Het communisme in Albanië: roze of rood
Het autobiografische boekje Vrij van de Lea Ypi* heeft een prachtige openingszin. ‘Ik heb me nooit afgevraagd wat vrijheid eigenlijk inhield, tot de dag dat ik Stalin omhelsde.’ Nou vraag ik je. ’t Is kort, ’t is krachtig en ’t is een leugen, want de lezer begrijpt dat dat omhelzen van Stalin niet echt was, al was het maar omdat vadertje al een hele poos dood was toen Ypi werd geboren.
Lea Ypi heeft een gelukkige kindertijd gehad in het communistische Albanië van de jaren 80. Ze groeit op in een leuk intellectueel gezinnetje: een brave vader, een kordate moeder en een pittige grootmoeder, die veel talen kende. De kleine Lea gaat graag naar school en luistert aandachtig naar de communistische propaganda van juf Nora. De imperialisten beweren, zegt juf Nora, dat Stalin klein van stuk was, maar dat was een leugen. Bovendien ‘was het een typische imperialistische fout om je aandacht te richten op uiterlijkheden in plaats van op wat werkelijk van belang was. Stalin was een reus, en zijn daden waren veel belangrijker dan zijn lichaamsbouw.’ Ook wordt in de klas de vraag behandeld of Stalin evenveel van kinderen hield als Lenin. ‘Ongeveer evenveel,’ weet de juf, want de juf weet veel. Alleen raakt zij niet goed wijs uit de filosofen Hegel en Engels, die ze dan maar herdoopt tot ‘Hangel’, de ene keer een leermeester, de ander keer een leerling van Marx. De kleine Lea neemt het allemaal gretig in zich op. Ze is het soort leerling dat zich goed voelt in de artificiële wereld van klas en school. Ik denk dat ze graag gezien was door juf Nora; zelf had ik zulke leerlingen ook graag.
Albanië moet het armste land van Europa zijn geweest – dat is het wellicht nog –, maar de kleine Lea merkt daar niets van. Iedereen bezit even weinig, niemand komt om van de honger en iedereen heeft een dak boven zijn hoofd. Je moet in de rij staan om eten te kopen, en de porties zijn klein, maar Lea heeft dat nooit anders geweten. Het maakt deel uit van het leven; het is iets waar je je geen vragen bij stelt. Soms ziet Lea vreemde wezens, toeristen, die een vreemde geur verspreiden*, en het gebeurt dat die toeristen een leeg colablikje achterlaten. Zo’n mooie rode cilinder wordt dan meegenomen naar huis en als ornament op de televisie geplaatst. Ja ze hebben zelfs televisie – maar als ze iets leuks willen zien, zoals een voetbalmatch, het Eurosongfestival of ‘reclama’, dan moeten ze uitwijken naar zendstations van andere planeten zoals Italië en Joegoslavië.
Albanië was indertijd ook het meest onvrije land van Europa, maar zelfs dat wordt door een kind niet opgemerkt. Lea moet haar ouders en haar juf gehoorzamen, zoals alle kinderen waar ook ter wereld. Als ze wil spelen met vriendjes of vriendinnetjes moeten ze sámen afspreken wát ze gaan doen. Zelf zingt ze het liefste liedjes zoals op de televisie; haar vroegrijp vriendinnetje speelt liever ‘bruidjes en baby’s’, en de bullebak van de buurt wil altijd ‘fascisten en partizanen’ spelen. Maar als ze van school naar huis wil, kan ze helemaal zelf beslissen welke weg ze neemt: links, rechts of rechtdoor. Als ze zonnebloempitten wil kopen, kan ze kiezen tussen gezouten en ongezouten, geroosterd of ongeroosterd.
Ypi gebruikt met succes de oude truc om de Grote Mensen-wereld te beschrijven door de ogen van een kind. Zo is ze jaloers op haar vriendinnetjes in wier huis een portret van partijleider Enver Hoxha aan e muur hangt. Ze wil dat haar ouders ook zo’n portret aan de muur hangen, maar die stellen dat altijd maar uit omdat ze geen geschikte fotolijst vinden. De kleine Lea vindt dat een uitvlucht en roept boos: ‘Jullie houden niet van oom Enver.’ Er verschijnt paniek in de ogen van de ouders. De grootmoeder neemt het kind apart en vraagt dringend dat het nooit meer zoiets zal zeggen, niet binnen het gezin, en zeker niet buiten het gezin. De volwassen lezer begrijpt dat een gebrek aan warme gevoelens voor oom Enver nare gevolgen kan hebben.
Soms ook tast die volwassen lezer evenzeer in het duister als de kleine Lea zelf. De ouders hebben bijvoorbeeld een overdreven belangstelling voor alles wat met universiteiten te maken heeft. Ze hebben het er voortdurend over. Sommigen van hun kennissen doen heel erg lang over hun studies, tot twintig jaar. Sommigen studeren af, maar er zijn er ook die opgeven, of zakken voor het examen. Dat laatste komt door docenten die overdreven streng zijn. De kleine Lea begrijpt het allemaal niet zo goed, en de volwassen lezer zet in potlood een vraagteken in de marge, erop hopend dat het mysterie in een volgend hoofdstuk wordt uitgeklaard.
Zelf begon mijn kijk op Albanië door het lezen van die kindertijdmemoires zoetjesaan roze te kleuren. Misschien was het allemaal niet zo erg als ik had gedacht. Akkoord, de mensen hadden niet de vrijheid om op oom Enver te schelden, maar het volstond dat je dat achterwege liet om veilig te zijn. Mensen bleven altijd en overal mensen, en er was nog leven buiten de politiek. Er stond misschien op elk plein een standbeeld van Stalin, maar een standbeeld stuurt geen mensen naar de Goelag. Albanië begon voor mij te lijken op een poppenhuisversie van het stalinisme.
Ik dacht terug aan mijn laatste jaar in het middelbaar. Onze school stuurde ons toen op bezinningsweek. Je mocht geloof ik kiezen tussen een aantal plaatsen. Ik koos ervoor om een week in een klooster door te brengen. Je moest een paar gebedsdiensten per dag bijwonen, en enkele gemeenschappelijke maaltijden, en verder bleef je in je cel, om je over te geven aan vrome bezinning. Nu, vroom was ik wel, zij het niet in de betekenis die de paters aan het woord gaven. Ik had het boek Histoire du Parti du Travail d’Albanie meegenomen, 738 pagina’s dundruk. Het moet ongeveer het saaiste boek zijn dat ik ooit heb gelezen. Ik deed er een week over; toen ik naar huis ging was het uit.
In deel drie van het boek werden vele bladzijden gewijd aan het ideologisch conflict tussen Enver Hoxha en Chroestsjov, en in één zinnetje werd vermeld dat een zekere Liri Belishova het bestaan had om het in deze kwestie niet niet eens te zijn met oom Enver. Nu stond het er niet bij, maar ik ging er vanuit dat onze vriendin Liri naar aanleiding van dat meningsverschil was gearresteerd en geëxecuteerd. Vele, vele jaren later, het moet na 1991 geweest zijn, zag ik op televisie een reportage over Albanië, en wie werd daar opgevoerd: een kranig oud vrouwtje, helemaal in het zwart gekleed, dat niemand minder dan Liri Belishova bleek te zijn. Ze was helemáál niet geëxecuteerd, ze had gewoon dertig jaar in de gevangenis gezeten. Misschien, dacht ik nu, was er in Albanië wel niemand geëxecuteerd.
In een van de latere hoofdstukken van Vrij, vertelt Lea Ypi hoe het communisme in Albanië in elkaar gestuikt is. Ook leggen haar ouders in dat hoofdstuk eindelijk uit hoe dat zat met die universiteiten. Dat was codetaal voor gevangeniskampen. Iemand die na twintig jaar afstudeerde was iemand die na twintig jaar werd vrijgelaten. Een strenge docent was een wrede kampbeul. Wie zijn studies opgaf, had zelfmoord gepleegd. Iemand die zakte voor een examen, was geëxecuteerd.
Dus toch.
Dat gevoel van vernedering heeft ze ook als een buitenlandse expert zijn intrek neemt in de straat. Hij wil de Albanezen komen uitleggen hoe zij een financieel systeem moeten opzetten zoals dat in Europa gebruikelijk is. Die durft nogal, schijnt Lea Ypi te denken. Was ons land niet tot voor kort een ‘lichtbaken voor Europa’? Die expert is ongeveer het enige personage dat ze genadeloos en satirisch beschrijft, terwijl wat de brave man kwam vertellen waarschijnlijk veel gezonder was dan de Ponzi-schema’s waar de Albanezen zichzelf in hebben gestort.
In het laatste hoofdstuk kondigt Ypi aan dat ze filosofie wil gaan studeren. Ze wil in het reine komen met het marxisme. ‘Ik weet niets over het marxisme,’ zegt ze tegen haar vader. ‘Ik zie wel dat het jullie levens heeft verwoest. Maar …’ ‘Het zou jouw leven ook verwoest hebben als je een paar jaar eerder was geboren,’ antwoordt haar vader. En ook: ‘Je praat nu al als een marxist,’ zei hij. ‘Die denken altijd te weten wat de juiste richting is.’
Dat was overdreven, want Ypi moest nog een en ander uitklaren. Ze vertrekt naar Italië om te studeren en komt daar in gauchistische milieus terecht waar men zich in dezelfde marxistische theorie verdiept als die die zij als kind in kinderlijke vorm heeft meegekregen. In Albanië had die theorie tot veel miserie geleid, weet Ypi. Was die miserie onvermijdelijk? Kon ze als filosofe geen eigen versie van het marxisme verzinnen, een en ander moderniseren, de slechte stukken eruit snijden, aangekoekt vuil verwijderen, terugkeren naar de bron? Een beetje zoals een progressieve moslim probeert te doen met zijn islam?
Vandaag doceert Lea Ypi aan de London School of Economics en schrijft ze geleerde artikels waarin ze uitlegt dat de goeie ouwe dictatuur van het proletariaat waar oom Enver over sprak nog altijd de enige manier is om tot een rechtvaardige maatschappij te komen**. ‘De cirkel is rond,’ schrijft ze in het nawoord van haar boek.
Moet er nog dictatuur van het proletariaat zijn?
Naast charmante mémoires heeft Lea Ypi* ook taaiere publicaties op haar naam, die in geleerde filosofische tijdschriften verschijnen. Een ervan draagt als titel: ‘Democratic Dictatorship: Political Legitimacy in Marxist Perspective.’ Het is geen artikel dat een schokgolf zal veroorzaken in de wereld van de politieke filosofie. Daarvoor is het, geloof ik, niet origineel genoeg. Het meeste van wat erin staat, was mij als twintigjarige marxist-leninist al min of meer bekend. Ook past het niet in een van de huidige mode-stromingen. Het is al zeker niet ‘woke’. Op één plaats verdedigt Ypi het concept van de proletarische dictatuur door die in een gedachte-experiment te vergelijken met een ‘welwillend kolonialisme’. ’t Is moedig hoor, maar ook een beetje wereldvreemd; het zal haar niet veel credits opleveren, vrees ik.
Vergeleken met de marxistische geschriften die ik vijf decennia geleden las, is Ypi’s essay een wonder van beschaving. Ze citeert afwijkende meningen zonder de vertolkers ervan uit te schelden. Ze citeert Marx zonder uit dat citaat een gezagsargument te puren. En ze probeert niet eindeloos zichzelf en anderen te herhalen. Verder schrijft ze zoals men nu eenmaal schrijft in een geleerd filosofisch tijdschrift. Ze bakent haar onderwerp af, analyseert begrippen, citeert en becommentarieert klassieke auteurs, toont zich min of meer op de hoogte van de recente vakliteratuur, en als het nodig is introduceert ze nuances die zo subtiel zijn dat ik ze onmiddellijk nadat ik ze gelezen heb weer vergeet.
In haar inleiding schrijft Ypi: ‘Those who disagree with the core of Marx’s theory … or who maintain that there is in fact no superior (or more just) alternative to capitalist relations, will find very little of interest in the following pages.’ Die voorspelling gaat zeker op voor mijzelf. Ik vind kapitalistische relaties – ‘capitalist acts between consenting adults**’ – inderdaad superieur en rechtvaardiger dan die van een staatseconomie. De vraag ‘how to conceptualise the transition’ van een beter naar en minder goed systeem, waar Ypi’s stuk over gaat, boeit mij op zich inderdaad niet zo erg. Liever discussieer ik over de redenen om het ene systeem beter te vinden dan het andere. Maar ’t is Ypi haar tekst, en ik gun haar de vrijheid om zelf haar onderwerp te kiezen.
Ik schrijf dat laatste met enige ironie want precies over de vrijheid om te kiezen, of ten minste over het principe ervan, verschillen Ypi en ik erg van mening. Zij maakt ‘in de radicale traditie van Macchiavelli, Rousseau, Kant en Hegel’ een verschil tussen ‘ogenschijnlijke vrijheid’ en ‘authentieke vrijheid’. Ik ben dan altijd bang dat men in naam van de ‘authentieke vrijheid’ de ‘ogenschijnlijke vrijheid’ wil beperken of afschaffen. Vrijheid is volgens Ypi ‘ogenschijnlijk’ als ze zich beperkt tot vrijheid van keuze, terwijl ik die vrijheid van keuze al heel wat vind. Van ‘authentieke vrijheid’ is volgens Ypi alleen sprake als beslissingen worden genomen door mensen die ‘vrij zijn van vrees, behoefte, vooroordeel, partijdigheid en manipulatie.’ Op díe vrijheid zouden we wel eens lang kunnen wachten. Tenzij er natuurlijk een hogere instantie is die bepaalt wanneer men partijdig is en wanneer niet, waaraan men behoefte mag hebben en waaraan niet, waarvoor men vrees mag koesteren en waarvoor niet, welke meningen vooroordelen zijn en welke niet, welke praktijken manipulatie inhouden en welke niet.
In elk geval, wie op school of ergens anders enige leesvaardigheid heeft ontwikkeld, voelt al waar Ypi naar toe wil: de dictatuur van het proletariaat is een manier om de ‘authentieke vrijheid’ te verwezenlijken, misschien niet helemaal, maar toch in grote mate. ’t Is in elk geval een stap in de goede richting naar die vrijheid.
Ypi’s betoog rust op twee grondgedachten: de dictatuur van het proletariaat is nodig, en de dictatuur van het proletariaat is niet zo erg als het woord laat vermoeden. Om dat ‘nodig’ te begrijpen moeten we ons eerst, zij het tijdelijk, laten doordringen van de gedachte dat een ondernemerseconomie berust op uitbuiting***. Dan krijg je in de maatschappij drie groepen die het klassieke marxisme de kapitalisten (de uitbuiters), het proletariaat (de uitgebuiten) en de kleinburgerij (noch uitbuiters, noch uitgebuiten) noemt. Ypi beseft de noodzaak om haar terminologie wat te moderniseren – zo wereldvreemd is ze nu ook weer niet – en ze spreekt van winners, losers en bystanders. Als nu haar wens uitkomt en het smerige laken van de uitbuitersmaatschappij komt in een revolutionaire wasmachine en komt er als stralend-wit weer uit (ossenbloedrood eigenlijk, maar je begrijpt wat ik bedoel) dan rest er op dat laken nog een vuile vlek van vroegere winners, lui die hun voordelen zijn kwijtgeraakt, die zich dus ‘onderdrukt’ voelen, en die het eigenlijk, vanuit hun standpunt, ook zijn. Díe onderdrukking, dat is ‘de dictatuur van het proletariaat’.
Is het maar dat, vraagt de lezer zich af, wat afgeschafte privileges? Nee, niet helemaal. De oude, onrechtvaardige maatschappij heeft ook een ‘epistemische onrechtvaardigheid’ veroorzaakt. Dat is een geleerd neologisme ter vervanging van oude boerse termen zoals ‘vals klassenbewustzijn’ enzovoort. Het komt hierop neer dat er naast de minuscule groep van ex-winners die écht iets verloren hebben in de nieuwe orde, nog andere mensen zijn die dénken dat ze iets verloren hebben. Dat moeten dan vooral bystanders zijn****. Ook zij willen de oude orde terug, maar dat gaat niet. En ook die mensen voelen zich dus onderdrukt, zoals een klein kind dat zijn zin niet krijgt zich eveneens onderdrukt voelt. En wat moet er met die groep gebeuren? Dat is het mooie: niets eigenlijk.
Hier begint de tweede grondgedachte van Ypi: de dictatuur van het proletariaat is zo erg niet als de term laat vermoeden. Die ‘dictatuur’ moet niet letterlijk worden opgevat. Ze kan immers verwezenlijkt worden met behoud van de oude democratische en politieke vrijheden. Ypi hoopt op een scenario waarin ‘the revolutionary political order … exercises that power without suppressing existing freedoms (e.g. the freedom to vote, to associate or to express one’s opinions) as Marx and Engels emphasized*****.’ Dat is mooi. Helaas werkt Ypi die gedachte niet uit. Ik doe het dan maar zelf.
Als ik het goed begrepen heb, is er onder Ypi’s proletarische dictatuur volledige politieke vrijheid. De oude elite van winners mag zich dus met een groepje bystanders verenigen in een neoliberale partij en haar boodschap verkondigen. Daarmee brengt ze de nieuwe orde niet in gevaar. Ze zal immers geen aanhang vinden bij de ‘vast majority’ van vroegere losers die tijdens hun politieke strijd ‘epistemic insight’ hebben verworven – hier flirt het neologisme met de tautologie vrees ik, want hoe niet-epistemisch inzicht eruit ziet, weet ik niet. Verder is er geen beletsel om vrije verkiezingen te organiseren. Een neoliberale partij kan alleen stemmen halen bij mensen die ‘zelfzuchtig, onwetend of immoreel zijn, of een combinatie van die drie’, aldus Ypi. Mensen zoals ik dus, en die vormen, gelet op Ypi haar mensbeeld, alweer een kleine minderheid. Zo’n neoliberale partij is gedoemd tot een marginaal bestaan en het is niet eens de moeite om haar te ondrukken.
Heb ik Ypi goed begrepen? Zou een neoliberaal als ik – of zoals Ypi’s moeder – onder de proletarische dictatuur nog politieke vrijheid genieten, of is die voorbehouden voor partijen en strekkingen die de nieuwe orde gunstig gezind zijn? Zinsneden als ‘fundamental break with the previous constitutional order’ stellen mij niet gerust. En dan schrijft Ypi nog iets dat mij zenuwachtig maakt: ‘Bias and resentment risk undermining citizens’ capacity to endorse the new political authority.’ Dat suggereert de mogelijkheid van een grotere weerstand tegen de nieuwe orde dan die van een kleine groep geprivilegieerde winners en bystanders. Misschien heeft de ‘vast majority’ dan toch onvoldoende ‘epistemic insight’ verworven vooraleer ze aan de macht kwam. En als de weerstand tegen de nieuwe orde groter is dan ingeschat, dan wordt het argument voor een échte dicatoriale onderdrukking – in de gewone betekenis van het woord – ook sterker.
Het zou allemaal duidelijker zijn geweest als Ypi, naast commentaar bij een paar zinnetjes van Marx en Engels, ook wat had geschreven over de duizenden bladzijden die Lenin, Stalin, Mao Zedong en Enver Hoxha aan het begrip ‘dictatuur van het proletariaat’ hebben gewijd – om van de daarmee samenhangende praktijk maar te zwijgen******. Ze koos ervoor om het niet te doen. Het zij zo.
* Zie mijn stukjes hier en hier.
** De geestige formulering is van Robert Nozick.
*** Er wordt uitdrukkelijk in het midden gelaten of die uitbuiting afhankelijk is van de controversiële marxistische meerwaardetheorie.
**** Ypi geeft als voorbeeld de oude ‘administrative, and political elites who are not directly oppressed and are therefore ideologically blind to the scale of injustice’. Hier zie je duidelijk de nadelen van haar nieuwe terminologie. Zulke ‘elites’ zouden in normaal taalgebruik echt wel bij de winners worden gerekend. Net zoals in een normaal taalgebruik en een normale analyse de losers geen vast majority vormen, maar eerder een, eventueel omvangrijke, minderheid. Terwijl het moderne begrip ‘middle classes’ juist wel een meerderheid in de samenleving beschrijft.
***** Niet alleen Marx en Engels wilden die politieke vrijheden behouden, ze stonden ook ingeschreven in de stalinistische grondwet van 1936, wat een pijnlijk contrast opleverde tussen theorie en praktijk.
****** Marxisten van de brave soort vinden dat in Rusland, China enzovoort men te snel heeft geprobeerd het socialisme in te voeren. De wrede dictaturen waren daar het gevolg van.
De communistische heilstaat en de kneedbare mens
Marxisten, en gewezen marxisten zoals ik, weten dat de dictatuur van het proletariaat, in zijn loodzware stalinistische vorm, of in de academische light versie van de ravissante, of in elk geval fotogenieke, Lea Ypi, slechts een tijdelijke toestand is*. Bij de Romeinen duurde een dictatuur gewoonlijk de vooraf afgesproken zes maanden, en werd daarna de oude republikeinse orde hersteld. De dictatuur van het proletariaat duurt langer, want die moet geen oude orde veilig stellen, maar een nieuwe scheppen, en ondertussen de nostalgici onder controle houden. Dat vraagt meer tijd. Hoeveel? Ypi spreekt, in navolging van Friedrich Engels, van de duur van een generatie, waarna een ‘generational change takes care of the epistemic effects of class conflict.’
Maar een generatie van laat ons zeggen 25, 30 jaar is wat aan de magere kant. Een jonge telg uit een kapitalistisch geslacht kan zijn hele leven lang blijven dromen van de badkamer met gouden kranen van zijn jeugd. Je neemt dus best een periode van minstens 70 jaar zodat die telg zeker dood of seniel is op het ogenblik dat de dictatuur wordt beëindigd. 70 jaar om de kapitalistische mentaliteit er volledig uit te stampen, dat lijkt voldoende**. In Rusland heeft men bewezen dat het kan, met, zoals dat heet, alle gevolgen van dien: een fatsoenlijk kapitalisme komt er niet van de grond. In Polen, Hongarij en Tsjechië werkt dat kapitalisme wel, wat bewijst dat 45 jaar oostblokregime onvoldoende is om de weg terug onmogelijk te maken.
En wat komt er na de tijdelijke toestand van 70 jaar proletarische dictatuur? Ook dat weet elke marxist, gewezen of niet – en eigenlijk ook iedereen die de coronatijd en de triomf van Frank Vandenbroucke heeft meegemaakt. Dan komt het Rijk der Vrijheid. Ook de minuscule vormen van onderdrukking die burgerlijke nostalgici onder de light versie van de proletarische dictatuur ondervonden, verdwijnen. Mensen die terugverlangen naar het kapitalisme moeten zich niet meer onderdrukt voelen: ze bestaan niet meer. Je zou de nieuwe toestand een communistische heilstaat kunnen noemen, maar het is nog beter: de staat zelf bestaat niet meer, en zeker niet als repressief apparaat. Politieke dissidenten zijn er niet meer en er is amper nog misdaad. Ypi haalt er de jonge Marx bij die in 1845 schreef dat in de echte menselijke maatschappij alles anders wordt. ‘De misdadiger ziet in zijn medemens slechts zijn natuurlijke bevrijder van de straf die hij zichzelf oplegt.’ Hier raak ik een beetje de draad kwijt, want mijn kennis van de dialectische methode is wat roestig.
In de communistische maatschappij, schrijft Ypi, gedraagt iedereen zich netjes zonder daarbij gedreven te worden ‘door angst voor straffen of begeerte naar beloningen’; wetten zijn eigenlijk niet meer nodig; alle ‘structurele’ redenen tot conflicten zijn verdwenen, de mensen zijn voorgoed bevrijd van ‘materiële noden’ en van de ‘concurrentie voor macht en erkenning’.
Het klinkt allemaal utopisch en dat is begrijpelijk want het artikel is geschreven voor een conferentie over ‘utopie in de politiek’. Maar Ypi lijkt haar utopie toch als realiseerbaar en realistisch voor te stellen***. Ze vergelijkt haar ideale samenleving met de ‘well-ordered society’ van Rawls. De hare is ambitieuzer, en kan het, in tegenstelling tot die van Rawls, dus zonder repressie stellen. Rawls van zijn kant denkt dat het altijd nodig zal zijn om duidelijke wetten af te kondigen, en met straffen te zwaaien om mogelijke wetsovertreders af te schrikken en om brave burgers een veilig gevoel te geven. Rawls noemt dat ‘a permanent fact of life, or seems so.’
Ypi vindt dat Rawls zich hier bezondigt aan de ‘reification of human nature’. Ze vindt het ‘pervers’ te geloven dat mensen zich in een volledig communistische maatschappij nog altijd zouden misdragen. Mocht dat toch nog gebeuren, dan zou het op een oneindig veel kleinere schaal zijn. ‘Een goed geordende maatschappij die voor echte vrijheid zorgt,’ schrijft Ypi, ‘ kan de houding van mensen, hun pyschologische aanleg, hun gevoelens van wederzijds vertrouwen en solidariteit sturen in een richting die wij nu niet kunnen anticiperen.’ Ondertussen heeft ze met haar woordkeuze aangegeven welke richting zij zélf anticipeert.
De brave, optimistische Rawls wordt verweten een ravenzwart Hobbesiaans wereldbeeld aan te hangen, waarin elke mens oorlog voert tegen elke andere mens. Maar dat klopt niet. Zoals de meeste liberalen vertrekt Rawls van een mensbeeld dat noch volledig goed, noch volledig slecht is. Veel van die liberalen geloven dat materiële en culturele vooruitgang kán leiden tot morele vooruitgang.**** Het is aan marxisten als Ypi gegeven om te geloven dat één generationele omslag voldoende is om een mens in het leven te roepen, die helemaal anders is dan degene die beschreven wordt in de wereldliteratuur, van het Gilgamesj-epos over de Goddelijke komedie van Dante en de Menselijke komedie van Balzac, tot, laat ons zeggen de laatst verschenen Houellebecq*****.
Godwin voorspelt dat in elke politieke of morele discussie op het internet vroeg of laat de naam van Hitler opduikt. Mijn eigen ervaring is dat in elk beschaafd gesprek over het communisme, weze het op café, bij vriendenbezoek of op een familiefeestje, vrij snel het woord ‘menselijke natuur’ opduikt. Ik heb over die menselijke natuur mijn mening, maar ik probeer mij buiten de discussies te houden. Dat de menselijke natuur in enkele generaties grondig kan veranderen geloof ik niet, maar ik kan die mening niet bewijzen en ik zal er zeker niemand mee overtuigen die wel in een meer kneedbare mens gelooft. Dat anderzijds de menselijke natuur niet geschikt is voor het communisme geloof ik wél, maar ik zeg dat niet graag hardop. Dan zou het lijken alsof ik dat communisme een weliswaar onmogelijk maar toch hoogstaand ideaal is. En dat vind ik eigenlijk niet.
* Zie mijn stukjes hier, hier en hier.
** De kapitalistische mentaliteit krijg je er op 70 jaar misschien uit de nieuwe mens. Maar als je er ook alle egoïsme uitkrijgt, is een andere vraag.
*** Als de communistische utopie niet realiseerbaar is, vervalt een belangrijke schakel in de redenering van Ypi. Dan is haar dictatuur immers niet meer tijdelijk.
**** Zie voor een zorgvuldige redenering in dat verband: Steven Pinker, The Better Angels of Our Nature.
***** In de Albanese versie van het communisme nam het begrip ‘Nieuwe Mens’ een nogal centrale plaats in.
Als ik niet oplet waaien mijn gedachten, zoals in mijn laatste blogstukjes, wel eens onwillekeurig over de rode utopie van mijn jeugd, meer bepaald over het tweede stadium ervan: het ideale communisme*. Wat hield dat ook weer in? Karel van het Reve heeft het indertijd samengevat in tien kenmerken, al formuleerde hij ze hier en daar wat fraaier. Onder het communisme
- is iedereen gelukkig, niemand is ‘vervreemd’
- zijn de bedrijven eigendom van de gemeenschap
- wordt de economie centraal gepland
- is er een heel hoog technisch peil bereikt, met een heel hoge productie
- is het platteland verstedelijkt
- wordt arbeidsspecialisatie vervangen door polyvalentie
- bestaan er geen maatschappelijke klassen meer
- zet iedereen zich vrijwillig in, zo goed als hij kan
- ontvangt iedereen alle producten en diensten die hij nodig heeft
- is iedereen vrij, verdwijnt repressie en sterft de staat af.
Ik wil die kritiek inzake de realiseerbaarheid van de utopie even vergeten, en mij in plaats daarvan bezinnen over de wenselijkheid ervan. Ik geef hier een wat vrije vertaling van Lea Ypi’s versie van het komende communisme. ‘Individuele verschillen en onenigheden blijven bestaan, maar conflicten die eruit voortvloeien kunnen eindelijk een redelijke vorm aannnemen***. Mensen kunnen nog altijd gekwetst worden, zich beledigd voelen of boos worden door iets wat iemand anders doet. Maar de maatschappij vindt altijd wegen om die conflicten op te lossen door verdraagzaamheid, overleg en solidaire inspanning.’
Die verdraagzaamheid vind ik prima, maar dat ‘overleg’ en die ‘solidaire inspanning’ maken mij achterdochtig. In Lea Ypi haar ideaal zijn wetten, straffen en politie verdwenen, alsook de vrije markt – zo interpreteer ik haar ‘profoundly modified property arrangements’ – en wat er in de plaats komt zijn, zoals ik het zie, overlegorganen, wijkcommissies, bedrijfsraden, vormingsorganisaties, vakgroepen, oudercomités en volksvergaderingen****, kortom alles wat niet erg verenigbaar is met mijn menselijke natuur. Ik begin al sneller te ademen als ik moet overleggen met mijn vrouw over de aanschaf van een nieuw nachtkastje, en dat gaat dan om iemand die ik graag zie en om een beslissing die ik onbelangrijk vind.
Bij auteurs die het eerste stadium van de rode utopie hebben meegemaakt, zoals Pasternak, Kundera en Ypi zelf, vind je indringende beschrijvingen van hoe de vergadercultuur van volkscomités al bloeide vóór het communistische eindstation was bereikt. Een naar kenmerk dat in die beschrijvingen naar voren komt, zijn de geborneerde partijmensen en autoritaire bureaucraten die aan de volkscomités leiding geven. Maar wordt het veel beter als je die partijmensen en bureaucraten wegdenkt? Verloopt het overleg dan ipso facto in een gemoedelijke en verdraagzame sfeer? Behoren gemoedelijkheid en verdraagzaamheid wel tot de kernwaarden van de ‘nieuwe mens’? Als ik denk aan Marx en Lenin …
Neem de recente corona-tramelant. Eén ding werd snel duidelijk, namelijk dat er inderdaad veel ‘individuele verschillen en onenigheden’ bestonden. Ik heb gemeenschappelijke Facebookvrienden elkaar te lijf weten gaan met een heftigheid die ik niet voor mogelijk had gehouden. Vanaf het begin was duidelijk dat er verschillende belangen waren. Niet iedereen liep evenveel gevaar op ernstige ziekte of overlijden. Jonge mensen moesten zich weinig zorgen maken*****. Verder was niet iedereen even goed geïnformeerd, en bij degenen die zich wel goed probeerden te informeren, had je grote verschillen in voorkennis en in het soort bronnen die ze raadpleegden. Ten slotte was er een groot verschil in de waarde die men hechtte aan gezondheidsrisico’s enerzijds en bewegingsvrijheid anderzijds. Dát verschil had weinig met ‘belangen’ te maken want veel van mijn Facebookvrienden behoren tot dezelfde generatie, en dus vaak tot dezelfde risicogroep.
Het uitwerken van een algemene gedragslijn werd, in het licht van al die verschillen, een hele klus. Ze kwam tot stand met vallen en opstaan, geholpen door politieke compromissen, rechterlijke uitspraken, raadpleging van specialisten, drammerige berichtgeving in de media en straatprotest. Er kwamen regels, en boetes voor wie die regels overtrad, te streng voor de enen, te slap voor de anderen.
’t Was natuurlijk een systeem van dwang, en volgens Ypi is onder het communisme geen plaats voor dat soort dwang. Ofwel zou iedereen spontaan ‘het goede’ doen, ofwel zou men in overleg uitmaken wat ‘het goede’is. Maar wat ís hier ‘goed’? Gezondheidsrisico’s vermijden is goed, maar dat iedereen zich vrij kan bewegen is ook goed. Hoe moet ik mij dan een overleg à la Ypi voorstellen? Wordt dat geregeld op plaatselijk niveau, in een wijkcomité? Ik kan mij een beetje voorstellen wie daar het langst en het vaakst aan het woord zullen komen. En hoe worden de wijkbeslissingen dan nationaal en internationaal gecoördineerd? En vervolgens: hoe worden ze afgedwongen als er geen politie is? Wordt het dreigement van de boete dan vervangen door dat van sociale controle, roddel en uitsluiting? Of worden de collectief gemaakte afspraken onder het communisme vanzelf een onderdeel van het persoonlijk geweten?
Hoe meer ik erover nadenk, hoe meer het ideale communisme op mij overkomt als een maatschappij waar repressie is vervangen door sociale druk ván iedereen óp iedereen. Niet de politie controleert of je misschien geen verboden barbecue organiseert, maar de buurman kaart het aan op de eerstvolgende bijeenkomst van het wijkcomité. Dan heb ik de zaken nog liever zoals ze nu zijn, met een beetje dwang hier, een beetje gewetensvrijheid daar, een scheut burgerzin als het kan, een boete als het nodig is, flink wat door de traditie ingegeven gewoontes waar je niet bij moet nadenken, en liefst veel soevereine beslissingen waar ik geen verantwoording over moet afleggen, maar waar ikzelf de gevolgen van draag. Dat ik dan afhang van de soevereine beslissingen van anderen met wie ik vriendschappelijke, sociale, professionele of commerciële relaties aanga, dat vind ik niet zo erg. Als ik maar een beetje zelf kan kiezen met wie ik die relaties aanga.
Karel van het Reve vertelt dat zijn leermeester Jacques Presser veel sympathie had voor de door het communisme geïnspireerde studentenopstand die ‘inspraakorganen’ eiste. Toen die inspraakorganen er kwamen, verklaarde hij zichzelf ‘permanent verhinderd’ om eraan deel te nemen. Ik volg Presser.
* Het eerste stadium van het communisme is, in de geest van Marx en Lea Ypi, de ‘dictatuur van het proletariaat’. Zie mijn stukjes hier en hier.
** Mises betoogde dat gemeenschappelijk bezit van bedrijven niet verenigbaar is met een heel hoge productie; Hayek liet zien dat centrale planning en vrijheid niet goed samengaan. Zelf zie ik een tegenstelling tussen ‘geluk’ en opgelegde ‘polyvalentie’. Hoe meer ik mij kon specialiseren in mijn beroep (leraar) en vak (Nederlands), hoe gelukkiger ik was. Als ik daarnaast ook nog eens pijpleidingen had moeten lassen in de woestijn of onder water, zou mij dat zeker niet gelukkiger hebben gemaakt.
*** Lea Ypi veronderstelt dat de conflicten redelijker worden, omdat de conflicten niet meer voortkomen uit verschillende ‘belangen’. Maar verschillen in opvattingen en waarden leiden in mijn ervaring tot minstens even emotionele conflicten als die over ‘belangen’.
**** Onder het kapitalisme bestaat dat soort comités en vergaderingen ook. Het vreselijke aan het communisme lijkt mij dat ze ook echt iets te beslissen zouden hebben.
*****Er waren met betrekking tot corona ook grote verschillen in omstandigheden. Wie op een klein appartementje woonde, leed meer onder een quarantaine-regeling dan wie een landhuisje bewoonde aan de rand van een bos. Een bloeiende handelszaak zag haar inkomsten dalen, maar een noodlijdende zaak genereerde door subsidies een hoger inkomen. Die verschillen laat ik hier onbesproken omdat ze par hypothèse onder het communisme niet zouden bestaan.
Je leest in een klooster een heel dik, heel erg saai om niet te zeggen wereldvreemd boek, er komt één bepaalde naam van een verder totaal onbekend persoon juist geteld één keer in voor en jawel twintig aar later, terwijl je naar tv zit te gapen, flipt die naam zó uit je koker te voorschijn. Moet je toch wel een harde schijf bezitten met mega-capciteit. Ik geef toe dat Liri Belishova een naam is die heel sonoor klinkt is, veel sonorer dan de doorsnee vlaamse naam. Maar toch, tis al heel moeilijk om het één en ander te onthouden uit een ineteressant boek, laat staan een saai propagandiesties boek over nonkel Enver
BeantwoordenVerwijderenTja, de werking van het geheugen. Voor hetzelfde geld was die zin over Liri Belishova ongeveer het enige wat ik mij uit het boek herinnerde. Ik weet nu bijvoorbeeld niet meer of ik mij toen ik bij dat tv-kijken echt de naam herinnerde. Ik heb daarna wellicht de naam opgezocht in dat boek dat hier nog altijd in de kast staat. Het telt heel veel bladzijden, maar niet erg dik - dankzij de dundruk.
Verwijderen