vergeleken met die van het Middelnederlands. Wel wilde ik nog graag iets zeggen over de West-Vlaamse herkomst van onze kopiïst. Je kon dat immer zien aan zijn schrijffoutten. In het Latijn schrijft hij ‘abent’ in plaats van ‘habent’ en in het Nederlands schrijft hij ‘hic’ in plaats van ‘ic’. Dat heb je met West-Vlamingen. Ze spreken de ‘h’ niet uit, en weten dan ook niet wanneer ze er een moeten schrijven, en wanneer niet.
     En daarmee was ik ongeveer uitgepraat.
     Maar nu lees ik in de krant dat een geleerde van de universiteit van Oxford de zin nog verder heeft onderzocht, en tot de conclusie is gekomen dat de zin een mengeling is van Oudvlaams en Oudkents dialect. Dat zou mij niet verwonderen. Die twee dialecten lagen toen nog dicht bij elkaar, en het is begrijpelijk dat een Vlaamse inwijkeling ze na enkele jaren door elkaar haalde. ‘Niks aan de handa,’ zou Gerard Reve gezegd hebben, daarbij de volle ‘a’ gebruikend die het Oud- van het Middelnederlands onderscheidt.
    Maar wat zegt nu de Oxfordse geleerde? ‘Ik denk dat de Nederlandstalige schrijver opzettelijk een mengvorm van beide talen gebruikte, om iets te creëren dat begrijpelijk was voor zowel sprekers van het Oudnederlands als sprekers van het Oudengels.’ En met de Latijnse vertaling erbij wordt het nog diepzinniger: de monnik speelde ‘een literair spel met drie talen.’ De Westvlaamse kopiïst die zich bij het uitproberen van zijn pen een deuntje uit zijn jeugd herinnerde, krijgt daarmee de allures van een postmoderne tekstenmaker die zich toelegt op talige experimenten, die een divers publiek wil aanspreken en die op kunstige wijze high en low culture samenbrengt - en dat alles op een stuk perkament dat dienst doet als kladblad.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten